Een onbekende Mozart-opera heropgevoerd GRUPPE 47 Don Quichot monumentaal herdrukt Litteraire K antteken in gen a ZATERDAG 1967 OKTOBER „IK KAN NIET DICHTERLIJK SCHRIJVEN, IK BEN GEEN DICHTER. IK KAN MIJN INDRUKKEN NIET ZO KUNSTZINNIG WEERGEVEN, DAT ER SCHADUW EN LICHT IN TE BESPEUREN VALT, IK BEN GEEN SCHILDER. IK KAN ZELFS NIET DOOR GEBAREN EN PANTOMIME UITDRUKKEN WAT ER IN MIJ EN IN MIJN GEDACHTEN OMGAAT, IK BEN GEEN DANSER. IK KAN HET ECHTER DOOR TONEN IK BEN EEN MUSICUS Wolfgang Amadeus als 13-jarige naar een schilderij van Helbling, die hem met bruine ogen af beeldde. Mozart had blauwe ogen. DEZE BEKENTENIS van Mo zart, die hij uitsprak in ten brief aan zijn vader (8 nov. 1777), ter wijl hij met zijn moeder op reis was, is enerzijds een bewijs van zijn bescheidenheid, anderzijds een duidelijke verklaring vart een kun stenaar, die weet wat hij waard is. De overmoedige uiteenzetting van zijn negatieve eigenschappen en de zeer stellige uitspraak: „Ik ben een musicus", wijzen erop dat Mozart, in de vaste overtuiging van zijn talent, niet twijfelde aan zijn roe ping. Hij was op weg de wereld te veroveren, voor het eerst op reis zonder zijn vader, weliswaar in gezelschap van zijn moeder, maar hij genoot een ongekende vrijheid. Hij hoefde nu niet naar zijn vader te luisteren, zijn moeder luisterde wel naar hem. Een bladzijde uit de Ascanio-partituur door Mozart met de hand geschreven.. J. H. Moolenijzer. litteraire bent onder absoluut regiem Pijnlijk Richter richt een bede om geld tot de uitgevers. Gevaar C. J. E. Dinaux ASCANIO IN ALBA Het doel van de reis was Parijs, waar hij een vaste aanstelling hoopte te vinden. Wij weten dat deze reis een misluk king is geworden en zelfs een tragisch karakter kreeg door het overlijden van v zijn moeder, die in Parijs begraven werd. Op de heenreis was hij nog vol goede mged. Hij was 21 jaar een volwassen man en de wereld lag voor hem open. De leiband waaraan zijn vader hem deed lopen knelde hem al jaren, toch is gebleken dat Mozart in maatschappelijk opzicht wel dege lijk leiding nodig had. Hij was niet op succes uit hij was een bohemien en nooit zonder geldzorgen. Het kostte hem de grootste moeite zijn inkom sten en uitgaven met elkaar in over eenstemming te houden. De vele schrijvers, die Mozarts leven te boek hebben gesteld, hebben vaak heel onvriendelijke dingen gezegd over de oude heer Leopold, maar zij ver gaten dat het voor hem onmogelijk was objectief te zijn. Hij vocht voor de erkenning van een genie, hij was diep overtuigd van de zeldzame be gaafdheid van zijn zoon. Hij wist dat de wereld weliswaar wonderen toe juicht, maar ook heel gauw gewend raakt aan wonderen. De band tussen vader en zoon is altijd heel sterk ge weest en het wederzijds respect was onwankelbaar. EEN BIJZONDER duidelijk voor beeld van de vadertrots van Leopold Mozart was de brief, die hij in oktober 1771 uit Milaan schreef en waarin hij bericht: „De Serenata van Wolfgang heeft de opera van Hasse zo volledig neergeslagen, dat ik het niet beschrij ven kan". De Serenata waar hij op doelde was „Ascanio in Alba" een feestopera in 2 akten, gecomponeerd in opdracht van keizerin Maria Theresia ter ge legenheid van het huwelijk van haar zoon aartshertog Ferdinand met prin ses Maria Beatrix d'Este, dochter van de vorst van Modena. Dit politiek be langrijke huwelijk werd in Milaan voltrokken. Ascanio in Alba is uit het stof der vergetelheid opgegraven en dit jaar tijdens de Festspiele in Salz burg opgevoerd. De redenen dat de partituur zolang onaangeroerd is ge bleven is, dat de rolbezetting in deze tijd niet meer volgens de oorspronke lijke opzet kan worden vervuld. De hoofdrol Ascanio is namelijk gecom poneerd voor een mannelijke castraat- alt. Men heeft deze moeilijkheid in Salzburg opgelost door deze partij in travesti te laten zingen door de alt zangeres Gertrude Jahn. men vergeten componist. Tussen 1730 en 1780 echter was hij de meest be roemde en gewaardeerde opera-com ponist, die met groot respekt behan deld werd door de adellijke macht hebbers in Duitsland, Frankrijk en Italië. Op 31 augustus van het jaar 1771, daags na de aankomst van Hasse, vond in Milaan een ontmoeting plaats ASCANIO is een typisch gelegen heidswerk met alle kenmerken van de toen gebruikelijke herdersspelen. Het is een onschuldig verhaaltje, dat met enige fantasie in overdrachtelijke zin kan worden betrokken op het bruids paar. Een verheerlijking van de reine liefde van twee door de goden voor el kaar bestemde jonge mensen. Het is begrijpelijk, dat Leopold bij zonder trots was op de vererende kei zerlijke opdracht voor zijn zoon, hoe wel het eigenlijk slechts een tweede rangs bestelling was. De meest eer volle opdracht, die voor de grote feest opera „Ruggiero", was gegeven aan Johann Adolf Hasse een nu volko- tussen de 72-jarige nestor en de 15- jarige Mozart. De grijze maestro di musica was verstandig en wijs genoeg om tot de onsterfelijke uitspraak te komen: „Dieser Knabe wird uns alle vergessen machen." Hasse was zeer goed op de hoogte van de uitzonderlij ke begaafdheden van Mozart en van de vadertrots van Leopold. In 1769 schreef hij: „de zoon van Leopold Mo zart is niet ouder dan twaalf of dertien jaar, hij is echter nu reeds componist en kapelmeester. Ik heb de composi ties gezien die hij geschreven moet hebben en deze zijn zeker niet slecht. Ik heb er niets van gemerkt, dat de jongen pas 12 jaar oud is. Ik waag het niet om de oorsprong en de echtheid van de composities te betwijfelen. Ik heb hem aan de piano op verschillende manieren op de proef gesteld en hij heeft mij dingen laten zien, die voor een jongen van die leeftijd onbegrij pelijk zijn en die zelfs voor 'n volwas sen man nog bewonderenswaardig zou den zijn. De knaap ziet er bovendien goed uit, opgewekt, gracieus en hij gedraagt zich zo aardig, dat men wel van hem moet houden. Een ding is zeker, wanneer zijn ontwikkeling gelij ke tred houdt met zijn leeftijd, dan wordt hij een wonder. Maar zijn va der moet hem niet te veel vertroete len en hem niet bewieroken met over dreven lof. Dit is een gevaar, waar voor ik vrees koester". DE ONGERUSTHEID van Hasse was overbodig, want wij weten dat Leopold een strenge vader was, die het zijn zoon niet gemakkelijk maakte. De opvoering van Ascanio dit jaar in Salzburg is een groot succes geweest. Met alle ten dienste staande midde len heeft de operaleiding van de Fest spiele, met Bernhard Baumgartner aan het hoofd, gewerkt om er een boeiende voorstelling van te maken. De lang vergeten muziek behoort tot de beste werken van de wordende Meester, waarin reeds de muzikale voortekenen te bespeuren zijn van de grote opera's, die tien en meer jaar later zouden ontstaan. De prachtige taal van het door de dichter Giuseppe Parini geschreven herderspel bood Mozart vele mogelijkheden tot ont plooiing van zijn muzikale bewogen heid. Vooral de „accompagnati", de door het orkest begeleide recitatieven, zijn van grote dramatische kracht. De instrumentale bezetting is zoals gebrui kelijk in die tijd: strijkers, fluiten, ho bo's, fagotten en hoorns. In een be paalde aria schrijft Mozart om een landelijk effekt te bereiken „Serpenti" voor, sterk gebogen blaasinstrumenten, maar het is duidelijk dat hij de oboe da caccia bedoelde (jachthobo), de voorloper van de tegenwoordige alt hobo. De aria's en koren worden afge wisseld door balletten, waardoor een gevarieerd schouwspel ontstaan is. HET IS WEL merkwaardig, dat men bijna tweehonderd jaar na de première alles in het werk stelt om een bijna onspeelbare opera voor het voetlicht te brengen.Maar men wil tegenwoor dig als het mogelijk is geen noot van Mozart ongespeeld laten, uit angst voorbij te gaan aan ongekende schoon heden. (Van onze correspondent) BONN Niet alle Westduitse schrijvers maken deel uit van de „Gruppe 47", maar ze zouden het kunnen als ze wilden, of in ieder geval als de leider van de Gruppe, Hans-Werner Richter, het wilde. Aangenomen dat ze geen lid van de Gestapo, de SS, de NSDAP of een andere onsmakelijke organisatie zijn geweest. En voor zover ze geen vette nationale parolen openlijk of achter de hand verkopen. DE GRUPPE 47 kwam het week end van de 8ste oktober voor de twintigste keer bijeen, zoals altijd in een bijna onvindbaar oord er gens ver weg, ditmaal in de „Pul- vermühle" aan het riviertje de Wie sent in de zogenaamde Franki sche Schweiz. Wie lid van de Grup pe is, bepaalt Hans-Werner Richter. Hij is de enige blijvende factor. Hij was er lang voor Heinrich Böll, Günter Grass, Martin Walser en In geborg Bachmann, en nog langer voor Uwe Johnson en Gisela Eisner. De leden uit de begintijd worden Schaars: van de nog op volle krach ten geblevenen zijn er Wolfdrietrich Schnurre, die in 1947 op de eerste bijeenkomst uit zijn werk voorlas, en Günter Eich, die in 1948 voor las. Anderen uit die jaren waren ook in de Pulvermühle, maar ze keken toe, oudere heren met sentimentele herinneringen, geldverdienende bur gers buiten de litteratuur. Het pijn lijkste element uit het verleden: de sympathieke baardige Wolfgang Bachler", eens door Gottfried Bonn als een dichter van belang aange- kohdigd, nu na voorlezen van enige poëtisch-kitscherige stemmingsstuk jes door de toehorende Gruppe-le- den met een dodelijk stilzwijgen be commentarieerd. Niemand herin nerde zich, dat zelfs een beginneling ooit onder zulk een zwijgen was af gegaan. DE GRUPPE 47 is geen vereni ging of groep, misschien wel een kliek, maar ook zonder de naam en de entourage zou die er zijn ge weest: enkele van de invloedrijk sten die met elkaar de macht de len, zoals de pausen van de litte raire critici, Höllerer en Jens. Van een Gruppe-stijl is ook geen spra ke. In de Pulvermühle waren alle stijlen mogelijk. Aan de ene kant net damesbladen-feuilleton-op-hoger niveau van Siegfried Lenz, die een fragment van een roman voorlas over een schilder, die de nazi's het schilderen verboden. Had Lenz aan de schilder Emil Nolde ge dacht? Duidelijk kwam in de kritiek tot uiting, dat Lenz in de bekende oorlogsfilmhuichelarij vervallen was, waarin de werkelijkheid hero- ischer maar in feite schaamteloos onschuldiger wordt voorgesteld dan ze was. Aan de andere kant de ero tische gedichten van de roodharige, langbenige Renate Rasp, die zelfs bij de door de wol geverfde schrij- versbent nog enig opzien wist te ba ren. BIJ DE STEMMING over de prijs van de Gruppe, die op de ochtend van de derde dag uitgereikt zou worden, werden enige stemmen uit gebracht op Renate Rasp, maar de zesduizend mark ditmaal ge schonken door de eerdere prijswin naars, onder wie de Nederlandse dichter Adriaan Morriën gingen naar de in 1932 geboren Jürgen Becker, die al in 1960 in Aschaffen- burg had voorgelezen. Becker klaagt beschaafd en gestileerd in dagboekstijl over het leven dat treu rig is, en waarom het zo treurig is. Hij oefent zich hierin al jaren, maar bereikte daarin nu blijkbaar een hoogtepunt. Een tweede prijs bestaat niet, maar ze kwam er toch, en dat was ook weer typisch voor wat de Grup pe, en poor haar leider, vader en promotor Hans-Werner Richter is. De uit het Griekse leger gederser- teerde Vagelis Tsakiridis, een dich ter met uitstaand zwart haar en een ketting met totems om de hals, had bij de voorlezing veel bijval ge oogst en ook op hem waren vele stemmen voor de prijs uitgebracht, zodat hij als tweede uit de bus kwam. De nieuwkomer Tsakiridis kan het geld goed gebruiken de meeste gearriveerde schrijvers in West-Duitsland zijn ronduit gefor tuneerd en bovendien heeft hij geen pas meer, terwijl een West- berlijnse rechter hem het West duitse staatsburgerschap niet toe kende. Staande de vergadering be dacht Richter een oplossing. Hij hief de handen biddend omhoog en deed een beroep op de in de zaal op ta lent jagende uitgevers. Wilden ze niet het bedrag voor een tweede prijs bijeen brengen? Het ging bij opbod. De eerste uitgever ging tot vijfhonderd mark, de tweede dui zend mark. Toen het bedrag tot bo ven de zesduizend mark steeg, het bedrag dat Becker ontvangen had, kon Richter nog maar net afrem men: Tsakiridus ging met 6500 mark naar huis. Maar eerst belde hij dolgelukkig zijn vrouw op, daar had hij nu weer de middelen voor. De animositeit tegen de Gruppe, die in West-Duitsland duidelijk waar neembaar is, komt voor een deel voort uit de kring van auteurs, die bij Richter en zijn critici niet meer in de smaak vielen. Ze verdroe gen de kritiek niet en werden boos, wat Richter niet aardig vindt. Of ze liepen uit zichzelf weg. Wat niet wil zeggen dat ze na het doodsoordeel van de Gruppe niet toch nog tot rijkdom en faam als schrijver konden komen. Debutanten die duidelijk door de mand vallen worden geen tweede maal uitgenodigd. Wie enig talent bezit ziet meteen na de voor lezing een uitgever op zich toestap pen, en zijn naam wordt in de kran ten genoemd. Hoewel tot de bijeenkomst van de Gruppe niet één journalist wordt toegelaten, zijn tal van de littera tuur-voortbrengende leden tevens aan een krant verbonden, zodat de buitenwacht geen detail bespaard blijft. Van een waarlijk intieme kring in 1947 elkaar in de ruïnes zoekende gelijkgezinden werd de Gruppe hierdoor ook tot spektakel tegen wil en dank, staan er voor de debutanten ondanks alles levensbe langen op het spel en krijgt daar door de ongebreidelde macht van Richter zijn gevaarlijke en unfaire kanten. VOOR HET EERST is in ons land een uitgave van de „Don Quichot" verschenen met de vol ledige illustraties 377 in getal! van Gustave Doré. Het werd een monumentaal boekwerk, uitge voerd met een toewijding die hoogst zeldzaam is in de heden daagse consumptieproduktie van druksels die de boekenmarkt zijn gaan overheersen. Ik weet wel dat men allerlei bezwaren kan aan voeren tegen foliantachtige edities. Ze zouden met hun volumineuze „zwaarwichtigheid" een anachro nisme zijn in het tijdperk van de flatbehuizing. Ze zouden te „salon- nesk" zijn in onze technisch-zake- ljjke wereld, te onhandzaam. Daar is veel waars in, maar voor het toonbeeld van boekdrukkunst, dat deze zesde druk van de vertaling van dit meesterwerk door J. W. F. Werumeus Buning en professor dr. C. F. A. van Dam bij verrassing is geworden door de kundige zorg van Uitgeverij Querido, zal men toch moeten zwichten. Zó alleen konden de illustratief onovertrof fen tekeningen van Doré, voor de drukpers gegraveerd door Henri Pisan, tot hun recht komen. ZE ZIJN voor het merendeel voortref felijk, deze prenten, in hun verbeel dingskracht en karakteristieke ver zichtbaring van de onsterfelijke „gees telijke ridder Don Quichot van de Man- cha", de meestercreatie van Miguel de Cervantes. Misschien, misschien zou er één schilder geweest zijn die aan de grootsheid van de Don Qui- chot-figuur en van Cervantes' cre atie een nog dieper perspectief had kunnen geven: Goya. Want men weet het nu wel: de Don Quichot, op gezet naar het heet als parodie van de holle ridderromans die in navol ging van de Amadis-roman van Ordo nez de Montalvo (1508) gretig gecon sumeerd leesvoer werden, groeide uit tot een grootscheeps werk van de we reldlitteratuur, tot een volks- en mens- heidsboek, dat telkens weer nieuwe in terpretaties uitlokt. Wie, wat was Don Quichot? Hijzelf werd een persoon, een menstype, een in alle tijden aan wezige, die zo goed als in de plaats is getreden van Cervantes, die hem drie- en-halve eeuw geleden in het leven riep en doet vergeten dat hij werd .ge schreven'. ZULKE FIGUREN ook Hamlet is er zo een treden uit hun boek, ze ver zelfstandigen zich, ze worden vlees en bloed en geest. Wat voor geest? Was deze dolende ridder een verrukkelijke dwaas, bestemd alleen om door zijn dolzinnige avonturen de epigonistische ridderroman van zijn tijd ad absurdum te voeren? Het is de vraag of Cervan tes van die opzet uitging, ook al doet hij het in zijn ironiserende proloog zo voorkomen en herhaalt hij dit mo tief aan het slot van het tweede deel. En het is hierom de vraag, omdat het werk zó welbewust gecomponeerd werd, zo meesterlijk een dubbele optiek vol houdt, dat de Don Quichot zich meer en meer voordoet als een roman van alle tijden. Wat er in meespeelt als exponent van Cervantes' tijd - begin zeventiende eeuw dus - is van histo risch belang, maar niet essentieel. WAT IN een kunstwerk ,van de tijd' is, is altijd bijkomstig. Het gaat met tertijd voorbij. Don Quichot is geble ven, hij is van nu. Hij is, al kwam hij ter wereld tijdens een cultuur-fase waarin het humanisme zich schrap moest zetten tegenhet herlevende ab solutisme van de Contra-Reformatie, de mens die zich bewust is van de betrekkelijkheid, de onkenbaarheid, de onvervulbaarheid. En in die zin is hij de tragische mens, de ridder van de droevige figuur - en dus een man van de humor, een man die de stel ligheden relativeert, ze discutabel stelt. .Gaiement-melancholique' noem de Gustave Flaubert hem, en dat is het: blij moedig-droefgeestig, een zich bewust zijn van de onbereikbaarheid van het volmaakte en diepst-verlang- de, de ethiek van het .desondanks'. DON QUICHOT aanvaardt zijn be lachelijkheid. Zijn heldhaftigheid, zijn idealisme, zij bloemrijke retoriek, zijn uitdaging van het" potsierlijke avon tuur, zijn dwaas. Dwaas omdat ze sa tire en parodie zijn, dwaas ook op andere, verborgener gronden. Ze zijn vergeefs. Het heroïsme is een spel met de ernst, de vergeefsheid is de ernst van het spel: dat is de dubbele op tiek, waarvan ik hierboven melding maakte. De Don Quichot staat ge schreven op een tweevoudige noten balk. Naarmate het verhaal vordert, de figuren aan diepte winnen, de ver strengeling van de beide hoofdmotie ven aan zinrijkheid toeneemt, wordt die tweestemmigheid hoorbaarder, dringender, tragischer. Satire en red dende humor, spel en ernst, idealisme en realisme, ridder en schildknaap, met name dus Don Quichot en Sancho Panza, geest en stof, vinden in hun wisselwerking een steeds geraffineer der uitdrukking in de vormgeving van de roman, in de afwisselende stijlvor men van litteraire pronk en realistische eenvoud. DON QUICHOT en Sancho Panza zijn niet twee figuren, ze zijn één, ze zijn de mens die met zichzelf in twee gevecht is verwikkeld: de idealist, die de realist voor een armzalige materia list houdt; de realist, voor wie de idea list een potsierlijke held is. Zo ont wikkelt het zich althans in het verhaal. Wie de gehele Don Quichot heeft ge lezen zal het niet ontgaan zijn dat de verhouding tussen heer en knecht zich geleidelijk wijzigt: er komt meer Don Quichotisme in Sancho, meer Sancho- isme in Don Quichot. Maar nooit zal de schildknaap een ridder worden en nooit zal Don Quichot, hoe geknakt, zich gewonnen geven aan zijn Sancho. NOOIT? Don Quichot vindt niet zijn levenseinde door een groots avontuur. Hij wordt ziek, hij ligt stervend op zijn bed. In die laatste uren verklaart hij zichzelf voor genezen: „ik was krankzinnig, maar ik ben weer bij mijn verstand". Hij wil niet meer de ridder van de Mancha zijn, niet meer de ridder die het opnam tegen wind molens en leeuwen, niet meer de rid der van de droevige figuur, maar niets anders en niemand anders dan degeen die hij zogenaamd was: Alonso Quija- no, Alonso de Goede. Dat klinkt mooi. dat lijkt een deemoedig besluit: zo gaat men heen als iedereen. Maar is het een bekering, is het een verlooche ning van zijn ridderlijk bestaan? Neen, dat is het niet. Het is nóg minder een compromis. Het is het inzicht in de vergeefsheid, in de tragische men selijke conditie, die niet uitsluit dat men blijmoedig is en desondanks het werk van de geest doet en zich des noods belachelijk, zo kostlijk-belache- lijk maakt door tegen de windmolens te vechten. Sancho Panza leeft voort. Hij bejammert het sterven van de rid der en de held, „zo ongemeen in iede- ren strijd"; maar terwijl tijdens Don Quichots stervensuur het huis in rep en roer was, „at de nicht, dronk de huishoudster en verlustigde Sancho Panza zich van harte; want het erven van geld en goed tempert bij de erfge naam aanzienlijk het leed en verzacht het gevoel van smart dat de overlede ne redelijkerwijs achterlaat". En dus? „Slaat, slaat toe, slaat toe, gij dwazen! Niemand raakt mij met zijn slagen; Want dit avontuur, mijn koning, Kon alleen ik voor u wagen". Wie spreekt daar? Niet Don Qui chot, maar de tussenbeide-komende au teur, wiens figuur meer en meer hij zelf werd, zoals Cervantes meer en meer Don Quichot werd. Het is waar, die dichtregels waren gericht tegen de schrijver van de „falso Don Quichote", die zich achter een pseudoniem ver borgen hield en een vervolg op het eerste deel had uitgegeven vóór Cer vantes het tweede deel had voltooid. Het was een misbaksel, niet een na volging. Maar het werd even enthou siast begroet en gelezen als Cervantes' meesterlijke eerste deel! Maar de dichterlijk ingelaste uitspraak heeft nog een andere betekenis, die beklem toond wordt door de zin die erop volgt: „voor mij alleen werd Don Quichot ge boren, en ik voor hem: hij wist van daden en ik van schrijven; wij beiden alleen zijn een". Een grootscheepse, mythische schri j versidentificatie Daardoor trad Don Quichot uit het boek te voorschijn: hij was niet alleen mens onder de mensen, hij werd on sterfelijk, als ridder van de droevige figuur, als man van het moedige „des ondanks". WAT een boek. wat een boek, schreef Flaubert. Ja, wat een boek. Monumen taal herrijst het in een monumentale uitgave. Zou er een „laatste woord" over dit meesterwerk geschreven kun nen worden? Nooit. Het groeide mee met de menselijke bezinning op het mens-zijn. Wat een boek!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 16