Een onbekende
Mozart-opera
heropgevoerd
GRUPPE 47
Don Quichot monumentaal herdrukt
Litteraire
K antteken in gen
a
ZATERDAG
1967
OKTOBER
„IK KAN NIET DICHTERLIJK SCHRIJVEN,
IK BEN GEEN DICHTER.
IK KAN MIJN INDRUKKEN NIET ZO KUNSTZINNIG WEERGEVEN,
DAT ER SCHADUW EN LICHT IN TE BESPEUREN VALT,
IK BEN GEEN SCHILDER.
IK KAN ZELFS NIET DOOR GEBAREN EN PANTOMIME
UITDRUKKEN WAT ER IN MIJ EN IN MIJN GEDACHTEN OMGAAT,
IK BEN GEEN DANSER.
IK KAN HET ECHTER DOOR TONEN
IK BEN EEN MUSICUS
Wolfgang Amadeus als 13-jarige
naar een schilderij van Helbling,
die hem met bruine ogen af
beeldde. Mozart had blauwe
ogen.
DEZE BEKENTENIS van Mo
zart, die hij uitsprak in ten brief
aan zijn vader (8 nov. 1777), ter
wijl hij met zijn moeder op reis
was, is enerzijds een bewijs van
zijn bescheidenheid, anderzijds een
duidelijke verklaring vart een kun
stenaar, die weet wat hij waard is.
De overmoedige uiteenzetting van
zijn negatieve eigenschappen en de
zeer stellige uitspraak: „Ik ben een
musicus", wijzen erop dat Mozart,
in de vaste overtuiging van zijn
talent, niet twijfelde aan zijn roe
ping. Hij was op weg de wereld te
veroveren, voor het eerst op reis
zonder zijn vader, weliswaar in
gezelschap van zijn moeder, maar
hij genoot een ongekende vrijheid.
Hij hoefde nu niet naar zijn vader
te luisteren, zijn moeder luisterde
wel naar hem.
Een bladzijde uit de Ascanio-partituur door Mozart met de hand
geschreven..
J. H. Moolenijzer.
litteraire bent
onder
absoluut regiem
Pijnlijk
Richter richt een bede om
geld tot de uitgevers.
Gevaar
C. J. E. Dinaux
ASCANIO IN ALBA
Het doel van de reis was Parijs,
waar hij een vaste aanstelling hoopte
te vinden.
Wij weten dat deze reis een misluk
king is geworden en zelfs een tragisch
karakter kreeg door het overlijden van
v zijn moeder, die in Parijs begraven
werd. Op de heenreis was hij nog vol
goede mged. Hij was 21 jaar een
volwassen man en de wereld lag
voor hem open. De leiband waaraan
zijn vader hem deed lopen knelde hem
al jaren, toch is gebleken dat Mozart
in maatschappelijk opzicht wel dege
lijk leiding nodig had. Hij was niet op
succes uit hij was een bohemien
en nooit zonder geldzorgen. Het kostte
hem de grootste moeite zijn inkom
sten en uitgaven met elkaar in over
eenstemming te houden.
De vele schrijvers, die Mozarts leven
te boek hebben gesteld, hebben vaak
heel onvriendelijke dingen gezegd over
de oude heer Leopold, maar zij ver
gaten dat het voor hem onmogelijk
was objectief te zijn. Hij vocht voor
de erkenning van een genie, hij was
diep overtuigd van de zeldzame be
gaafdheid van zijn zoon. Hij wist dat
de wereld weliswaar wonderen toe
juicht, maar ook heel gauw gewend
raakt aan wonderen. De band tussen
vader en zoon is altijd heel sterk ge
weest en het wederzijds respect was
onwankelbaar.
EEN BIJZONDER duidelijk voor
beeld van de vadertrots van Leopold
Mozart was de brief, die hij in oktober
1771 uit Milaan schreef en waarin hij
bericht: „De Serenata van Wolfgang
heeft de opera van Hasse zo volledig
neergeslagen, dat ik het niet beschrij
ven kan".
De Serenata waar hij op doelde was
„Ascanio in Alba" een feestopera in
2 akten, gecomponeerd in opdracht
van keizerin Maria Theresia ter ge
legenheid van het huwelijk van haar
zoon aartshertog Ferdinand met prin
ses Maria Beatrix d'Este, dochter van
de vorst van Modena. Dit politiek be
langrijke huwelijk werd in Milaan
voltrokken. Ascanio in Alba is uit het
stof der vergetelheid opgegraven en
dit jaar tijdens de Festspiele in Salz
burg opgevoerd. De redenen dat de
partituur zolang onaangeroerd is ge
bleven is, dat de rolbezetting in deze
tijd niet meer volgens de oorspronke
lijke opzet kan worden vervuld. De
hoofdrol Ascanio is namelijk gecom
poneerd voor een mannelijke castraat-
alt. Men heeft deze moeilijkheid in
Salzburg opgelost door deze partij in
travesti te laten zingen door de alt
zangeres Gertrude Jahn.
men vergeten componist. Tussen 1730
en 1780 echter was hij de meest be
roemde en gewaardeerde opera-com
ponist, die met groot respekt behan
deld werd door de adellijke macht
hebbers in Duitsland, Frankrijk en
Italië.
Op 31 augustus van het jaar 1771,
daags na de aankomst van Hasse,
vond in Milaan een ontmoeting plaats
ASCANIO is een typisch gelegen
heidswerk met alle kenmerken van de
toen gebruikelijke herdersspelen. Het
is een onschuldig verhaaltje, dat met
enige fantasie in overdrachtelijke zin
kan worden betrokken op het bruids
paar. Een verheerlijking van de reine
liefde van twee door de goden voor el
kaar bestemde jonge mensen.
Het is begrijpelijk, dat Leopold bij
zonder trots was op de vererende kei
zerlijke opdracht voor zijn zoon, hoe
wel het eigenlijk slechts een tweede
rangs bestelling was. De meest eer
volle opdracht, die voor de grote feest
opera „Ruggiero", was gegeven aan
Johann Adolf Hasse een nu volko-
tussen de 72-jarige nestor en de 15-
jarige Mozart. De grijze maestro di
musica was verstandig en wijs genoeg
om tot de onsterfelijke uitspraak te
komen: „Dieser Knabe wird uns alle
vergessen machen." Hasse was zeer
goed op de hoogte van de uitzonderlij
ke begaafdheden van Mozart en van
de vadertrots van Leopold. In 1769
schreef hij: „de zoon van Leopold Mo
zart is niet ouder dan twaalf of dertien
jaar, hij is echter nu reeds componist
en kapelmeester. Ik heb de composi
ties gezien die hij geschreven moet
hebben en deze zijn zeker niet slecht.
Ik heb er niets van gemerkt, dat de
jongen pas 12 jaar oud is. Ik waag het
niet om de oorsprong en de echtheid
van de composities te betwijfelen. Ik
heb hem aan de piano op verschillende
manieren op de proef gesteld en hij
heeft mij dingen laten zien, die voor
een jongen van die leeftijd onbegrij
pelijk zijn en die zelfs voor 'n volwas
sen man nog bewonderenswaardig zou
den zijn. De knaap ziet er bovendien
goed uit, opgewekt, gracieus en hij
gedraagt zich zo aardig, dat men wel
van hem moet houden. Een ding is
zeker, wanneer zijn ontwikkeling gelij
ke tred houdt met zijn leeftijd, dan
wordt hij een wonder. Maar zijn va
der moet hem niet te veel vertroete
len en hem niet bewieroken met over
dreven lof. Dit is een gevaar, waar
voor ik vrees koester".
DE ONGERUSTHEID van Hasse
was overbodig, want wij weten dat
Leopold een strenge vader was, die
het zijn zoon niet gemakkelijk maakte.
De opvoering van Ascanio dit jaar in
Salzburg is een groot succes geweest.
Met alle ten dienste staande midde
len heeft de operaleiding van de Fest
spiele, met Bernhard Baumgartner
aan het hoofd, gewerkt om er een
boeiende voorstelling van te maken.
De lang vergeten muziek behoort tot
de beste werken van de wordende
Meester, waarin reeds de muzikale
voortekenen te bespeuren zijn van de
grote opera's, die tien en meer jaar
later zouden ontstaan. De prachtige
taal van het door de dichter Giuseppe
Parini geschreven herderspel bood
Mozart vele mogelijkheden tot ont
plooiing van zijn muzikale bewogen
heid. Vooral de „accompagnati", de
door het orkest begeleide recitatieven,
zijn van grote dramatische kracht. De
instrumentale bezetting is zoals gebrui
kelijk in die tijd: strijkers, fluiten, ho
bo's, fagotten en hoorns. In een be
paalde aria schrijft Mozart om een
landelijk effekt te bereiken „Serpenti"
voor, sterk gebogen blaasinstrumenten,
maar het is duidelijk dat hij de oboe
da caccia bedoelde (jachthobo), de
voorloper van de tegenwoordige alt
hobo. De aria's en koren worden afge
wisseld door balletten, waardoor een
gevarieerd schouwspel ontstaan is.
HET IS WEL merkwaardig, dat men
bijna tweehonderd jaar na de première
alles in het werk stelt om een bijna
onspeelbare opera voor het voetlicht
te brengen.Maar men wil tegenwoor
dig als het mogelijk is geen noot van
Mozart ongespeeld laten, uit angst
voorbij te gaan aan ongekende schoon
heden.
(Van onze correspondent)
BONN Niet alle Westduitse
schrijvers maken deel uit van de
„Gruppe 47", maar ze zouden het
kunnen als ze wilden, of in ieder
geval als de leider van de Gruppe,
Hans-Werner Richter, het wilde.
Aangenomen dat ze geen lid van de
Gestapo, de SS, de NSDAP of een
andere onsmakelijke organisatie
zijn geweest. En voor zover ze geen
vette nationale parolen openlijk of
achter de hand verkopen.
DE GRUPPE 47 kwam het week
end van de 8ste oktober voor de
twintigste keer bijeen, zoals altijd
in een bijna onvindbaar oord er
gens ver weg, ditmaal in de „Pul-
vermühle" aan het riviertje de Wie
sent in de zogenaamde Franki
sche Schweiz. Wie lid van de Grup
pe is, bepaalt Hans-Werner Richter.
Hij is de enige blijvende factor. Hij
was er lang voor Heinrich Böll,
Günter Grass, Martin Walser en In
geborg Bachmann, en nog langer
voor Uwe Johnson en Gisela Eisner.
De leden uit de begintijd worden
Schaars: van de nog op volle krach
ten geblevenen zijn er Wolfdrietrich
Schnurre, die in 1947 op de eerste
bijeenkomst uit zijn werk voorlas,
en Günter Eich, die in 1948 voor
las.
Anderen uit die jaren waren ook
in de Pulvermühle, maar ze keken
toe, oudere heren met sentimentele
herinneringen, geldverdienende bur
gers buiten de litteratuur. Het pijn
lijkste element uit het verleden: de
sympathieke baardige Wolfgang
Bachler", eens door Gottfried Bonn
als een dichter van belang aange-
kohdigd, nu na voorlezen van enige
poëtisch-kitscherige stemmingsstuk
jes door de toehorende Gruppe-le-
den met een dodelijk stilzwijgen be
commentarieerd. Niemand herin
nerde zich, dat zelfs een beginneling
ooit onder zulk een zwijgen was af
gegaan.
DE GRUPPE 47 is geen vereni
ging of groep, misschien wel een
kliek, maar ook zonder de naam en
de entourage zou die er zijn ge
weest: enkele van de invloedrijk
sten die met elkaar de macht de
len, zoals de pausen van de litte
raire critici, Höllerer en Jens. Van
een Gruppe-stijl is ook geen spra
ke. In de Pulvermühle waren alle
stijlen mogelijk. Aan de ene kant
net damesbladen-feuilleton-op-hoger
niveau van Siegfried Lenz, die een
fragment van een roman voorlas
over een schilder, die de nazi's
het schilderen verboden. Had Lenz
aan de schilder Emil Nolde ge
dacht? Duidelijk kwam in de kritiek
tot uiting, dat Lenz in de bekende
oorlogsfilmhuichelarij vervallen
was, waarin de werkelijkheid hero-
ischer maar in feite schaamteloos
onschuldiger wordt voorgesteld dan
ze was. Aan de andere kant de ero
tische gedichten van de roodharige,
langbenige Renate Rasp, die zelfs
bij de door de wol geverfde schrij-
versbent nog enig opzien wist te ba
ren.
BIJ DE STEMMING over de prijs
van de Gruppe, die op de ochtend
van de derde dag uitgereikt zou
worden, werden enige stemmen uit
gebracht op Renate Rasp, maar de
zesduizend mark ditmaal ge
schonken door de eerdere prijswin
naars, onder wie de Nederlandse
dichter Adriaan Morriën gingen
naar de in 1932 geboren Jürgen
Becker, die al in 1960 in Aschaffen-
burg had voorgelezen. Becker
klaagt beschaafd en gestileerd in
dagboekstijl over het leven dat treu
rig is, en waarom het zo treurig
is. Hij oefent zich hierin al jaren,
maar bereikte daarin nu blijkbaar
een hoogtepunt.
Een tweede prijs bestaat niet,
maar ze kwam er toch, en dat was
ook weer typisch voor wat de Grup
pe, en poor haar leider, vader en
promotor Hans-Werner Richter is.
De uit het Griekse leger gederser-
teerde Vagelis Tsakiridis, een dich
ter met uitstaand zwart haar en een
ketting met totems om de hals, had
bij de voorlezing veel bijval ge
oogst en ook op hem waren vele
stemmen voor de prijs uitgebracht,
zodat hij als tweede uit de bus
kwam. De nieuwkomer Tsakiridis
kan het geld goed gebruiken de
meeste gearriveerde schrijvers in
West-Duitsland zijn ronduit gefor
tuneerd en bovendien heeft hij
geen pas meer, terwijl een West-
berlijnse rechter hem het West
duitse staatsburgerschap niet toe
kende. Staande de vergadering be
dacht Richter een oplossing. Hij hief
de handen biddend omhoog en deed
een beroep op de in de zaal op ta
lent jagende uitgevers. Wilden ze
niet het bedrag voor een tweede
prijs bijeen brengen? Het ging bij
opbod. De eerste uitgever ging tot
vijfhonderd mark, de tweede dui
zend mark. Toen het bedrag tot bo
ven de zesduizend mark steeg, het
bedrag dat Becker ontvangen had,
kon Richter nog maar net afrem
men: Tsakiridus ging met 6500
mark naar huis. Maar eerst belde
hij dolgelukkig zijn vrouw op, daar
had hij nu weer de middelen voor.
De animositeit tegen de Gruppe, die
in West-Duitsland duidelijk waar
neembaar is, komt voor een deel
voort uit de kring van auteurs, die
bij Richter en zijn critici niet meer
in de smaak vielen. Ze verdroe
gen de kritiek niet en werden boos,
wat Richter niet aardig vindt. Of ze
liepen uit zichzelf weg. Wat niet wil
zeggen dat ze na het doodsoordeel
van de Gruppe niet toch nog tot
rijkdom en faam als schrijver konden
komen. Debutanten die duidelijk
door de mand vallen worden geen
tweede maal uitgenodigd. Wie enig
talent bezit ziet meteen na de voor
lezing een uitgever op zich toestap
pen, en zijn naam wordt in de kran
ten genoemd.
Hoewel tot de bijeenkomst van
de Gruppe niet één journalist wordt
toegelaten, zijn tal van de littera
tuur-voortbrengende leden tevens
aan een krant verbonden, zodat de
buitenwacht geen detail bespaard
blijft. Van een waarlijk intieme
kring in 1947 elkaar in de ruïnes
zoekende gelijkgezinden werd de
Gruppe hierdoor ook tot spektakel
tegen wil en dank, staan er voor de
debutanten ondanks alles levensbe
langen op het spel en krijgt daar
door de ongebreidelde macht van
Richter zijn gevaarlijke en unfaire
kanten.
VOOR HET EERST is in ons
land een uitgave van de „Don
Quichot" verschenen met de vol
ledige illustraties 377 in getal!
van Gustave Doré. Het werd een
monumentaal boekwerk, uitge
voerd met een toewijding die
hoogst zeldzaam is in de heden
daagse consumptieproduktie van
druksels die de boekenmarkt zijn
gaan overheersen. Ik weet wel dat
men allerlei bezwaren kan aan
voeren tegen foliantachtige edities.
Ze zouden met hun volumineuze
„zwaarwichtigheid" een anachro
nisme zijn in het tijdperk van de
flatbehuizing. Ze zouden te „salon-
nesk" zijn in onze technisch-zake-
ljjke wereld, te onhandzaam. Daar
is veel waars in, maar voor het
toonbeeld van boekdrukkunst, dat
deze zesde druk van de vertaling
van dit meesterwerk door J. W.
F. Werumeus Buning en professor
dr. C. F. A. van Dam bij verrassing
is geworden door de kundige zorg
van Uitgeverij Querido, zal men
toch moeten zwichten. Zó alleen
konden de illustratief onovertrof
fen tekeningen van Doré, voor de
drukpers gegraveerd door Henri
Pisan, tot hun recht komen.
ZE ZIJN voor het merendeel voortref
felijk, deze prenten, in hun verbeel
dingskracht en karakteristieke ver
zichtbaring van de onsterfelijke „gees
telijke ridder Don Quichot van de Man-
cha", de meestercreatie van Miguel
de Cervantes. Misschien, misschien
zou er één schilder geweest zijn die
aan de grootsheid van de Don Qui-
chot-figuur en van Cervantes' cre
atie een nog dieper perspectief had
kunnen geven: Goya. Want men weet
het nu wel: de Don Quichot, op
gezet naar het heet als parodie van
de holle ridderromans die in navol
ging van de Amadis-roman van Ordo
nez de Montalvo (1508) gretig gecon
sumeerd leesvoer werden, groeide uit
tot een grootscheeps werk van de we
reldlitteratuur, tot een volks- en mens-
heidsboek, dat telkens weer nieuwe in
terpretaties uitlokt. Wie, wat was Don
Quichot? Hijzelf werd een persoon,
een menstype, een in alle tijden aan
wezige, die zo goed als in de plaats is
getreden van Cervantes, die hem drie-
en-halve eeuw geleden in het leven
riep en doet vergeten dat hij werd .ge
schreven'.
ZULKE FIGUREN ook Hamlet is
er zo een treden uit hun boek, ze ver
zelfstandigen zich, ze worden vlees en
bloed en geest. Wat voor geest? Was
deze dolende ridder een verrukkelijke
dwaas, bestemd alleen om door zijn
dolzinnige avonturen de epigonistische
ridderroman van zijn tijd ad absurdum
te voeren? Het is de vraag of Cervan
tes van die opzet uitging, ook al doet
hij het in zijn ironiserende proloog
zo voorkomen en herhaalt hij dit mo
tief aan het slot van het tweede deel.
En het is hierom de vraag, omdat het
werk zó welbewust gecomponeerd werd,
zo meesterlijk een dubbele optiek vol
houdt, dat de Don Quichot zich meer
en meer voordoet als een roman van
alle tijden. Wat er in meespeelt als
exponent van Cervantes' tijd - begin
zeventiende eeuw dus - is van histo
risch belang, maar niet essentieel.
WAT IN een kunstwerk ,van de tijd'
is, is altijd bijkomstig. Het gaat met
tertijd voorbij. Don Quichot is geble
ven, hij is van nu. Hij is, al kwam hij
ter wereld tijdens een cultuur-fase
waarin het humanisme zich schrap
moest zetten tegenhet herlevende ab
solutisme van de Contra-Reformatie,
de mens die zich bewust is van de
betrekkelijkheid, de onkenbaarheid,
de onvervulbaarheid. En in die zin is
hij de tragische mens, de ridder van
de droevige figuur - en dus een man
van de humor, een man die de stel
ligheden relativeert, ze discutabel
stelt. .Gaiement-melancholique' noem
de Gustave Flaubert hem, en dat is
het: blij moedig-droefgeestig, een zich
bewust zijn van de onbereikbaarheid
van het volmaakte en diepst-verlang-
de, de ethiek van het .desondanks'.
DON QUICHOT aanvaardt zijn be
lachelijkheid. Zijn heldhaftigheid, zijn
idealisme, zij bloemrijke retoriek, zijn
uitdaging van het" potsierlijke avon
tuur, zijn dwaas. Dwaas omdat ze sa
tire en parodie zijn, dwaas ook op
andere, verborgener gronden. Ze zijn
vergeefs. Het heroïsme is een spel met
de ernst, de vergeefsheid is de ernst
van het spel: dat is de dubbele op
tiek, waarvan ik hierboven melding
maakte. De Don Quichot staat ge
schreven op een tweevoudige noten
balk. Naarmate het verhaal vordert,
de figuren aan diepte winnen, de ver
strengeling van de beide hoofdmotie
ven aan zinrijkheid toeneemt, wordt
die tweestemmigheid hoorbaarder,
dringender, tragischer. Satire en red
dende humor, spel en ernst, idealisme
en realisme, ridder en schildknaap,
met name dus Don Quichot en Sancho
Panza, geest en stof, vinden in hun
wisselwerking een steeds geraffineer
der uitdrukking in de vormgeving van
de roman, in de afwisselende stijlvor
men van litteraire pronk en realistische
eenvoud.
DON QUICHOT en Sancho Panza
zijn niet twee figuren, ze zijn één, ze
zijn de mens die met zichzelf in twee
gevecht is verwikkeld: de idealist, die
de realist voor een armzalige materia
list houdt; de realist, voor wie de idea
list een potsierlijke held is. Zo ont
wikkelt het zich althans in het verhaal.
Wie de gehele Don Quichot heeft ge
lezen zal het niet ontgaan zijn dat de
verhouding tussen heer en knecht zich
geleidelijk wijzigt: er komt meer Don
Quichotisme in Sancho, meer Sancho-
isme in Don Quichot. Maar nooit zal
de schildknaap een ridder worden en
nooit zal Don Quichot, hoe geknakt,
zich gewonnen geven aan zijn Sancho.
NOOIT? Don Quichot vindt niet zijn
levenseinde door een groots avontuur.
Hij wordt ziek, hij ligt stervend op
zijn bed. In die laatste uren verklaart
hij zichzelf voor genezen: „ik was
krankzinnig, maar ik ben weer bij
mijn verstand". Hij wil niet meer de
ridder van de Mancha zijn, niet meer
de ridder die het opnam tegen wind
molens en leeuwen, niet meer de rid
der van de droevige figuur, maar niets
anders en niemand anders dan degeen
die hij zogenaamd was: Alonso Quija-
no, Alonso de Goede. Dat klinkt mooi.
dat lijkt een deemoedig besluit: zo
gaat men heen als iedereen. Maar is
het een bekering, is het een verlooche
ning van zijn ridderlijk bestaan? Neen,
dat is het niet. Het is nóg minder
een compromis. Het is het inzicht in
de vergeefsheid, in de tragische men
selijke conditie, die niet uitsluit dat
men blijmoedig is en desondanks het
werk van de geest doet en zich des
noods belachelijk, zo kostlijk-belache-
lijk maakt door tegen de windmolens
te vechten. Sancho Panza leeft voort.
Hij bejammert het sterven van de rid
der en de held, „zo ongemeen in iede-
ren strijd"; maar terwijl tijdens Don
Quichots stervensuur het huis in rep
en roer was, „at de nicht, dronk de
huishoudster en verlustigde Sancho
Panza zich van harte; want het erven
van geld en goed tempert bij de erfge
naam aanzienlijk het leed en verzacht
het gevoel van smart dat de overlede
ne redelijkerwijs achterlaat".
En dus?
„Slaat, slaat toe, slaat toe, gij
dwazen!
Niemand raakt mij met zijn slagen;
Want dit avontuur, mijn koning,
Kon alleen ik voor u wagen".
Wie spreekt daar? Niet Don Qui
chot, maar de tussenbeide-komende au
teur, wiens figuur meer en meer hij
zelf werd, zoals Cervantes meer en
meer Don Quichot werd. Het is waar,
die dichtregels waren gericht tegen de
schrijver van de „falso Don Quichote",
die zich achter een pseudoniem ver
borgen hield en een vervolg op het
eerste deel had uitgegeven vóór Cer
vantes het tweede deel had voltooid.
Het was een misbaksel, niet een na
volging. Maar het werd even enthou
siast begroet en gelezen als Cervantes'
meesterlijke eerste deel! Maar de
dichterlijk ingelaste uitspraak heeft
nog een andere betekenis, die beklem
toond wordt door de zin die erop volgt:
„voor mij alleen werd Don Quichot ge
boren, en ik voor hem: hij wist van
daden en ik van schrijven; wij beiden
alleen zijn een". Een grootscheepse,
mythische schri j versidentificatie
Daardoor trad Don Quichot uit het
boek te voorschijn: hij was niet alleen
mens onder de mensen, hij werd on
sterfelijk, als ridder van de droevige
figuur, als man van het moedige „des
ondanks".
WAT een boek. wat een boek, schreef
Flaubert. Ja, wat een boek. Monumen
taal herrijst het in een monumentale
uitgave. Zou er een „laatste woord"
over dit meesterwerk geschreven kun
nen worden? Nooit. Het groeide mee
met de menselijke bezinning op het
mens-zijn. Wat een boek!