jaar OUD-HAARLEMMER DIE AAN ZIJN ORGEL ÏSSt HE T MUZIKALE MEESTERSCHAP BEREIK TE HIER IS HARRY MULISCH - IN PLAATS VAN EEN ROMAN MAANDAG 18 SEPTEMBER 1967 15 THANS behoort Hendrik An driessen tot de driekwart-eeuwers r pas brengen) en kan hij terugzien op een schitterende carrière als componist, als organist en pianist, als pedagoog, als directeur van het Utrechts Conservatorium, als pro fessor aan de Nijmeegse Universi teit en tenslotte als directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Meer dan de helft van dit bestaan namelijk 42 jaar heeft hij te Haarlem doorleefd, steeds gevestigd in zijn geboorte huis aan de Bakenessergracht. Ik heb er mijn boek „Haarlems mu ziekleven in de loop der tijden" slechts op na te slaan om gegevens te garen teneinde die Haarlemse periode van de kunstenaar te schetsen. Het zijn vruchtbare jaren geweest van groei, worden en zijn, nauw verbonden met de cultuur- status van zijn geboortestad en als zodanig door de briljante ontplooi ing van zijn talenten, geleidelijk van markante invloed op de ont wikkeling van Haarlems muziek leven. >VJ Groei Erkenning Litteraire Kan tteken i ngen C. J. E. Dinaux Carrière Huldebetoon Jos de Klerk Hendrik Andriessen MORGEN, 17 SEPTEMBER, is het vijfenzeventig jaar geleden, dat professor Hendrik Andriessen in het stamhuis der artistieke familie Andriessen, aan de Bakenessergracht in Haarlem, ter wereld kwam. Het stond in de sterren geschreven dat uit de boreling iemand zou groeien die zich in kunst zou uitleven. Zijn afkomst van een vader die in het muziekvak zat en van een moeder die schilderde wees reeds in die rich ting. Keuze aldus tussen muziek en beeldende kunst lag voor de hand, met daar tussenin nog andere intel lectuele en kunstzinnige mogelijkheden, zoals bijvoor beeld de woordkunst. Tenslotte heeft hij niet zonder lang beraad de muziek gekozen, hierin het voor beeld van zijn broer Willem volgende en het aan zijn jongere broer Mari overlatend de naam Andriessen in de beeldende kunst een roemvolle klank te geven. I)och zijn aanleg om de pen te voeren werd door die keuze niet verstikt; vele lezers van onze bladen zullen zich daarvan briljante staaltjes herinneren uit de eerste jaren na de bevrijding, toen hij geregeld filosofische opstellen over muzikale onderwerpen voor ons schreef. Recent portret van de bjjna vijfenzeventiger. (Foto Koos Schippers) H >\v*C. -V s v \"'y> J» HET HAARLEM van Andriessens jeugd werd muzikaal beheerst door de elite-concerten van de Bachvereniging; daarnaast, op behoorlijke afstand, door het Haarlems Muziekkorps onder Kriens; verder door de orgelbespelin gen in de Grote Kerk; door de activi teiten van Willem Robert met zijn Toonkunstkoor, zijn Liedertafel Zang en Vriendschap en zijn Kwartetséan ces; door de pianistieke renommé van Schlegel, door aan hun carrière bou wende vocalisten en instrumentalisten, waaronder ook Hendriks broer Willem; door tal van zangverenigingen, die van hun stad een echt zangersnest maakten van actieve figuren als de violist Steenman en de organist Bruinsteen en vooral van de kundige componist-pia nist-organist Philip Loots, die des zon dags het orgel bespeelde in de Paters kerk aan de Nieuwe Groenmarkt, al waar een stevig mannenkoor op con certante wijze de liturgische muziek verzorgde. Dichter bij huis vond de jeugdige Hendrik in de St. Josephkerk aan de Jansstraat, op de historische plek waar in de 17de eeuw de begijnen rector J. Albert Ban zijn muzikale theorieën bedacht, orgelspel en koor zang onder leiding van zijn vader Nico Andriessen. Hier begon ook, zowel voor Willem als voor Hendrik, vroegtijdig de praktijk van het orgelspel, nadat het uiteraard thuis, waar musiceren dagelijkse kost was, pianospelend was voorbereid. In deze omgeving waste de sfeer die kenmerkend zou worden voor de com positiestijl van Hendrik. Deze zal zowat veertien jaar geweest zijn, toen in de oude orgelkast der St. Josephkerk door de firma Adema een nieuw pneuma tisch instrument naar Cavallè Coll- principe gebouwd werd. Nu had de knaap een uiterst dociel orgel te zijner beschikking, waarop het heerlijk impro viseren was. Ik ben overtuigd dat dit instrument de artistieke carrière be paald heeft. Terwijl zijn broer Willem hem mu ziektheoretisch schoolde, vond hij con tact met de organist Louis Robert (Prix d'excellence in 1905 en stadsorga- nist in 1912) onder wiens invloed hij naar de orgelkunst van César Franck evolueerde. Het Adema-orgel was voor de Franckwerken zeer geschikt en zo werden ze naast die van Bach zijn ge liefkoosde litteratuur, die dan ook zijn componeerwijze lang beïnvloed heeft. INTUSSEN stond het nog niet vast dat Hendrik een muzikale loopbaan zou v.olgen.. Zat er wel toekomst ip? De twijfel die deze vraag opriep maakte, dat hij na de schooljaren als leerling journalist de praktijk van het leven in trad. Maar toen in 1913 vader Nico plots kwam te overlijden, werd aan Hendrik de taak toegewezen hem als organist van de St. Joseph op te vol gen. Dit werd beslissend voor de ver vulling van zijn eigenlijke roeping; het zou méér omvatten dan alleen een kerkelijke functie. Dus nu grondig aan pakken. Dit betekende een complete vakopleiding bij De Pauw en Zweers in het Amsterdams Conservatorium, als mede weldra ook een inspirerend ver keer met Diepenbrock. Reeds had hij toen zijn „Premier Choral" voor orgel geschreven en bin nen het bestek van twintig jaar ont stonden daarna aan zijn geliefde Ade- ma-orgel een oeuvre aan orgelcomposi ties (Negen grote werken) dat een ken merkende epoque in de Nederlandse muziekcultuur vertegenwoordigt. Het zou later nog 'n belangrijk verlengstuk krijgen, maar die aanloop te Haarlem vestigde reeds het verheugend begrip, dat er nu in Nederland na Sweelinck weer een orgelcomponist opgestaan was, die met een eigen idioom, brekend met de hier gevestigde germaanse tra ditie, op de hoogte van zijn tijd was. Vernieuwer toonde de jonge Andries sen zich ook. op het gebied der litur gische muziek: getuige daarvan zijn drie Missen te Haarlem ontstaan. Toen in 1919 het eerste dezer werken werd uitgevoerd, merkte een criticus op, dat het de indruk wekte alsof de componist nog nooit een Hoogmis in een Neder landse kerk had bijgewoond. Geen won der, het was baanbrekend werk dat met geen gebruikelijke stijl verband hield, maar desondanks opgang ge maakt heeft. Toen Andriessen na '34 koor en orgel regeerde in de Utrechtse Kathedraal, groeide het aantal zijner liturgische werken gestadig en bereikte in een koene veelstemmigheid magi strale hoogtepunten, die als doorgloeid zijn van de geest die ook een Bruckner bezielde. EEN UITDAGEND BOEK. Een fascinerend boek. Een overrompelend boek. Een boek met dubbele bo dems, valluiken, geheime deuren die naar wentel trappen en wenteltrappen die naar uitzichttorens lei den. Meer nog. Een boek met twee aangezichten, met echo's van lachen en kreten. En eigenlijk helemaal geen boek, maar een proces: iets dat gaande is, iets dat verder geschreven wordt waar het ophoudt met schrij ven. Een kettingreactie. Een alchemisch denklabora- torium. Een boek van de hogere trapezekunst, waaraan Harry e n Mulisch de dioscuren die zichzelf tegen elkaar uitspelen, evenals Stan Laurel en Oliver Hardy, die straks ter sprake zullen komen zich om elkaar heenwentelen, elkaar „overstijgen". Een boek dat heel wat weerstanden zal oproepen, al opgeroepen heeft, omdat het in de spiraalbeweging van denken en in tuïtie voorbij de laatste halte gaat en het „buiten sporige" er dus op waagt. INDERDAAD f ik schrijf over de laatst verschenen publikatie van Harry Mulisch. over „Wenken voor de Jong ste Dag", een Literaire Reuzenpocket van Uitgeverij De Bezige Bij, met recht een reuzenpocket, kwantitatief (333 bladzijden) en kwalitatief. Het tiental „stukken", dat Mulisch er in samenvatte, overkoepelt veertien jaar van zijn schrijverschap. Zijn beschou- wing over Stan Laurel en Oliver Har dy werd in 1953 geschreven, de één- akter-cabaretfarce „Een doorn in het oog" dateert van 1967, kwam in één avond op papier naar aanleiding van het afgeluisterde telefoongesprek tus sen president Nasser en koning Hoes sein tijdens de Arabisch-Israelische oorlog en werd de volgende avond (13 juni) door de Studiogroep in het Amsterdamse theater De Brakke Grond gespeeld. In diezelfde levenspe riode verschenen onder andere de ver halenbundel „De versierde mens", de „roman" „Het stenen bruidsbed", het spel „Tanchelijn"de bundel „Voer voor psychologen" en het veel gesma de en veel geliefde Bericht aan de rattenkoning" werken die men bij de zojuist verschenen Wenkenkan betrekken, moet betrekken, omdat in het creatieve universum van Mulisch alles met alles onverwachte en onge wone verbindingen aangaat. Mulisch heeft zijn tiendelige „Wen ken", dat zijn titel ontleent aan zijn parodie op het huisgidsje van de B.B. (Bescherming Burgerbevolking) in ge val van atoomoorlog, zelf onder één noemer gebracht: die van de vernieti ging, van de totale destructie, die hem tot woede en lachstuipen brengt. Ver nietiging heeft hem steeds geobse deerd De ervaring van de bezettings jaren zal daar wel toe hebben bijge dragen, wat er na de verloren vrede in de wereld ontketend werd zal dat wel verhevigd hebben, maar de dood, alles wat des doods is, vormt een werkzaam bestanddeel van zijn dialec tisch denken, van het begin af. De dood, de grote vernietiger, is zijn te genspeler en medespeler. Ook dit laat ste. Hij weet dat hij als schrijyer steeds teniet moet doen, dat het „ja" van zijn creatie alleen mogelijk is door het „neen" van zijn ontkenning. Al dus doende vernietigt hij de vernieti ging, waarbij zich het bewuste om het onbewuste, de historie om de mythe, de eindigheid om de oneindigheid, Harry om Mulisch wentelt. Daarom noemde ik zijn werk een proces, dat van een raket met een onbepaald aan tal trappen. ER IS heel wat denklenigheid, heel wat intuïtie-intensiteit voor nodig om Mulisch in zijn creatief-vernietigende baan te kunnen volgen. Zijn besef van de oneindigheid en levensonsterfelijk heid doet hem met man en macht re volteren tegen de eindigheid en de dood. Dat is het phoenix-achtige in zijn bevrijdingspogingen. Want hij is een uitbreker, die met zijn denken het denken tracht te overschrijden. Hij vernietigt daarbij de begrenzende en grotendeels afgestorven „betekenis sen" om de zuivere vorm over te hou den, het „beeld": datgene wat is en niet meer behoeft te worden en ver worden, het oerbeeld, de verzichtbaar- de mvthe buiten ruimte en tijd. Maar dat alles vertoont zich pas op het twee de gezicht, waarover heel en heel wat meer te zeggen zou zijn dan er meestal over gezegd wordt. Wat zich in deze bundel op het eerste gezicht voordoet is een confrontatie met het heden van het atoomtijdperk, van een technisch kunnen dat in de consequentie van wetenschappelijke en toegepaste ver worvenheden zichzelf teniet doet toonbeeld van de maximale absurdi teit dus, die Mulisch in woede en ho merisch gelach doet uitbarsten. STAN LAUREL en Oliver Hardy, deze twee-eenheid, spéélden in een ke ten van herhaling de vernietigng en zij lachten om deze buitenmenselijke stupiditeit, ze konden lachen en laten lachen omdat ze niet de dupe werden van hun spel. Het „niets" van de atoombom die geweldige schuim taart op het hoofd van Stan, waarin Oliver zichzelf restloos opgeklopt heeft diè atoombom maakt dat „de hele wereld verkeert in de melaatse, onhoudbare, krankzinnige toestand van een man, die voor de spiegel een revolver tegen zijn slaap drukt en tot zijn spiegelbeeld roept: handen om hoog of ik schiet". Dit citaat is ontleend aan het achtste blad van de schrijverslevenkalender uit deze bundel, getiteld „Neen" en als toespraak geschreven voor een protest- bijeenkomst in de RAI. Het requisitoir ligt in het verlengde van de farce „De knop of De flit is erger dan de vlie gen" (hier herdrukt als derde „kalen derblad"), waarvan de première de eerste versie werd een half jaar eerder in Nederland opgevoerd ging tijdens het Internationaal Avantgarde Festival te Brussel in mei 1960. Het werd een „schandaal", Mulisch had het niet be ter kunnen treffen. Een schandaal over iets schandaligs (de druk op de knop van het al vernietigende atoomappa raat) is immers een schaakmatzet door de auteur. Men mag „De knop" gerust een kolderig stuk noemen. Kan de uiteindelijke realisatie van de drei ging iets anders zijn dan optimale kol der? Volkomen in dezelfde lijn ligt dan de B.B.-persiflage „Wenken voor de Jongste Dag", met op de linkerblad zijden fragmenten uit de Openbaring van Johannes en op de rechter pagi na's de „wenken", die er toe bijdra gen dat men in de zone van de ver antwoordelijkheid rustig zijn legerste de kan opzoeken, zoals dat aan de vooravond van de Duitse aanval op ons land. AL KOMEN alle tien kalenderbladen van deze bundel voort uit het artistieke bewustzijn van Mulisch en raken ze de politiek (dodelijk) omdat de politiek dat bewustzijn raakt, „Het Narren schip" (kalenderblad 4, ontleend aan het Ibiza-dagboek) en de negentien „Anekdoten rondom de dood" staan in dit boek aan de top van Mulisch' crea tiviteit. Het eerstgenoemde, dat zijn ti tel ontleent aan het „surrealistisch, maniëristische" schilderij van Jeroen Bosch, nadert het dichtst tot wat Mu lisch „de mythe" noemt. Wie wil er varen (niet „weten", want er valt niets te weten) wat die mythe inhoudt, moet deze tekst drie maal lezen: eenmaal om zich te verwonderen en los te ko men uit zijn door stelligheden omheind levensdomein, een tweede keer om de ettelijke dwarsverbindingen op het spoor te komen en dan nog eens om er zich van bewust te worden waarom Harry steeds onderweg is naar Mu lisch, naar de mythe, die hem bege leidt en die hij in zekere zin is, voor zover de kettingreactie van zijn den ken de eindigheid een stap vóór is. HET VOORLAATSTE kalenderblad „Het kruis en de bloem" is geen reis verslag van de trip Calcutta-Bangkok- Tokio-San Francisco, maar een tocht langs het boeddhistische wereldspoor en als zodanig een confrontatie van het „Westen" met Nippon. De parallelweg was Dresden („Het stenen bruidsbed" ofwel de veroverde stad-vrouw, de be vestigde dood-liefde), Auschwitz (zie Eichmann in „De zaak 40/61", waarin Het Bevel wereldgroot oprijst) en Hi roshima (zie, in het verlengde daarvan, Herman Kahn, volgens wiens bereke ning het verlies aan Amerikaanse men senlevens in een atoomkrieg beperkt zou kunnen worden tot 40 miljoen, het geen een aanmerkelijke besparing zou betekenen op de geraamde 160 mil joen). Enfin, men vergelijke maar het „verslag" van deze vliegreis naar Ja pan met genoemd werk van Mulisch. Ik wilde dat men het deed. Er zou dan blijken dat Mulisch geen „bood schap" brengt, omdat hij daar geen boodschap aan heeft, maar dat zijn schrijven een creatieve vernietiging is van het nazi-virus, dat de menselijke geschiedenis dodelijk aanvreet. Zijn vernietiging staat lijnrecht tegenover de nucleaire vernietiging. Vandaar zijn woede en zijn homerische lach. MAAR KIJKEN WIJ vooralsnog naar de Haarlemse groeiperiode groei naar het meesterschap die zich ook buiten kerkbegrenzing ont- kelde. En dan kan worden gewezen op tal van Franse pianoliederen en latijn- se cantieken met orgel of orkest, waaronder het heerlijke „Magna res est amor"; verder op de liederency clus met strijkorkest „Miroir de peine" op Symfonie nr. I, op „l'Attente mys tique" voor sopraan en orkest, op de vioolsonate, het klaviertrio, de piano sonate en op wat nog al meer. Al die werken maakten ophef in Haarlem en ook elders. Haarlem doorleefde toen een opmer kelijke renouveau van zijn muziek leven. In die periode viel ook het diri gentschap van Eduard van Beinum bij de Haarlemse Orkest Vereniging, waar afgerekend werd met veel wat een op bloeiende muziekcultuur in de weg stond. Het woord was nu aan de jonge ren, die hier royaal hun kans kregen, en Hendrik Andriessen stond daarbij in de eerste rij. Zoals zijn symfonisch en vocaal werk in de Concertzaal tot uit voering kwam, zo klonken zijn orgel- li Hendrik Andriessen aan „zijn Het geboortehuis van Hendrik Andriessen aan de Bakenesser gracht nr 26 A. Rechts, nr 26, het geboortehuis van Albert de Klerk, die hem in '34 als orga nist van de St. Josephkerk op volgde. (Foto Joost Andriessen) werken in de oude Bavo, nadat ze in de St. Joseph gecreëerd waren door de componist, wiens improvisaties aldaar steeds veel belangstellende luisteraars lokten. Intussen werd Andriessen tot compo sitieleraar benoemd aan het Amster dams Conservatorium en tot orgelle raar aan de Kerkmuziekschool te Utrecht. Dit laatste leidde ertoe, dat hij in '34 de Haarlemse St. Joseph ver ruilde voor de Utrechtse Kathedraal. Niet zonder weemoed verliet Hendrik zijn geboortehuis en nam hij afscheid van het geliefde Adema-orgel, zijn jeugdige opvolger deze veelbetekende woorden toevoegend: „Albert, zal je goed voör mijn orgel zorgen?" Naar de Domstad verhuizend nam hij dier bare herinneringen aan het hoekje oud Haarlem, waar hij geboren en gevormd was, mee. IN '37 VOLGDE dan zijn benoeming tot directeur van het Utrechts Conser vatorium, gevolgd in '49 door dezelfde functie aan het Kon. Conservatorium te Den Haag, waarna ook het profes soraat in de Universiteit van Nijmegen volgde. Ook die tweede levensfase, vol op in de mêlée van het algemeen cul tuurleven, is een reeks van vruchtbare scheppingsjaren; alleen de oorlogspe riode, waarin hij de hachelijke erva ringen van het gijzelaarschap door stond, maakte zijn scheppingsdrift be trekkelijk vleugellam. Wel kan ver meld worden, dat hij in die schrale dis tributietij d korte orgelstukjes schreef voor leerlingen die er een pakje tabak voor over hadden, en dat in het licht van de nakende bevrijding zijn magi straal „Te Deum" ontstond. En zo ging het verder tot op heden, helaas onder broken door een periode van fysieke inzinking, die hem noopte vervroegd afscheid te nemen van zijn functie als conservatoriumdirecteur. Gelukkig is hij deze wankele toestand vrijwel te boven gekomen, waarvan zijn durende activiteiten als componist en anderzins getuigen. Ondertussen klinken zijn orkestwer ken (vier symfonieën, Concertante Symfonie, Kuhnau-variaties, Symfoni sche Etude, Capriccio, Ricercare, enz.) in de concertzalen, worden zijn geeste lijke en profane vocale werken gezon gen, zijn orgelwerken gespeeld, zijn ge schriften gelezen, heeft zijn opera „Phi lomela" opzien gebaard en spreekt men van de Andriessen-stijl, ter onder scheiding van elke andere richting; wat wel zeer belangrijk is, want een eigen idioom verraadt een sterke per soonlijkheid. DE VIERING van Hendrik Andries sens vijfenzeventigste verjaardag zou zonder nadrukkelijke Haarlemse deel neming onvolledig zijn en ook tegen de gevestigde traditie in verband met zijn kroonjaren. Immers, toen hij als gijzelaar in St. Michielsgestel vijftig werd, vereerden hem zijn Haarlemse leerlingen Jan Mul, Albert de Klerk alsmede Herman Strategier, die toen ook in Haarlem verbleef, een miscom- positie onder de titel „Trium Puero- rum", simultaan werk waarmee ze als groep „De drie Jongelingen" hun intrede deden; toen Hendrik de zes tig bereikte werd hij te Haarlem ont haald op een bespeling aan de klavie ren van zijn vertrouwd Adema-orgel, met een programma samengesteld uit werken die aan dit instrument ont stonden en boden de „Drie Jongelin gen" hem andermaal een composito risch feestgeschenk aan, namelijk een driedelig orkestwerk op thema's van hun leermeester. De viering van het zevende kruisje woog de jubilaris he laas te zwaar om er weer een ge ruchtmakend Haarlems feest aan toe te voegen; maar bij de mijlpaal van heden zijn de trouwe Haarlemse disci pelen, onder wie nu ook Felix de No bel moet genoemd worden, in touw om hun meester publiek in zijn geboor testad te huldigen en wel in de kerk en met het orgel, waaraan hij al im proviserend het contact vond met de muze die zijn artistieke loopbaan in spirerend leidde. Het wordt op dinsdag 26 september een gratis toegankelijk concert, be staande uit orgelwerken die daar tus sen 1913 en 1934 ontstonden ne nu ver tolkt worden door Albert de Klerk, als mede uit één der befaamde Haarlem se missen, de „Assumpta es", die on der leiding van Felix de Nobel door het Nederlands Kamerkoor zal worden gezongen. Het Adema orgel, dat deze zomer door H. Schreurs, de voortzetter van de firma, grondig gerestaureerd en van electrische tractuur is voorzien zal op die avond door Andriessen kun nen worden getoetst aan wat hij er van hoopte, toen hij in '34 zijn op volger op het hart drukte goed voor „zijn" orgel te zorgen. Alvast vanwege zijn vele Haarlem se muziekvrienden een hartelijk „ad multus annos" in goede gezondheid en met rijke scheppingsdrift.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 15