kinder)-werelden MODERNE SERIE C VAN HET N.PH.O.: M ANDERS DAN ANDERS 18 Verhalenbundel van gedreven verteller Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 14 OKTOBER 1967 Erbij IN DE WINKELS zijn ze niet meer te krijgen, de talrijke prentenboeken met versjes van Rie Cramer, maar in de harten van enige generaties Nederlanders zijn ze bewaard gebleven. Miljoenen grootouders en ouders in ons land en overzee hebben al voorlezend de knusse sfeer van beslotenheid van Rie Cramers versjes op hun kleinkinderen en kinderen overgedra gen, en hebben zich als gezagdragers gesteund ge voeld door de duidelijk moraliserende toon. Illustratie uit Herfst Miep Diekmann p Rie Cramer op de erens "'f-Z Nu nog, wanneer ik uit de bundel „Mijn liefste versjes" lees over de jokkende Anneliesje en de tikkende klok als stem van het geweten, voel ik weer diezelfde misselijk-makende radeloosheid die me als vijfjarige tij dens het voorlezen mijn keel dicht- snoerde. Ik was blij, wanneer we aan de versjes toekwamen over kinderen, die zich rustig en welopgevoed ver maakten met de bloemen; die plezier hadden in de geneugten van de sei zoenen; die een innige genegenheid koesterden voor hun ouders. Door die Rie Cramer-kinderen kon je vergeten dat de straat, de buurt en de school bevolkt waren met schreeuwerige pest koppen, die de bloemen en dieren al leen maar geweld aan konden doen (als ze het jou al niet deden!); die zich in onwelvoegelijke taal uitlieten over hun opvoeders en van jou verwachtten dat je meedeed anders lag je eruit! Voor dat geruststellende element, vooral in de illustraties, nam je de aanslag op je geweten in sommige versjes en verhalen op de koop toe. Want de uniformiteit van de jongetjes OP DE „KORTE BAAN'' van de novelle en de short-story Is Den Doolaard zelden uitgekomen. Vroeger jaren, meen ik, een enkele keer, in de verhalenbloemlezing die Marsman en Du Perron in 1936 samenstelden. De beslotenheid van dit litteraire genre, de autonome structuur ervan, die het met de poëzie gemeen heeft, lag niet in zijn aard. Den Doolaard had voor zijn vertelling ruimte nodig, armslag, het brede gebaar van de epiek. Evenals in zijn leven was en bleef hij in zijn proza een zwerfvogel, een solitair. Voelde hij, met zijn explo sieve temperament, de gedrevenheid van zijn bloed, zijn verlangen naar een krachtmeting met het elementaire (ber- Den Doolaards „Ontsporingen" gen, sneeuw, primitieve volksleven, lichamelijke moed en kracht) tijdens het schrijven behoefte aan een gewaagd avon tuur hij greep het. Wilde hij wat cirkelen boven een (liefst woest) landschap hij liet zich een stuk beschrij vingskunst niet ontgaan. Moest er uiting gegeven worden aan het innerlijk tumult van spontaan-opwellende hartstochten, hij schuwde de gepassioneerde zinswending niet, hij ging voor het pathos niet opzij, hij vreesde als het hem te pas kwam het retorische effect niet, evenmin als hij een blad voor de mond nam wanneer het er om ging, de menselijke vrijheid te verdedigen en haar belagers aan te klagen. DEN DOOLAARD schreef zoals hij was, zijn schrijversleven lang; on stuimig, romantiserend, eerlijk,- eer lijk ook dan als er wat op de pit ge speeld moest worden. Vóór alles lééf de hij, zoals hij in zijn jeugdjaren een van zijn dichtbundels betitelde, op ,de wilde vaart'. In zijn schrifturen, waar toe hij zich door het ontbreken van het onmisbare ,Sitzfleisch' moeilijk kon dwingen, deed hij dat dan nog eens duchtig over, zodra de romanti serende verve van zijn vertelkunst eenmaal over hem vaardig was. Hij was dan zelfs moeilijk te stuiten, zo wel in het descriptieve detail als in het geheel van zijn verhaal. Den Doolaard - een verteller, een verbaal talent dat zich weinig bekommert om litteraire maatstaven, een natuurta lent dat zich niet begeeft in de dool hof van de menselijke problematiek, maar er overheen scheert. Die onmiddellijkheid van zijn verhaal trant, de avontuurlijke inslag ervan, heeft hem een populair schrijver doen worden, een auteur die men geboeid leest omdat hij de getemde civilisatie doorbreekt met de .natuurlijkheid' van het verre en het vreemde, van hevige passies en ongebreidelde leefkracht: wie, in dit afgebakend bestaan, is in de verbeelding niet graag de zwer ver die hij heimelijk (want de oer drift is altijd nog onder de oppervlak te van de huid gaande) zou willen zijn Juist die oerdrift is het, waaraan de vrij omvangrijke werken van Den Doolaard - met uitzondering van zijn in 1934 verschenen „De Herberg met het hoefijzer", dat in zijn beknoptheid een voortreffelijk gecomponeerd ver haal is - hun onstaan te danken heb ben. En diezelfde elementaire gedre venheid is er de oorzaak van, dat de novelle, het beknopte verhaal, in Den Doolaards oeuvre een uiterst beschei den plaats inneemt. Als zesenzestlgjarige heeft hij onver wacht een bundel van zes verhalen het licht doen zien, die door Querido zojuist werd uitgegeven onder de titel de titel „Ontsporingen"Twee ervan w in 1950 gepubliceerd in het Ameri kaanse tijdschrift Argosy en versche nen bij mijn weten niet eerder in een Nederlandse versie. De overige vier zijn van recente datum. Ze werden ge schreven tussen oktober 1966 en mei 1967, niet door een novellist, maar door een romancier die met de veel gelezen „Druivenplukkers" zijn eigen plaats in onze litteratuur innam. Den Doolaards „Ontsporingen" zijn dus meer beknopte romans dan lange novellen. Die bastaardvorm heeft on vermijdelijk zijn gevaren, waaraan Den Doolaard niet ontkwam, niet kon of niet wenste te ontkomen. De novelle immers stelt in haar her metische afronding de lezer voor een litterair ,fait accompli', dat hem uit daagt om er in door te dringen. De roman, de traditionele vorm ervan althans, biedt in zijn geleidelijke ont wikkeling van de schrijver de gelegen heid om door beschrijvende passages de gang van het verhaal te onderbre ken, de situatie illustratief op te luis teren en zodoende de lezer als een weldadige adempauze te verschaffen in zijn meeleven met de roman figuren. Maar een novellistische roman eist van de auteur halsbrekende toe ren: een equilibrisme van vorm en in houd, van detail en grote lijn', dat hier en daar noodzaakt tot een nood sprong. Het eerste verhaal van deze bundel „Ontsporingen" - „De Minnaar onder het bed" - zou de tekst hebben kunnen leveren voor een niet onaardige„Li- aison dangereuse", een pikant blij spelletje met op de achtergrond een tikje tragiek' voor wie wil, als Den Doolaard de eigenlijke vertelling over het avontuur met een vooroorlogse- Weense courtisane' niet omlijst had met 'n verhaal, dat op zijn beurt weer ingebouwd werd in het geheel van de vertelling. Zo krijgt de lezer de kern intrige uit de derde hand te horen, wat een Ramon del Valle-Incla niet over zijn schrijvershart had weten te verkrijgen. „In Paradisum", het tweede ver- verhaal, waarin de achtergrond van een haat-tot-over-het-graf wordt bloot gelegd, bevat wel kernachtige vertel- fragmenten, maar blijft toch in de gooi naar een psychologisch geval, dat het natuurtalent van Den Doolaard nooit zo best heeft gelegen, steken. In de derde vertelling, „Achter de blin de muur", wordt de misdadige zin loosheid van de oorlog de inzet van een fabuleuze situatie: een gewezen krijgsgevangene, kapitein van het Duitse tankwapen in de beslissende slag om Stalingrad, tracht zijn dwang neurotische .schuld' aan de catastro fale strategische mislukking te over troeven door met behulp van een soort legpuzzel en grafische tabellen binnens kamers de oorlog door zijn krijgsgenie alsnog te winnen, zo niet voor gewon nen te verklaren,- voor hem. Allicht heeft dit verhaal van de auteur van „Hoge hoeden en pantserplaten" (1935) en „Het hakenkruis over Europa" (1938) een moraal: „in wezen was er eigenlijk niets veranderd. In plaats van één geniale gek waren er nu hon derden lucide krankzinnigen, die in keurige uniformen precies hetzelfde soort maniakale spel speelden, niet langer met Stalingrad maar met hele wereldsteden en werelddelen tegelijk". Een dergelijke uitspraak, de kern van deze vertelling, maakt allicht veel goed. „Salto mortale" is een echt Den Doo laard-verhaal. Het zou een film-scena rio hebben kunnen zijn met suggestie ve cowboy-close-ups, grimmige gezich ten, spannende rodeo-taferelen, stof wolken, stierwoede, noodlottig einde. Een oud-cowboy heeft zijn tekentalent verdaan aan het produceren van lu cratieve strips, die hem evenveel geld als roem opleverden geld voor de bevrediging van de weeldezucht van zijn vrouw, roem voor die van zijn ijdelheid. Als revanche op zijn zelf- verraad waagt hij zich, min of meer uitgedaagd door zijn vroegere ranch- baas (modelfiguur van de knoestige natuureenvoud) in een rodeo aan het halsbrekende „stierenknevelen" en hij bréékt zijn hals, hij betaalt voor zijn levensontrouw mét zijn leven. Men kent Den Doolaard: hij bezit de ver bale gedrevenheid om van zo iets een spectaculair tafereel te maken. Zijn hartgrondige religieuze belijde nis van een onvoorwaardelijke liefde vormt het stramien waarop de vijfde vertelling „De terugkeer van de ket ter" is geweven: de kluizenaar Joan- nis staat in het atoomtijdperk op de Areopagus, waar negentien eeuwen ge leden Paulus stond en verkondigt het evangelie van de liefde, niet wetend dat een der eerste „ketters", de gnos tische Marcion, hem anno 160 van de christelijke jaartelling daarin voor ging. Omsingeld door soldaten strui kelt Joannis en stort van de rots een zinnebeeldig verhaal met vérstrek kende betekenis, zeker niet het minste van deze bundel, ondanks het wat breedvoerige theologische discours. EN DE slotvertelling? De geschiede nis van een passie, een ongewoon lief desoffer, tragisch door zijn vergeefs heid. Als men de omlijstende bijkom stigheden het verhaal óm het ver haal heen als vertellerstoegift aan vaardt, kan deze vertelling van „Het geitenoffer" als het kroonstuk van de ze bundel worden aangemerkt. Met de ze toevoeging dan: men moet Den Doolaard aanvaarden zoals hij zich geeft. Zijn zeer eigen plaats in onze litteratuur als gedreven verteller is stellig in overeenstemming met zijn verdiende populariteit. en meisjes, Moesjes en Paatjes bete kende: deze kinderen en grote mensen blijven zoals ze zijn. Je hoefde je niet schrap te zetten tegen snelle veran deringen in hun gedrag. Dit statische element, dat voor iedere kunstenaar fnuikend kan worden, heeft Rie Cramer juist haar grote naam be zorgd, omdat zij van het begin af aan al van groot niveau was. In de tijd dat de boekversiering net als alle toegepaste kunsten een dieptepunt had beleefd, waarvan voor al het kinderboek te lijden had gehad, werd Rie Cramer in Soekaboemi gebo ren 1887. Duitsland teerde op de roem van Hoffmann en Busch; Zwit serland op die van Töpffer, Frankrijk had Doré. En intussen tekende Rie Cramer als kind te Batavia al „pop petjes" bij haar versjes. Toen zij van de Haagse Tekenacademie kwam, daarna nog lessen volgde bij o.a. Van Konij nenburg en op haar zeventiende jaar haar eerste kinderboek „Van meisjes en jongetjes" had uitgegeven, was van uit Engeland de stoot gegeven tot ver betering van de boekversiering. De in vloed van William Morris en Walter Cranen, die pleitten voor eenheid van vorm en inhoud, strekte zich uit tot ons land in het werk van o.a. Der Kin deren, Toorop, Molkenboer. Al werkten zij niet voor kinderen, hun voorbeeld werkte door op illustratoren van kin derboeken. Tot de groten van die tijd, zoals Jetses, de Bottema's, Jan Wieg man, Jan Sluyters en Nelly Bodenheim heeft Rie Cramer vanaf haar prille begin behoord. Bij haar was de Engelse invloed (Rackham) het duidelijkst. De duizenden illustraties die zij maakte voor haar eigen boeken, voor sprookjes, vertelbundels en kinderbij bels hebben vooral voor de allerklein sten de wereld van het boek ontsloten omdat haar illustraties de gesloten vorm hebben. De getekende figuren binnen één gesloten lijn zijn voor kleintjes gemakkelijker te herkennen dan de figuren in een open illustratie. In haar teksten echter, zoals in de beide Katrientjes en Otje de Bas, stelde zij, naar tegenwoordige opvattin gen, zware eisen aan de jonge lezers. En toch, wie de kritieken uit de voor oorlogse jaren leest, struikelt over de woorden: alleraardigst, allerliefst, keu rig En daarmee zitten we op een essentieel punt betreffende illustratie en tekst van een kinderboek. Rie Cramer, nu tachtig jaar en wonend op Majorca, is groot geworden in een tijd, waarin de makers van het kinderboek het helemaal van hun eigen observatie moesten hebben. Intensieve gedachtenwisselingen met pedagogen, psychologen en professoren in de lit teratuur-geschiedenis, zoals wij die in onze tijd kennen, waren er niet. Het was een tijd waarin de gezagsverhou ding scherp afgetekend was en het kind ook als „kleiner" beleefd werd dan thans. Er was vrijwel alleen spra ke van „plichten"; het evenwicht tus sen plichten en rechten van het kind was nog niet aan bod. Dit verschil komt het best naar voren in vergelijking met de Jip en Janneke-serie van Annie M. G. Schmidt. Wat in woorden toen nog niet moge lijk was, namelijk het verzachten van het kinderleven, heeft Rie Cramer op onnavolgbare wijze met haar kleurige illustraties gedaan. Daarom behoort zij tot onze klassieken en is het een groot gemis dat er uit hét beste van haar werk niet een bundel is samengesteld. Het zou het meest voor de hand lig gende eerbetoon geweest zijn op haar tachtigste verjaardag. BELA BARTOK ALBERT ROUSSEL WILLEM VAN OTTERLOO BENJAMIN BRITTEN HAARLEM Zoals men weet heeft het Noordhollands Philharmonisch Orkest ditmaal gebroken met de geijkte op zet in twee series concerten, waarbij het onderscheid meer in de honoraria respectievelijk de naam van de solisten zat dan in de samenstelling van de programma's. De nieuwe indeling in drie reeksen van zes laat de bezoekers meer ruimte voor een bewuste keuze naar persoonlijke smaak en voorkeur. Ieder zijn meug. Niet met de bedoeling om liefhebbers van het meer populaire in klassieke zin tegen de haren te strijken, maar alleen ter oriëntatie voor besluitelozen volgt hier een snel commentaar op de als serie C op 6 vrijdag avonden gebundelde muziek. Het accent ligt hier op een aantal werken uit de twintigste eeuw, die aan de program ma's een iets aktueler karakter geven zou men kunen zeggen, ware 't niet dat dit adjektief ook al weer geladen is met misverstanden en weerstanden. Ze richten zich tot die kategorie luisteraars, voor wie het genoegen van de muziek niet ophoudt bij Debussy en Ravel, die overigens ook in deze serie vertegenwoordigd zijn. Terzake dus: 27 oktober. Anton von Webern streef zijn 6 stukken voor een groot orkest in 1910, twee jaar na voltooiing van zijn studie bij Arnold Schönberg. Hyper-nerveuze, geladen klankstudies, kort, hevig, fascinerend. Hierna als contrast een Sinfonietta voor kamer orkest van de Tsjechisch-Amerikaanse componist Behuslav Martinu. In syn copisch gekruide neo-Bachstijl waar aan een belangrijke pianopartij extra relief geeft. Uit de Portugese Rapso die van Ernesto Halffter blijkt duide lijk dat deze componist leerling ge weest is van Manuel de Falla en dat hij een bewonderaar is van Ravel aan wiens nagedachtenis het stuk werd op gedragen. Ondergetekende is solist bij de uitvoering van dit werk. 24 november. Een van de beide con certmeesters van het orkest, Gijsbert Beths, vervult de solopartij in het eer ste Vioolconcert C1908) van Béla Bar- tok dat eerst na diens dood voor de eerste maal gespeeld werd door Menu- hin. Uit dezelfde periode als het eerste strijkkwartet het Allegro Barbaro en de opera de Burcht van Hertog Blauw baard toont het de jonge componist al in volle kracht van zijn kunnen en zijn stijl. De Symfonische Metamor fosen over een thema van Weber (zon der n) is een van Hindemith's meest dankbare orkestwerken dat ook degene die het niet kent zal frapperen door vaart, afwisseling en brilliante orkest ratie. 22 december. De Vijfde Symfonie van Prokofieff uit 1944 wordt als het hoogtepunt van zijn symfonisch oeuvre beschouwd. Ze werd geschreven in de Kaukasus waarheen de componist met een groot aantal andere scheppende kunstenaars op staatskosten was geë vacueerd. „Mouvement d'un adagio" is de titel van een compositie door de Haagse schilderes Sedje Hémon die uitgaat van de idee van parallelle struc turen bij haar beeldende en muzikale uitingen. Solist op dit concert is Jean Decroos, o.a. in de Rhapsodie „Schel- omo" van Ernest Bloch. 26 januari Deze avond beweegt zich in de Frans-Spaanse invloedssfeer. Ge opend wordt met Albert Roussel's Derde Symfonie waarin vakmanschap vitaliteit en een klassieke feeling voor uitbouw en ontwikkeling van motieven een gelukkig verbond aangaan. Passa- caglia en Gigue van Hans Henkemans, met hemzelf als solist, is het eerste stuk waarmee deze componist na zijn studietijd bij Willem Pijper een breder publiek bereikte. 23 februari Op deze avond eveneens de combinatie van uitvoerend musicus en componist in één persoon: Willem van Otterloo dirigeert zijn eigen Sin fonietta voor 16 blazers. Speelse mu ziek, gerealiseerd met een virtuositeit die alleen in de dagelijkse omgang met het orkest verworven kan zijn. 29 maart. De Tsjechische gastdiri- gent Otakar Trhlik brengt eerst een werk van zijn landgenoot Jan Cikker (geb. 1911), de Suite „Herinneringen". Cikker is een soort muzikale kleinzoon van Dvorak, van wie zijn leraar PAUL HINDEMITH Novak een leerling was. Theo Olof is de solist in het Vioolconcert van Hans Kox dat een van de weinige Nederlan- se soloconcerten is die een vaste plaats in het repertoire hebben gekre gen. In bovenstaand overzicht werd geen melding gemaakt van de dichter bij huis liggende werken van (o.a.) Ravel, De Falla, Debussy, Tsjaikow- ski, Richard Strauss waarmee de he dendaagse composities een harmonisch geheel vormen. Het was niet de bedoeling een vol ledige opsomming te geven maar om de potentiële bezoeker er op te wijzen dat de serie C van ons orkest zich wel iets van de bekende paden ver wijdert maar niet te ver en alleen voor de aangenaamste excursies Sas Bunge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 18