„ZOLANG DE HAAT BLIJFT OVERHEERSEN
VALT ER HIER IN HET NABIJE OOSTEN
NIETS TE BEREIKEN", WEET DE MAN-IN-
DE-STRAAT IN OMSTREDEN JERUZALEM
U"
f m
wm
s
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1967
Erbij
15
s«v_ —w
ISRAEL
%«t^£~Boooe
(Van onze correspondent)
wm
mmm
V*
nii
Tragisch
Tc«bA5*
ftexrwKoh
J£«U*ALEMj
jtr ii;;:ij zf.~E
-Jr S3
ISRAEL EN DE NIEUWE
VLUCHTELINGEN
JERUZALEM. Hij zat in een
obscuur cafeetje en rookte be
dachtzaam zijn waterpijp. Een Pa
lestijnse Arabier van middelbare
leeftijd met een gestreepte kaftan
over de Europese pantalon en een
klein kapje op het bijna kale
hoofd. „Angst", zei hij in zijn
draaglijk Engels. „In de eerste
plaats angst. Ze hadden zich bang
laten maken".
PLAATS van handeling: het vluchte
lingenkamp Akabat e-Jabr bij Jericho.
Drie maanden geleden woonden hier
nog dertigduizend Palestijnse vluchte
lingen. Twintigduizend leefden in twee
andere kampen in de buurt. Die twee
kampen staan nu leeg en in Akabat e-
Jabr zijn nog maar tussen de drie-
en vierduizend mensen achtergeble
ven. Ze worden door UN RW A onder
houden. Generatoren van het Israëli
sche leger zorgen voor elektriciteit.
Water wordt betrokken uit de Ain Sul
tan bronnen. De huizen zijn van mod-
dersteen gebouwd, zoals dat in veel
Arabische dorpen in Jordanië de ge
woonte is.
Akabat e-Jabr zal na de terugkeer
van de ontheemden het centrale vluch
telingenkamp in het district worden,
vertelt de militaire gouverneur van
Jericho, majoor Mordechai Elkayam.
Want dat allen, die de benen namen,
ook terugkeren is niet aan te nemen
en het lijkt hem toe dat Akabat e-Jabr
groot genoeg zal blijken om huisves
ting te bieden ook aan hen, die voor
de oorlog in de twee andere kampen
woonden. Maar niemand weet te vertel
len hoevelen er zullen terugkeren. De
Israëlische majoor niet, de mensen
van UNRWA niet, de burgemeester
van Jericho niet en ook de aan zijn
nargileh zuigende Arabier niet, een
van de weinige kampbewoners, die ge
bleven zijn waar zij waren. De gebeur
tenissen hebben zijn besluit gerecht
vaardigd. Akabat e-Jabr heeft niet van
de oorlog geleden. De Israëlische troe
pen lieten het ongemoeid. Geen huis
werd gehavend, geen mens gewond,
laat staan gedood. Dat was niet alleen
hier zo. Volgens een officiële verkla
ring van de hoofdvertegenwoordiger
van UNRWA in West-Jordanië heeft
geen enkel kamp van de twintig, die
daar bestaan, schade geleden. En wat
voor huizen en gebouwen geldt is ook
op de inwoners van toepassing. Nie
mand heeft door de oorlogshandelin
gen ook maar een schram opgelopen.
nationalisme. Maar een massale uit
tocht, zoals wij die hier in Akabat e-
Jabr hebben beleefd, kan alleen maar
uit angstmotieven worden verklaard
De mensen waren er van overtuigd
dat zij door de joden vermoord zouden
worden".
Die angst is inmiddels verminderd.
In het Arabische Oost-Jeruzalem heb
ben de winkeliers na twee maanden
Israëlisch regime het niet te gedurfd
gevonden om aan een nationalistische
oproep tot een eendaagse algemene sta
king gehoor te geven, in Nabloes heb
ben de onderwijzers en leraren met
staking gedreigd als de schoolboeken
van anti-Israëlische en anti-joodse pas
sages werden gezuiverd. Maar in de
eerste weken na de oorlog geloofden de
Jordaanse Arabieren niet anders, dan
dat de Israëliërs korte metten met hen
zouden maken, zoals zij dat zelf van
plan waren geweest na een Arabische
overwinning op Israel.
Hoeveel mensen hebben uit angst
voor hun leven, bezorgdheid om hun
economische toekomst of wegens hun
nationalistische gezindheid de wijk
naar Transjordanië genomen? Ambas
sadeur Michael Comay, politiek advi
seur van Israels minister van Buiten
landse Zaken: „We weten het echt niet.
Duizenden vluchtten nog voordat onze
zijn beloop hebben gelaten: de Arabi
sche staten".
„BETEKENT DIT, dat Israel bereid
is zich voor 'n oplossing van de vluch-
telingenkwestie het probleem van de
„oude" vluchtelingen financiële op
offeringen te getroosten, ofschoon het
er zich niet schuldig aan voelt"?
„Inderdaad. Wij van onze kant wil
len tot de grens van het mogelijke
gaan om van de Palestijnse vluchte
lingen mensen te maken die niet poli
tiek en economisch worden uitgebuit,
die niet parasiteren op de Verenigde
Naties of welke andere organisatie ook
en die niet door hun eigen landgenoten
met de nek worden aangekeken. Wij
willen een belangrijk aandeel nemen in
iedere werkelijke constructieve poging
om deze lieden te rehabiliteren, maar
zonder vrede met de Arabische we
reld is zo iets natuurlijk niet te ver
wezenlijken.
Overigens is het vluchtelingenpro
bleem, hoe belangrijk het op zichzelf
ook is, niet het enige vraagstuk, dat
in het Nabije Oosten om een afdoen
de oplossing vraagt. Denkt u maar eens
aan de watervoorziening, die nodi'g re
gionaal geregeld dient te worden. Dit
deel van de wereld zou een bloeiende
i- <-
EN TOCH vluchtten de mensen bij
tienduizenden. Ze vormden een hoog
percentage van het totale aantal West-
Jordaniërs, dat huis en haard in de
steek liet en asiel zocht op de andere
oever van de Jordaan, in Amman voor
namelijk.
Waarom deden zij dat? Wat bracht
hen er toe hun woning te verlaten en
hun heil te zoeken in vreemde con
treien?
Er is over deze vraag sinds de oor
log veel geschreven. Er waren econo
mische bezwaren om te blijven. De
banken in West-Jordanië waren be
rooid. Hun gemiddelde liquiditeit was
niet meer dan vier percent van het to
taal van de tegoeden. De deposito's wa
ren bij het uitbreken van de vijande
lijkheden in allerijl naar de divcse
hoofdkantoren in Amman gezonden en
wie zijn geld kwam opeisen werd daar
heen verwezen. Wie dus niet zonder
middelen wilde blijven had geen ande
re keus dan de reis naar Transjordanië
te aanvaarden.
Anderen waren voor hun levenson
derhoud afhankelijk van familieleden,
die in het buitenland vaak in Koe
weit werkten en regelmatig geld
overmaakten. Zij namen aan, dat Is
rael dergelijke transfers niet zou toela
ten en trokken naar Transjordanië.
waar zij hoorden, dat zij de plank mis
hadden geslagen. De Israëlische autori
teiten bleken tegen overmaking van
dergelijke gelden in principe geen be
zwaar te hebben en de regering in Am
man die dolgraag de vluchtelingen
kwijt wilde, was er zelfs happig op.
In Amman en Genève zijn inmiddels
speciale bankrekeningen voor dit doel
geopend en het internationale Rode
Kruis zal er voor zorgen, dat het geld
prompt zijn bestemming bereikt. Een
nog weer ander motief voor vlucht
was het gescheiden zijn van familiele
den, die buiten het door Israel bezette
gebied werkten. En dan was er een
grote groep van nationalistisch voelen
de elementen, die de gedachte om on
der een Israëlisch regime te moeten le
ven onduldbaar vonden.
„JAWEL", beaamde de man met de
waterpijp. „Dat is allemaal juist. Som
migen zijn bang geweest om in ar
moede te vervallen. En er waren ook,
die zich tegen een joodse overheersing
verzetten, om religieuze redenen of uit
Mm**.;
Stilte. Dan antwoordt Ibrahim: „Nie
mand. Maar er werd geschoten door
de joden".
„Door de Jordaanse troepen niet.'
„Jawel, door het legioen ook
„En waarop werd geschoten? Op uw
dorp?"
„Nee, dat niet. Maar we waren bang
We hoorden, dat de joden steeds ver
der oprukten."
„Zijn de Israëliërs door uw woon
plaats getrokken?"
Ja".
"Hebt u dat zelf gezien? Was u er
bii?"
„Nee, toen waren wij al weg
Er zijn meer van dit soort gesprek
ken. Het was duidelijk, dat de men
sen door hun politieke leiders te ver
staan was gegeven, dat zij iedereen
moesten vertellen, dat zij door de Is
raëliërs verdreven waren. In Nabloes
sprak ik met een onderwijzer. Hij het
doorschemeren uit zijn huis verjaagd te
zijn. Later mocht hij terugkomen. Wie
had hem dat toegestaan? de plaatse
lijke militaire autoriteiten.
Maar op het bureau van de militai
re gouverneur lacht men om het ver
haal. De man in kwestie, die van an
ti-joodse agitatie in zijn woonplaats
nooit vies was geweest, was in paniek
geraakt, toen de Israëlische troepen
Nabloes binnentrokken. Hij vluchtte.
Maar toen hij later in zijn schuil
plaats hoorde, dat er in Nabloes nie
mand een haar was gekrenkt, die geen
wapens achterhield, besloot hij met zij c».
gez'iii terug te keren.
'X 1
V.
troepen hen hadden bereikt. In Jericho
en omgeving vooral was er een mas
sale uittocht. De Jordaniërs spreken
van tweehonderdduizend, waarvan de
helft UNRW A-vluchtelingen. Of dat
aantal juist is kan ik niet zeggen. We
kunnen het ook niet nagaan. Maar u
kunt er van overtuigd zijn, dat wij op
recht wensen het directe leed van deze
mensen te lenigen. Begrijpt u mij goed:
ik spreek hier van de West-Jordaniërs,
die bij het uitbreken van de oorlog of
dadelijk daarna de wijk namen. Hun
probleem moet gescheiden worden ge
houden van dat van de vluchtelingen
van 1948. Wij zijn niet minder bereid
ook die mensen te helpen. Maar dat
kunnen wij niet alleen af. Daarvoor is
internationale hulp nodig. En samen
werking met die landen, die het
nauwst met dit vraagstuk zijn^ betrok
ken en het desondanks al die jaren op
toekomst tegemoet kunnen gaan als al
le betrokken partijen de handen ineen
zouden slaan. Maar daarvoor is vóór
alles vrede nodig. Zolang de haat
blijft overheersen valt hier niets te be
reiken".
IS HET WAAR dat de Jordaniërs
in de bezette gebieden door de Is
raëliërs zijn gedwongen naar het oos
ten uit te wijken?
Ik heb het verscheidene vluchtelin
gen gevraagd. Ibrahim Kamal Latif uit
een dorp onder de rook van Jeruzalem
is één van hen. „Ja", zegt hij dof,
„We moesten weg".
„Van wie? Wie had u bevolen heen
te gaan?"
AMBASSADEUR Michael Comay op
Buitenlandse Zaken in Jeruzalem zegt:
„Gelooft u mij, wij zijn niet bang voor
critiek. Wij weten, dat niet al onze sol
daten zich als heiligen hebben gedra
gen. Maar de gevallen van werkelijk
wangedrag, en speciaal van opzettelij
ke verdrijving van bonafide Arabieren
uit hun huizen, zijn zeldzaam. Als je
de beschuldigingen goed nagaat blijken
ze meestal gefantaseerd".
Hebron, de stad, waar de bijbelse
aartsvadersi begraven zijn, is nooit een
burcht van verdraagzaamheid geweest.
De plaats heeft zelfs een bloedige po
grom op haar naam staan. Ze was
voor de oorlog een centrum van sabo
teurs, die op Israëlisch gebied wegen
ondermijnden en waterinstallaties op
bliezen. Ook burgemeester sjeik Mo
hammed Ali Jabari is geen warm
vriend van Israel, maar hij is realis
tisch genoeg om in te zien, dat zijn
stad alleen maar belang kan hebben bij
samenwerking met het plaatselijke mi
litaire bestuur.
Hij zegt het ons, buitenlandse corres
pondenten, zonder aarzeling: „Op het
gedrag van de Israëlische troepen tij
dens en na de oorlog valt niets aan te
merken. Er is hier niet geplunderd en
niemand is uit zijn huis verdreven".
Ik sprak met Abd Al Kadr Yasin,
een Palestijnse vluchteling uit Jeruza
lem. Hij is tweeëntwintig, studeert po
litieke wetenschappen in Oxford en is
president van de Arabische studenten
organisatie in West-Europa. Hij was
met vakantie in zijn geboortestad, toen
de strijd losbrandde.
Zijn gevoelens geeft hij als volgt
weer:
„De eerste helft van de waarheid ont
dekte ik, toen de strijd nog in volle
gang was. Ik zag toen de militaire be
kwaamheid van de Israëliërs en hun
strijdgeest. En ik schaamde mij om de
blufferige verklaringen van N^ser,
een man, die ik zo bewonderd had.
De andere helft van de waarheid
ontdekte ik na de verovering, toen de
Israëlische troepen de oude stad bin
nenkwamen. Het was de gruwelijkste
dag van mijn leven de vernederende
nederlaag en de angst om wat de toe
komst zou brengen. Voor ons stond het
vast, dat Israel een agressieve en wre
de natie was. Wat er in werkelijkheid
gebeurde is bekend. Niet één burger
werd ook maar een haar op zijn hoofd
gekrenkt", aldus Yasin.
Men heeft hier met een bron te doen,
die men moeilijk van voorliefde voor
Israel kan verdenken. Abd Al Kadr
Yasin hield er altijd sterke nationalis
tische gevoelens op na. Anders zou hij
het trouwens nooit tot leider van een
Arabische studentenbond in het bui
tenland hebben gebracht.
MAAR BIJ de klaagmuur in Jeruza
lem werden Arabieren onmiddellijk ge
dwongen hun huizen te ontruimen. De
oude stad was nauwelijks door de Is
raëliërs veroverd of de bewoners van
ongeveer vijftien krotwoningen, die dit
vereerde overblijfsel van de tempel
aan het gezicht onttrokken, kregen be
vel binnen twee maal vierentwintig uur
hun huizen te verlaten. Wie precies die
order uitvaardigde is niet helemaal
duidelijk.
Een feit is, dat zich een etmaal na
de ontruiming een grote vlakte voor de
westelijke tempelmuur uitstrekte. Bull
dozers hadden hun werk gedaan. De
bewoners van de huisjes hadden inmid
dels hun toevlucht moeten zoeken bij
familieleden. Niet alleen de Jordaniërs,
maar ook veel Israëliërs spraken
schande van dit optreden. Het militai
re bestuur zorgde achteraf voor huis
vesting van de betrokkenen. Een deel
kreeg een woning in de stad zelf, de
rest werd ondergebracht in een van de
nabijgelegen dorpen. Hun vert>anning
heeft ongeveer twee weken geduurd.
Vat ik mijn indrukken en waarne
mingen met betrekking tot de verdrij
ving van Jordaniërs uit hun woningen
samen, dan luidt mijn conclusie:
1) Er hebben zich zeker gevallen voor
gedaan, waarin Jordaanse staatsbur
gers uit hun huis zijn verdreven, het
zij rechtstreeks, hetzij door pressie.
2) Dergelijke praktijken zijn alleen bij
uitzondering toegepast en druisen in
tegen letter en geest van de door de
regering gevoerde politiek en de door
de legerleiding gegeven instructies.
3) Beweringen van zogenaamde
slachtoffers kunnen maar zelden de
toets van een objectief onderzoek
doorstaan, omdat de mensen
meestal simpele dorpelingen de
draagwijdte van hun woorden vaak
niet begrijpen of door politieke agita
toren zijn opgestookt om niet de
waarheid te spreken.
Misschien had een mij goedbekende
Israëlische Arabier, Moechtar van
een bloeiend dorp, gelijk, toen hij mij
zei: „Wat je te horen krijgt is meestal
voorgekauwd door Amman en Cairo,
clichés, waaraan zij uit domheid of
blinde haat zelf zijn gaan geloven".
IK WAS ER in zes weKen niet meer
geweest, bij de Allenby-brug. Veel ver
anderd was er niet. Het decor was wat
meer geperfectioneerd en wat minder
geïmproviseerd. Maar er was dezelfde
bedrijvigheid van Jordaanse vluchtelin
gen, dezelfde nervositeit onder hen, de
zelfde angst om op het laatste ogen
blik toch nog teruggestuurd te worden.
Alleen bewoog zich alles nu in omge
keerde richting.
De mensen waren op weg naar huis.
Ze hadden een paar maanden in Trans
jordanië doorgebracht. Als ze niet wa
ren opgenomen door familieleden of
vrienden hadden ze in een van de hon
derdvijf opvangcentra gewoond, die de
regering in samenwerking met het in
ternationale Rode Kruis had ingericht.
Luxueus was het er natuurlijk niet ge
weest, maar de mensen hadden geen
klachten. Hpt kon er mee door von
den de meesten.
Bepaald slecht waren zij echter te
spreken over de organisatie van hun te
rugkeer. Het transport was lelijk vast
gelopen door die verspreiding over zo
veel centra. Op de eerste dag hadden
de Israëliërs op duizend terugkerenden
gerekend. Er kwamen aan beide brug
gen Allenby en Um Shart hoog
uit driehonderdvijftig opdagen. Israel
had voorbereidingen getroffen voor
een dagelijkse verwerking van driedui
zend personen na de eerste dag, die
meer als een proef bedoeld was. Tot
dusver hebben de Jordaniërs nauwelijks
de tweeduizend weten te halen. Wat
dat worden moet weet niemand. Vol
gens Amman bedraagt het totaal aantal
vluchtelingen uit West-Jordanië hon
derdzeventigduizend. Men mag aanne
men, dat twee-derde van hen terug
naar huis wil.
Voor het ogenblik stelt de pers hier
vast, dat de heersers in Jordanië ken
nelijk de bedoeling hebben om ook de
ze „nieuwe" vluchtelingen voor hun po
litieke karretje te spannen. Zij hebben,
schrijven de kranten, er zichzelf een
slechte dienst mee bewezen. De te
rugkomende mensen hebben andere zor
gen aan het hoofd dan zich door poli
tieke activiteit in moeilijkheden met de
bezettende overheid te storten. Voorlo
pig hebben zij meer belangstelling voor
de vraag wat er tijdens hun afwezig
heid met huis en inventaris is gebeurd
en hoe zij in hun levensonderhoud zul
len voorzien.
FANATISME is troef bij de Arabie
ren. Het blijkt ook hier, bij de beide
bruggen, waarover de mensen huis
waarts keren. Op de oostelijke oever
in het onbezette gebied dus heeft
het rode kruis een tent opgeslagen,
omdat zo iets in het water nu een
maal niet gaat. Behalve Jordaanse po
litiemannen houden zich daar ook vier
Israëlische ambtenaren met het con
troleren van de papieren bezig. Het
had heel wat voeten in de aarde voor
dat die Israëliërs toestemming kregen
Jordaans territorium te betreden.
Een punt van geschil was ook de
vraag of het de Israëlische majoor die
als verbindingsofficier met het Rode
Kruis optreedt, kon worden toegestaan
gekleed in uniform de brug te kruisen.
Na lang gedelibereer werd besloten de
beslissing aan de respectieve plaatse
lijke commandanten over te laten. De
bevelhebber van de Allenby-brug vond
het goed, maar zijn collega van Um
Shart wilde er niet van horen.
Het onderzoek van de documenten
zelf neemt niet veel tijd in beslag.
Wie met zijn rose briefje naar de
Jordaan komt is praktisch zeker naar
het bezette gebied te kunnen overste
ken. Wie zo'n strookje bezit vormt
naar Israëlische opvatting geen bedrei
ging voor de veiligheid. Hij moet als
ongevaarlijk worden beschouwd, want
hij komt niet voor op de zwarte lijst
van de Israëlische geheime dienst. De
officiële aanvraagformulieren worden
twee maal onderzocht: eenmaal op het
Israëlische ministerie van Binnenland
se Zaken, waar men zich met de ad
ministratieve kant van de zaak bezig
houdt, en nogmaals op het ministerie
van Defensie, waar wordt nagegaan,
of de terugkeer van de betrokkene uit
veiligheidsoogpunt geen risico met
zich brengt. Tot dusver is minder dan
vijf percent op grond van veiligheids
overwegingen de toegang tot het be
zette gebied geweigerd.
„Human stuff" ligt bij de twee brug
gen natuurlijk voor het opscheppen.
Mag men afgaan op wat de terugke
renden vertellen dan zijn de meesten
overgelukkig spoedig weer thuis te
zijn. „Ik had niet gedacht, dat ik m'n
huis zo gauw weer zou zien", zei me
opgetogen een jonge vrouw voordat zij
met haar man en zoontje van twee op
de vrachtauto klom, die hen naar
Nabloes zou brengen.
ER ZIJN ook diep-tragische geval
len. Daar is bijvoorbeeld Saleh Ab-
doellah Aboe Diab uit Kalkiliya met
zijn zeven kinderen. Zijn vrouw werd
tijdens de oorlog gedood. „Wat kan
me politiek schelen", zegt hij bitter.
„Wat ik nodig heb is een vrouw om
de kinderen te verzorgen. Maar hoe
kom ik aan een vrouw? In Kalkiliya
betaal je tweehonderd dinar (ongeveer
tweeduizend gulden). Waar moet ik
dat geld vandaan halen?"
Uit Jeruzalem en Ramallah waren
er opvallend veel ambtenaren en be
oefenaars van de vrije beroepen: dok
ters, advokaten. «Elegant gekleed
vormden ze een scherp contrast met
hun lotgenoten van andere stand,
merendeels landbouwers en kleine
neringdoenden. Ook in een ander op
zicht verschilden zij van hen. Ze waren
niet bereid om met journalisten te
praten.
Sjeik Abdoel Fattah Hamad Odeh uit
Toelkarm was mededeelzamer. Zeven
endertig jaar geleden had hij zijn
studie aan de Al Azhar universiteit in
Cairo afgesloten en sindsdien had hij
Arabisch en religie onderwezen op de
regeringsschool in zijn woonplaats. Hij
keerde terug met zijn vrouw en zeven
kinderen. Wat de politieke toekomst
betreft bleek hij er zeer gepronon
ceerde denkbeelden op na te houden.
„Het is nu welletjes", zei hij. „Het
is hoog tijd om een definitieve oplos
sing te zoeken voor het geschil tussen
Arabieren en Israeli's. Beide partijen
moeten zo gauw mogelijk met elkan
der gaan onderhandelen. Er mag niet
nog eens een oorlog uitbreken. We
hebben al genoeg geleden".
i