IJmuider Courant
OVERWINNINGSROES IN
ISRAEL OMGESLAGEN
IN GROTE ONZEKERHEID
HUIDIGE TOESTAND
^^Haifa
Middellandse:
~Tel Aviv
eLq'w-.Akaba
ISRAEL
Bllludzja
E%C P T E
Sxzg
SAOEDI
ARABIE
ElatCMtaia
Zonder waarde
Onzekerheid
Premier Levi Esjkol
Gewapende vrede
Arabisch blok
Palestijnse staat
Voldoende aanhangers
Er
DE BITTERE NASMAAK DER ZEGE
1947 VERDELING MANDAAT
GEBIED PALESTINA
DOOR VER.
NAJIES
IERUZALEM
AMMAN
JERUZALEM
TRANS-
JORDANIË
51 NA/
DODE
75EE.
JODEN
ARABJEREN
kanaaV
TOESTAND
JUNI 1967
RDANIE
SINA
(Van onze reisredacteur)
IN DE VOORMALIGE Jordaanse
stadshelft van Jeruzalem roepen de
kleine Arabische jongetjes nu: „Sha
lom". Sommigen hebhen een kleine
pantomime ontwikkeld. Ze houden hun
hand voor het linkeroog, salueren, en
zeggen: „Dayan". Hetzelfde handje
wordt vervolgens opgestoken voor de
onvermijdelijke fooi. Dat deze fooi een
Israëlische aggoroth is en geen Jordaan
se piaster, het maakt voor hen niets uit.
Maar voor de Arabische handelaar
maakt het alles uit. Om precies te zijn,
het verschil tussen vrijheid en bezetting.
De Arabische winkeliers zitten de hele
dag in hun halflege winkels, of ze staan
doelloos tegen de pui, en kijken vreugde
loos naar de langslopende Israëlische
soldaten. Er zijn zo goed als geen klan
ten, nieuwe voorraden kopen zij niet in,
de rijksten brachten hun kostbaarste
goederen bij het uitbreken van de oor
log in veiligheid en brengen ze voor
lopig niet terug. Maar een paar straten
verder, aan de Israëlische kant van de
stad, krioelen de trottoirs van voet
gangers. De etalages liggen boordevol
met waren. De stemming is er opge
ruimd. Het is het verschil tussen een
rouwkamer en een feestzaal.
Israëlische toeristen hebben veel
belangstelling voor de Klaag
muur en de Allenby-brug. Over
deze brug keerden de laatste
Jordaanse vluchtelingen offici
eel terug naar hun huizen.
HÉSW-WRW?
De 67.000 Arabieren in het ex-Jor
daanse Jeruzalem leven in een wette
lijk niemandsland. „Wij beschouwen
ze niet langer als Jordaanse staatsbur
gers", zegt de woordvoerder van het
Israëlische militaire gezag in de be
zette gebieden. „Ik zou niet weten wat
hun juridische status is. Ze hebben
geen staatsburgerschap. Zij zijn staat
loos". De Jordaanse paspoorten die ze
hebben worden door Israel alleen er
kend als identiteitsdocument. Voor de
rest zijn het panWen zonder waarde.
ZONDER WAARDE zijn ook hun
bankrekeningen, want de banken zijn
nog steeds gesloten. „Ongeveer tien
percent van de gedeponeerde saldi
was in de acht bezette banken aan
wezig", zegt dezelfde zegsman, „De
rest van het kapitaal bevindt zich in
banken in Amman die nu weigeren de
gelden over te maken. Wij hebben de
banken gesloten om een stormloop te
voorkomen op geld dat er niet is. Ten
slotte zijn wij niet verantwoordelijk
voor hun geld. De kleine rekeninghou
ders zijn er inderdaad de dupe van".
Ook de scholen in het Arabische deel
van de stad zijn gesloten. Israëlische
woordvoerders zeggen dat de leer
krachten instructies uit Amman 1 ebben
om te staken.
Voor wie er nog aan twijfelt dat het
Arabische Jeruzalem ooit weer deel
zal uitmaken van het Jordaanse
koninkrijk, is het enkele feit voldoende
dat Jeruzalem het enige stuk van de
bezette gebieden is dat niet onder mili
taire wetten valt, maar onder de Israë
lische burgerwet. De militaire woord
voerder zegt onverbloemd: „Jeruzalem
is geannexeerd". Naar zijn zeggen is
het merendeel van het apparaat van
het Jordaanse stadsbestuur opgenomen
in de Israëlische administratie. Alleen
de Arabische ex-burgemeester, Roehil
el Hatib, is op non-actief gesteld en
woont nog steeds in de stad.
Een tocht door de bezette streken is
een reis door een gebied dat op sterven
ligt. De drie grote vluchtelingenkampen
vlak bij Jericho, waar voor de juni-
oorlog nog ruim 75.000 Palestiinen uit
1948 waren ondergebracht, zijn op
enkele achterblijvers na leeg. De lemen
hutten staan er rij na rii als het na-
maak-decor van een Hollywood-film.
In een straatie siioelt een straal water
uit een lekkende kraan en verdwiint in
het stofdroge zand. De interieurs van
de meeste huisies zijn overhoop ge-
gebroken waterkruiken, lege flesjes
liggen als vuilnis op de vloeren
IN JERICHO zelf rijden alleen Israë
lische legerauto's, nagestaard door
winkeliers die de bezetters woordeloos
van dienst zijn. Langs het strand van
El Arish in de Sinaï, waar Egyptische
officieren dure bungalows lieten
bouwen, ligt een spoor van tientallen
zware legerschoenen in de brandings-
strook. In de haast uitgetrokken, afge
voerd door de zee en weer terugge
spoeld.
De stad zelf bezit nauwelijks een ge
bouw meer dat niet door granaten ge
troffen werd, of beschoten door mitrail
leurs. In de woestijn ten zuiden van
Gaza, en ook tussen Jeruzalem en
Jericho staan nog tientallen zwartge
blakerde en uitgebrande karkassen van
tanks en vrachtwagens. En overal de
kleine Arabische jongetjes „Shalom"
en „Dayan".
Als Israel een oorlog gewonnen heeft,
dan leert het nu hoe bitter de smaak
van de overwinnaar kan zijn. Want dat
is het meest opvallende bij een terug
keer, drie maanden nadat Israel de
oorlog als „underdog" inging, dat de
Israëliër zich nauwelijks raad weet
met zijn houding als „upperdog"
Israel werd door zijn overwinning over
spoeld of zoals een sabra het zei: „Wij
hebben te weinig veroverd om te kun
nen onderhandelen en teveel om het
aan te kunnen".
DE OVERWINNINGSROES in Israel
is omgeslagen in onzekerheid. Bijna
iedereen heeft de klaagmuur bezocht,
in veel huizen hangen goedkope souve
nirs uit het voormalige Jordanië, nog
dagelijks vertrekken volle toeristenbus
sen met Israëliërs naar heilige plaatsen
als het graf van Abraham in Hebron
of de tombe van Rachael, maar tege
lijkertijd vraagt men zich af of de
oorlog wel die resultaten zal opleveren
die men zich er van heeft voorgesteld.
Hier begint ook de verwarring. Wat
precies heeft men zich' er van voorge
steld. Er is geen Israëliër die daarop
een duidelijk antwoord heeft. In de
boekhandels ligt wel een reisgids voor
Jordanië, Libanon, en Syrië (uitgave
Polyglott), maar vooralsnog is het
meer ten uitdaging dan een nood
zakelijk stuk reisbagage. De buiten
landse journalist ontmoet bij de offi
ciële instanties een opmerkelijk defen
sieve houding, alsof ook de regerings
functionarissen niet zeker zijn van hun
koers.
Deze afwerende houding betreft
vooral het probleem van de vluchte
lingen, en de granaatduellen tussen
Israëliërs en Égyptenaren aan het Su-
ez-kanaal. Over vluchtelingen die niet
terug konden of mochten keren vóór
de door de Israëlische regering gestel
de datum van 31 augustus, is het ant
woord: „Waarom hebben zoveel hun
ner er geen gebruik van gemaakt?
Zijn soms van gedachten veran
der»"?" En over de incidenten aan het
Suez-kanaal zeggen de woordvoerders
dat de Égyptenaren hun mortieren en
artillerie in de woonwijken van Suez
en Isr ailya opstelden, zodat het on
vermijdelijk was dat huizen en bur
gers werden getroffen.
IN BEIDE gevallen is het gelijk niet
aan Israëlische zijde. Ik heb in Jor
danië verschillende vluchtelingenkam
pen bezocht en inwoners gesproken
die in het bezit waren van een offici
eel rode-kruis formulier, gedagtekend
vóór 31 augustus. Zij wilden liever
vanda; dan morgen naar de westelij
ke oever van de Jordaan terug.
De reden dat zij nog steeds in hun
Amerikaanse picknicktenten vertoeven
is dan ook niet dat zij van „gedachten
zijn veranderd", maar dat de Israëli
sche regering slechts één dag voor
hun terugkeer vaststelde, die in en
kele gevallen werd verlengd. Was men
op die dag niet aanwezig, dan ver
liep Je Israëlische toestemming. Door
gebrekkige administratie en ook door
ongecontroleerde verhuizingen van
vluchtelingengezinnen naar familie in
Amman, was het in veel gevallen niet
mogelijk hen tijdig op te sporen.
Wat betreft de beschietingen in de
kanaalzone: bij mijn bezoek aan de
stad Suez kon niet anders geconclu
deerd worden dan dat de Israëlische
troepen niet de gebruikelijke zorgvul-
dighe'1 in acht nemen bij het selecte
ren van strikt militaire doelwitten. In
de getroffen wijken die ik bezocht,
vaak zeer nauwe steegjes, zou alleen
een loodrecht opgestelde mortier een
schot hebben kunnen vuren zonder een
muur te raken. Ook als niet-militair
deskundige kon ik betere stellingen be
denken dan deze slopjes.
OOK IN ISREAL zelf gaan nu kri
tische stemmen op over het beleid dat
na de oorlog door de regering wordt
gevoerd. Deze groeiende sfeer van on
behagen komt bijvoorbeeld tot uiting
in de ingezonden brieven-rubriek van
de „Jeruzalenj Post".
Interne conflicten die door de eens
gezindheid van de oorlog tijdelijk op
de r 'itergrond raakten, spitsen zich
weer toe. Conflicten tussen religieuze
en niet-religieuze Israëliërs, tussen
voor- en tegenstanders van een straf
fe naoorlogse politiek, tussen voor- en
tegenstanders van de huidige regering.
Weinig Israëliërs kunnen zich van
harte scharen achter premier Esjkol.
Er is, in feite, sprake van een crisis in
het nationale leiderschap. Een geboren
en getogen Israëliër zei: „Eerst dach
ten we dat het een teken van wijsheid
was om ons niet te haasten met een
beslissing over de bezette gebieden, en
wat we ermee willen gaan doen. Maar
nu is het moeilijk het anders te zien
dan cm teken van zwakheid. Niemand
weet waar we aan toe zijn".
GE?'ERAAL DAYAN wordt niet lan
ger algemeen gezien als de figuur die
een oplossing zou kunnen vinden voor
de politieke en diplomatieke impasse.
Veel Israëliërs achten hem onbesuisd
en te weinig politiek bekwaam. De
minister van Buitenlandse Zaken, Ab
ba Eban, wordt als mogelijke nationa
le leider door dezelfde groep Israëliërs
als „te pro-Amerikaans" gezien.
Deze Israëlische intellectuelen, hoe
wel zij geen leider van nationaal for
maat kunnen noemen, hebben hun
hoop gevestigd op een gematigde po
litiek die het land niet zal vervreem
den van zijn Arabische buurlanden. Zij
staan kritisch tegenover de verwoes
ting van het Mograbi-kwartier om
meer ruimte te maken bij de klaag
muur (een aantal van de bewoners
van deze wijk werd ondergebracht in
huizen achtergelaten door vluchtelin
gen).
Zij veroordelen de grootscheepse ver
nielingen in Kalkilya, waar Jordaanse
troepen artilleriestellingen hadden en
waar sinds de oorlog ruim vijftig wo
ningen door de Israëliërs met de
grond gelijk werden gemaakt. En zij
zijn het oneens met het beleid dat van
de vooroorlogse Arabische ingezetenen
van Israel tweederangs staatsburgers
maakte.
„Als er vrede komt", zeggen zij,
„Dan zal er nog geen liefde zijn,
maar het zal in ieder geval beter
moeten zijn voor de Arabieren dan liet
tot nog toe is geweest". Deze Irae-
liërs zijn bereid aanzienlijke conces
sies te doen aan hun Arabische buren.
Dit soort objectiviteit is wat Israel op
het ogenblik het meest nodig, maar
zo weinig voorhanden heeft.
ER ZIJN weinig aanwijzingen dat
Israel haast maakt met een spoedige
oplossing voor de gewapende vrede
die op de juni-oorlog volgde. Integen
deel, alles wijst erop dat men zich in
stelt op een langdurige impasse. Op
het ministerie van Buitenlandse Zaken
in Jeruzalem, gevestigd in 'n kibboets
achtig park van noodgebouwtjes, zegt
men onomwonden dat een definitieve
regeling van het oorlogsconflict „nog
wel jaren op zich kan laten wachten".
En voor wie deze uitspraak een schijn
antwoord lijkt met diplomatieke bijbe
doelingen, zijn er de concrete feiten.
De feiten zijn onder andere dat Is
rael in verschillende delen van het be
zette gebied ten westen van de Jor
daan grote sommen ten koste legt aan
aanleg en verbreding van wegen. In
deze zelfde streken staan Israëlische
verkeersborden, compleet met de ki
lometerafstanden naar het eerstvolgen
de (Arabische) dorp. Groot-kapitaal
wordt ook geïnvesteerd in de aan
leg van een pijpleiding van de verover
de oliebronnen in de Sinaï naar Eilat,
waar de leiding zal aansluiten op de
olieverbinding met Haifa. Dan zijn
er drie nieuwe Israëlische nederzettin
gen op voormalig Jordaans grondge
bied.
Na eerst mijn vragen over de be
doelingen van deze nederzettingen ont
weken te hebben, zei de militaire
woordvoerder in Jeruzalem tenslotte:
„De Israëlische regering is gezwicht
door aandrang van de nakomelingen
van de pioniers die daar in 1948 door
de Arabieren werden vermoord".
Toen ik hem zei dat het dan on
waarschijnlijk was dat deze nieuwe
kibboets ooit terug zouden keren in
Arabische landen, zei hij: „Allicht
niet. Wij gaan geen kosten maken ten
bate van de Arabieren". Hij wees op
de onlangs begonnen kibboets Kevar
Etsion ten zuiden van Jeruzalem, be
schreef met zijn vinger een boog er
omheen, en verduidelijkte: „Dit stuk
geven wij nooit meer terug".
Wat stelt Israel, met zulke duide
lijke onverzoenlijke voornemens, zich
voor van vredesonderhandelingen met
de Arabieren? Er is geen Israëliër die
niet minsten eenmaal per dag het be
grip „blijvende vrede" hanteert als
oorlogsprijs, maar er is er ook niet
een die dat begrip nader kan definië
ren. In regeringskringen stelt men
zich op het standpunt van rechtstreek
se onderhandelingen met de Arabi
sche buurlanden, die dan tevens er-
kénning van Israel als staat zou be
tekenen. De vraag hierbij is niet in
de eerste plaats waarover men zich
voorstelt te onderhandelen, maar met
wie.
Volgens goedingelichte waarnemers
in het Midden-Oosten staat het zonder
meer vast dat president Nasser nooit
aan een tafel zou gaan zitten met pre
mier Levi Esjkol, of welk Israëlisch
staatshoofd dan ook. Dit betekent ook
dat koning Hoessein die, als hij privé
en onafhankelijk kon optreden mis
schien wel tot zulke direkte bespre
kingen bereid zou zijn, nu de vrij
heid mist om afzonderlijke onderhan
delingen met Israel aan te knopen. En
dat Syrië tot praten geneigd zou zijn,
is nog minder waarschijnlijk dan dat
president Nasser en premier Esjkol
elkaar de hand zullen schudden.
Israel wordt niet geconfronteerd met
drie afzonderlijke Arabische landen,
maar met een Arabisch blok. Wil het
ooit tot een bevredigend akkoord ko
men dan zal het moeten zijn met de
grootste gemene deler van de Ara
bische politiek. Maar zolang de Ara
bische eenheid meer fictie dan werke
lijkheid is, zal Israel moeilijk een de
finitieve koers kunnen uitstippelen,
vooral wanneer het aan zijn huidige
eis van directe onderhandelingen blijft
vasthouden. Het andere, maar gezien
de ervaringen sinds 1948 weinig aan
lokkelijke alternatief, is gebruik te
maken van de goede diensten van de
Verenigde Naties.
DIT IS DAN vermoedelijk een eer
ste reden waarom Israel geen haast
heeft. Een tweede is dat Israel bezig
is de mogelijkheid te onderzoeken van
de vorming van een zogenaamde Pa
lestijnse staat in het nu bezette ge
bied ten westen van de Jordaan. Waar
en wanneer deze gedachte voor het
eerst werd geopperd is niet te achter
halen. Van officiële Israëlische zijde
wordt ontkend dat de regering er iets
mee te maken heeft. Maar in feite
vinden al geruime tijd in het geheim
onderhandelingen plaats tussen Israë
lische woordvoerders en Arabisch-Ba-
lestijnse notabelen, onder wie als een
der belangrijksten Jahabarin, de bur
gemeester van Hebron. Jahabarin
was driemaal minister in de Jordaan
se regering en werd toen beschouwd
als een van de naaste medewerkers
van koning Hoessein.
Want wanneer er al sprake is van
een crisis in het Israëlische geweten
hetzelfde geldt voor de achtergebleven
Arabieren in de bezette gebieden.
Hierbij doet zich de interessante ont
wikkeling voor dat zij die vroeger ach
ter koning Hoessein stonden, zich nu
door hem in de steek voelen gelaten
en zich naarmate een oplossing
uitblijft, tegen hem keren. Tegelijker
tijd heeft de koning de twijfelachtige
aanhang verworven van de links-ge-
oriënteerde Arabische groepen, die
voordien tegen hem gekant waren.
Jahabarin, de burgemeester van He-
bron, gaf een Westeuropese journa
list als reden van zijn nieuwe houding,
„dat wij, Palestijnen op de westelijke
oever, al twintig jaar lang een politie
ke speelbal zijn geweest". Hij is van
mening dat de vorming van een Pales
tijnse staat niet alleen een eind zou
maken aan het slepende vraagstuk
van de Palestijnse vluchtelingen, maar
hen ook een zelfbewustzijn zal geven
dat zij sinds hun vlucht in 1948 niet
hebben gehad.
ISRAËLISCHE woordvoerders zijn
van mening dat de idee van een Pa-
lestijnse staat voldoende Palestijnse
aanhangers zou kunnen krijgen, „als
zij de tijd hebben om zich te orga
niseren". De voordelen van een derge
lijke staat voor Israel staan zonder
meer vast. Men zou verlost zijn van
directe agressies langs de grens. Da
oplossing van het vluchtelingenvraag
stuk zou evenwel niet internationale
goodwill verschaffen. maar het zou
ook de Arabische Palestijnse propa
ganda de mond snoeren. Bovendien
zou de samenwerking tussen Israel en
Palestina een voorbeeld kunnen wor
den voor de resultaten van rationale
betrekkingen.
Niettemin blijft zulk een Palestijnse
staat voorlopig meer een mogelijkheid
dan een waarschijnlijkheid. Koning
Hoessein zou er een belangrijk deel
van zijn koninkrijk mee kwijt raken.
De Arabische landen zullen in dat ge
val behalve Israel, ook het nieuwe Pa
lestina niet erkennen en er tegen blij
ven ageren.
Dit zou betekenen dat de Israëlische
strijdkrachten zich ook voor het nieu
we Palestina zullen moeten inzetten,
want het is niet aan te nemen dat de
ze staat ook de beschikking zou krij
gen over een volwaardig eigen leger.
En daarmee rijst dan ook de vraag
over de volwaardigheid over het Pa
lestina zelf. Zal het de vrijheid hebben
zelf een buitenlandse politiek te voe
ren, economische en culturele verdra
gen te sluiten, oorlog en vrede te ver
klaren?
Of wordt dat nieuwe Palestina, in
navolging van Zuid-Afrika's beleid ten
aanzien van de zwarte en gekleurde
Afrikanen, een soort bantoe-stam in
Israel?
i