LITTERAIRE VOORPROEFJES
MUZIEKNOTATIE DOOR
DE EEUWEN
Van gewoontot elektronisch
Litteraire
Kanttekeningen
rvtLil' m
M-r I
ZATERDAG 18 NOVEMBER 1967
Erbij
19
mm
Cijferschrift
- I
WMliL
f f T
t fVju
sm
■t i i til i mHË
ii'.iV*-;/ 1
Tubulaturen
Basso-continuo
Metronoom
Elektronisch
Noteersysteem
BOEKENMARKT IN SINTERKLAASTIJD
Lodewijk-Henri Wiener
Jacq. Firmin Vogelaar
WIE HET BOEK NIET MINT, is geen vrind van Sint. Laurentius Cos-
terius vermeldt deze uitspraak van de goede Klaas weliswaar met een
sterretje, wat betekent dat de authenticiteit ervan niet vaststaat, maar
in een voetnoot houdt hij haar voor „hoogst geloofwaardig". Terecht, zo
als we nu weten; de BVD (Boek-Voorlichtings-Dienst) wist dezer dagen
langs geheime weg de bevestiging ervan te Myra te krijgen. Een boek
dus, in het litteraire domein een roman, een dichtbundel, verhalen, een
boek over boeken, een bloemlezing! Maar wat van wiè? Boeken, boeken,
staren u aan, boeken van ouderen (houdt hen in ere), boeken van jon
geren (geeft hun de kans). Natuurlijk is er een nieuwe Vestdijk. Ditmaal
kwam hij op een schilderij van de achttiende-eeuwer Francesco Guardi
een leeuw op het spoor en mèt die Venetiaanse leeuw een huid met
zwart-magische kracht, en mèt die huid weer een edelvrouwe en een
familiegeschiedenis en een „carnaval de Vénise". Dat is voor Vestdijk
genoeg om een verbluffend virtuoos spel met de romanvorm te beginnen,
dat een historisch thema (maar wat is tenslotte een thema') uitwerkt tot
een ingenieus gecomponeerd boek, met als titel „De leeuw en zijn huid"
(Nijgh Van Ditmar).
VESTDIJK nadert de zeventig. Ste
ven Membrecht is dertig en schreef
met „Over de dood en gevulde kip"
(Uitgeverij Contact) zijn zevende ro
man, die de (allerminst verspilde)
aandacht van zijn lezers volop opeist.
Deze roman is een merkwaardig
mengsel van satire, verdwazing en
agressie, opgewekt dit alles door de
monomane gesteldheid van de hoofd
persoon, een professor in de filosofie.
Een monomanie, die de geleerde zowel
de dood als haar lijken doet uitdagen
en verachten, hoewel hij weet dat het
begrip „sterven" ons allen beheerst in
de werkelijkheid van onze gevoelens.
Hij veracht dan ook de werkelijkheid
en zijn verhaal wordt een strikt eigen
beleving van een leven boven de dood
uit. Jongeren: de historisch onver
mijdelijke ontwaarding van de traditio-
nale normen en vormen noodzaakt hen
op eigen hand aan een nieuwe levens
werkelijkheid vorm te geven. Martin
Hartkamp bundelde onder de titel
„Verhalen na '60" (Polak van Gen
nep) dertien verhalen van jongere au
teurs, die min of meer karakteristiek
zijn voor de in zijn inleiding gesigna
leerde „verschuivingen in de moderne
verhal enliteratuur" (onder anderen
Bernlef. Hamelink, Heeresma, Ruting)
Als Hubert Lampo deze „modernen"
leest, zal hij wel zijn veren opzetten.
In zijn autobiografische „Draad van
Ariadne" (serie Open Kaart, Desclée
de Brouwer) speelt hij de „superieu
re" troef van zijn magisch realisme
graag uit tegen de na hem komende
litteraire generatie en het ligt dan ook
voor de hand dat zijn jongste roman
„De heks en de archeoloog" (Meulen-
hoff) een variant is (toegespitst dit
maal op het psychologische) van zijn
levens- en schrijf thema: het „boven
natuurlijke". De passages over eigen
werk in zijn bundel „De ring van
Möbius" (Maerlantpocket) bevestigen
de obsederend centrale plaats die de
„verlossingsgedachte" in zijn werk in
neemt.
Vergelijkt men Lampo met de jonge
Vlaming Fernand Auwera, vergelijkt
men de magisch-realistisch behekste
archeoloog Waterschout van de eerste
met „Mathias 't Kofschip" (Meulen-
hoff) van de tweede, dan ziet, voelt
men het tijdsbeeld verspringen. Ma
thias doet een wanhopige poging om
de berg van zijn herinneringen (zijn
verleden) tunnelachtig te doorbreken
om zodoende door te dringen tot zijn
eigenlijke „ik". Auwera, diep door
drongen van de menselijke onmogelijk
heid om zich verstaanbaar en dus her
kenbaar te maken door middel van het
woord, worstelt een „relaas" lang
(hij noemt dit vierde boek niet een
„roman") met de taal als communi
catiemiddel.
Die worsteling is symptomatisch
voor de hedendaagse labyrintische le
venservaring. Welke jonge schrijver
zou zich daaraan kunnen onttrekken?
Lees de tweede roman van Lodewijk-
Henri Wiener, „Zwarte Vrijdag" Meu-
lenhoffde gedrevenheid waarmee hij
schrijft is enerzijds opstandigheid (zijn
„neen"), anderzijds verdediging van
zijn onvertroebeldheid (zijn „ja"), en
tussen deze beide polen voltrekken zich
de grimassen van een absurde wereld.
Een symptoon? Ongetwijfeld. De even
eens drieëntwintigjarige Jacq Firmin
Vogelaar doet al het mogelijke om
door middel van de taal en de vorm,
die hij op allerlei wijzen manipuleert,
datgene wat men de „tijdverschijnse
len" noemt te attraperen en achter de
bedrijglijke voorwendsels de eigen
lijke drijfveren op te sporen van het
menselijke doen en laten: zijn zoëven
verschenen „boerenroman" met de uit
dagende titel „Vijand gevraagd" is
een halsbrekend avontuur, maar het
menselijk risico stellig waard! Verge
lijk een degelijk geschreven en eerlijk-
geëngageerde „streekroman" als „YVil-
de lantaarns" van Theun de Vries,
opgenomen in de Keuromnibus (Ar
beiderspers) met drie andere werken
uit het omvangrijke oeuvre van deze
zestigjarige: er is in onze hedendaag
se litteratuur een geweldige omwente
ling gaande.
OVER de continuïteit van dat ver
nieuwingsproces stelden J. Bernlef en
K. Schippers een voortreffelijk over
zicht samen, dat. bij Querido verscheen
onder een aan Marcel Duchamp ont-
Hubert Lampo
Fernand Auwera
leende titel: „Een cheque voor de
tandarts". Toen Duchamp een halve
eeuw geleden een fietswiel als kunst
werk presenteerde, was dat geen zin
loze excentriciteit maar (als ready
made) de baanbrekende uiting van
„een totaal niéuwe kunst- èn werke
lijkheidsconceptie". Aan de hand van
teksten en illustraties trekken de sa
menstellers de lijn door die van Dada
naar Pop-Art, Nieuw-Realisme, Flu-
xus en Neo-Dada loopt. Een signaal,
dit voortreffelijk verzorgde boek! Wie
een proef op de som wil nemen van
die nieuwe realiteitsbenadering en -er
varing kan „128 vel schrijfpapier"
(Querido) raadplegen, zijnde het ge
bundelde „teksf'-materiaal dat K.
Schippers en C. Buddingh' elkaar
zonden, „zomaar, omdat ze er zin in
hadden". Het werd een dynamisch
boek, dat de prietpraat paart aan de
poëzie, de meligheid aan de vermake
lijkheid, de vondst aan de bla-bla, de
gekke vanzelfsprekendheid aan het
verbazing-wekkende. Een echt Barbar-
berboek.
Aan de andere kant van de Barbar-
berlijn coöpereerde de midvoor J.
Bernlef met de cineast Bob Langestraat
en de journalist Carl Olof Bernhardson
om gedrieëlijk, hoewel ieder voor zich,
het „geval" te reconstrueren van de
pyromaan, die in 1959 het Zweedse
stadje Karlstad in beroering bracht.
Aan de zonder twijfel geboeide lezer,
om deze drie verhalen als één roman
te lezen. Het boek heet „De pyromaan"
de uitgever is Querido. Een verrassend
experiment! Wij zullen hier ongetwij
feld nog op terugkomen.Bij dezelfde
uitgever verscheen een bundel „stuk
jes" die niemand anders zou kunnen
schrijven dan die éne en eenling: Jan
Hanlo, wel en géén dadaïst, wel en
geen Vijftiger, wel en geen neo-dit-of-
dat. Ik „sta" op Hanlo. Hij noemde
zijn bundel „Moelmer", wat in het
Limburgs zoveel wil zeggen als „praat
maar".
En nu een boek met een hip-titel:
„Zij droeg die nacht een paars corset"
Arbeiderspers); Rinus Ferdinandus-
se (zoiets paarsigs kan men van hem
verwachten) noemde zijn boek een
„sriller", zijn tweede, waarin de ver
dere avonturen van Rutger Lemming
worden verteld. Bijzonderheden: hap
pening. Amsterdam. Provo. B.V.D. Een
moord. Wie is Judith? enz. Harriët
Freezer wil „Graag goed zijn" in een
serieus „verhaal van een scheiding"
(Arbeidspers), dat zonder vervelende
psychologie psychologisch uitstekend
wordt verteld. Bij Sijthoff publiceerde
Pliilo Bregstein zijn eerste roman:
„Om de tijd te doden", waarin de
zelfde belevenissen bij verschillende
personen terugkeren, even origineel
van conceptie als van uitwerking. Sleu
telwoord: innerlijke vrijheid. Verhaal
trant beeldend-flitsen.
Stop. Ik moet nog enkele herdruk
ken aankondigen: van Gerrit Achter
berg in de Boekvinkserie van Querido
„Spel van de wilde jacht", van Bertus
Aafjes „Maria Sibylla Merian en
andere gedichten" (Meulenhoff), van
Gerard Walschap maar liefst 'n viertal
waarvan „Ons Geluk", „Sibylle" en
„De Frangaise" bij Meulenhoff en „Het
kind" als tweehonderdvijfde deel-van
de voortreffelijk samengestelde Vlaam
se Pocket-reeks (Uitg. Heideland).
Als Reuzensalamander verscheen een
derde druk van de bundel interviews,
die H. U. Jessurun d'Oliveira samen
stelde onder de „Vroman"se titel
„Scheppen riep hij gaat van Au"; het
gesprek met Achterberg, tegen de pu-
blikatie waarvan zowel de dichter als
diens weduwe bezwaren had, werd
(terecht) weggelaten, een interview
met Pierre Kemp (kleurendichter als
geen ander) werd toegevoegd.
Ik zou nog iets willen meedelen over
Kafka's „Brieven aan Milena" (onont
beerlijk voor de „interpretatie" van dit
grootse fenomeen), dat in een vertaling
van Nini Brunt bij Querido verscheen,
en over de Nederlandse bewerking van
Max Brods biografie van Kaf ka (Flo-
retboekserie). Maar stop is stop.
Daarover en over verschillende andere
van de summier gepresenteerde boeken
een andere keer. Dag schrijvers, dag
boeken, dag lezers. Sssst.
C. J. E. Dinaux
IIIIIIIIIIIIIIIIIUII
DE HEDENDAAGSE MUZIEKNOTATIE, die langzamerhand uit het
mensurale notenschrift is ontstaan (zie Erbij van 11 november), heeft vele
voordelen maar ook enkele nadelen. Een voordeel is, dat het notenbeeld
slechts voor één uitleg vatbaar is. Het ritme staat vast en de toonhoogte
is duidelijk afleesbaar. Een nadeel echter is, dat er vrij veel oefening
voor nodig is om de verschillende sleutels uit elkaar te houden. De G-
sleutel, die voor de melodie-instrumenten of de hogere zangstemmen
wordt gebruikt, is het meest bekend. Voor de piano-spelenden komt de
F-sleutel er aan te pas en voor de alt-violisten de altsleutel (C-sleutel
op de derde lijn). Hogere baspartijen voor fagot en cello worden in de
tenor-sleutel genoteerd (C-sleutel op de vierde lijn). Om een orkest
partituur te kunnen overzien moet men de verschillende sleutels vlot
kunnen lezen en daar is studie voor nodig.
Er zijn in de loop van de tijden
meermalen pogingen ondernomen om
het muziekschrift te vereenvoudigen
of totaal te hervormen. Het zou te ver
voeren alle ontwerpers van een ver
beterd notenschrift met name te noe
men, maar enkele pogingen tot ver
nieuwing mogen toch niet onvermeld
blijven.
DEZE notatie, waarbij de noten en
notenbeelden worden vervangen door
een cijfersysteem, dat zowel toonhoog
te als ritme moet aangeven, is heel
oud. Al in 1560 heeft Pierre Davantes
in zijn „Méthode nouvelle et facile"
SS?»
l' I t «fl li i uil irn nu,,,, min i
ii 5 I -t 5 jSjGj j 2 S 2
•'"""WW 'W
«f- I él DiTS
- - $-•«- -$
r jT» I A;
iti
Italiaanse luittabulatuur.
de cijfers 1-9 en de letters A en B
aangewend om de psalmzang te note
ren.
In de 18de eeuw vroeg J. J. Rous
seau aandacht voor het cijferschrift in
zijn „Dissertation sur la musique mo
derne" (1743).
IN de 15de, 16de en 17de eeuw be
stond er voor de instrumentale mu
ziek een aparte notatiemethode, tabu
latuur genoemd. Hierbij werden de
vingers van de instrumentalist direct
verwezen naar de desbetreffende toet
sen en snaren. Luit, gitaar, orgel, klave
cimbel, harp en vedel verschillen be
langrijk in de wijze waarop de toon
wordt voortgebracht. Dit had tot ge
volg dat voor ieder instrument een
speciale tabulatuur werd voorgeschre
ven, die echter in elk land verschil
lend was. De lijnen van een tabula
tuur stellen geen notenbalk voor, maar
zijn een weergave van het snarenge-
heel of van het toetsenbord.
EEN TWEEDE notatie-methode die
in onbruik is geraakt, is de basso-con
tinuo (de doorlopende of becijferde
bas). Dit is een baspartij, waarbij het
harmonisch verloop van de compositie
door middel van cijfers (onder de no
ten) wordt aangegeven en die de basis
vormt voor de begeleiding. Het grote
muzikale voordeel van deze methode
is, dat er zeer veel wordt overgelaten
aan het initiatief en de fantasie van
de begeleider. Als voorbeeld kunnen
gelden: de recitatieven in de Matthaus
Passion, die volgens dit basso-
continuo systeem worden begeleid.
Bach heeft door cijfers onder basnoten
de harmonisatie aangegeven, de klave-
cinist is tot op zekere hoogte vrij in de
uitvoering van de akkoorden en kleine
tussenspelen. Het is gebruikelijk om
de bastonen te laten meespelen op een
cello (vroeger viola da gamba of bas-
vedel) om voor een mooiere verbin
ding in de basmelodie te zorgen. De
droge korte klank van het klavecimbel
wordt op deze wijze gedragen door de
dóórklinkende bastonen.
IN de loop van de zeventiende eeuw
worden de maatstrepen definitief in
gevoerd, waardoor het notenbeeld
overzichtelijker werd en de ritmische
zwaartepunten werden vastgelegd. Het
heeft echter nog heel lang geduurd,
voordat meri een methode uitvond om
het tempo van een stuk aan te geven.
De uitvinding van de metronoom staat
op naam van Johannes Nepomuk Mal-
zel (1772-1838), hoewel het oorspron
kelijke idee wordt toegeschreven aan
de Amsterdammer Joh. Winkel. Toen
Malzel aan de perfectionering
van de metronoom begon, had hij al
enkele merkwaardige uitvindingen op
zijn naam staan, waaronder een auto
matische trompet en een mechanische
schaakspeler. De grondslag voor de
metronoom is de secondenwijzer van
de klok: wanneer het verplaatsbare
gewicht op het cijfer 60 wordt gescho
ven, tikt hij 60 slagen per minuut. Als
tempo-aanduider is de metronoom zeer
bruikbaar, maar bij het musiceren is
het nut maar betrekkelijk, want he*
komt niet voor dat men in een onver
anderd tempo doorspeelt. Vóór de uit
vinding van de metronoom werd de
tempo-aanduiding vaak aangegeven
door Italiaanse woorden en uitdruk
kingen: Allegro. Adagio, Presto, Lento
enz., maar tegelijkertijd werd hiermee
het karakter van de compositie aan
geduid.
Nog steeds worden er nieuwe nota
tiemethoden bedacht, maar de waarde
daarvan is gering. Ten eerste kost het
veel tijd om zich de eigenschappen van
een nieuw systeem eigen te maken en
ten tweede is het niet doenlijk om alle
bestaande muziek op een andere ma-
Elektronische Studiën van
Karlheinz Stockhausen.
nier te gaan drukken. Omstreeks 1930
werd door onze landgenoot C. Pot het
klavarskribo-systeem gepubliceerd, dat
gebaseerd is op de reeds eerder ge
noemde klavier-tabulatuur. Daarnaast
moet ook de „Notation Continue" van
Pierre Hans genoemd worden. Onlangs
zijn er voorspellingen gedaan door de
Amerikaanse musicoloog Barry S.
Brook over een notatie met cijfers en
letters, waar opnieuw grote belangstel
ling voor verwacht mag worden in
verband met het gebruik van compu
ters. Er is altijd veel belangstelling
geweest voor de stenografische mu
zieknotatie. In de loop der tijden zijn
er zeker veertig systemen uitgedacht
om muzikale motieven in kortschrift
weer te geven.
WAT is elektronische muziek en hoe
wordt deze genoteerd? Deze vaak ge
stelde vraag is niet zo eenvoudig te
beantwoorden. Ik hoop dat de compo
nist Henk Badings het mij niet kwa
lijk neemt, dat ik zijn definitie ge
bruik. „Elektronische muziek ontstaat
bij de weergave van kunstzinnig ge-
monterde fragmentarische opnamen,
die met de magnetische band of met
andere geluidsregistratie-apparatuur is
verkregen. Deze opnamen kunnen zijn
gemaakt van natuurlijke geluiden of
van synthetische trillingen, die met
elektronische of mechanisch-elektro-
nische apparaten zijn opgewekt, dan
wel kunnen zijn ontstaan uit combina
ties van beiderlei herkomst en al of
niet vooraf zijn gemodificeerd."
Ik kan mij voorstellen, dat u zich
voorneemt om deze definitie een paar
keer over te lezen, maar dat moet ik
u afraden, want het helpt niet. Er be
staan meer definities van elektroni
sche muziek die elkaar tegenspreken,
en ook Badings twijfelt aan de duide
lijkheid van zijn omschrijving. Hier
volgt nog een tweede van W. Meyer-
Eppler: „De meeste konsekwente ver
tegenwoordigers van elektronische mu
ziek werken met toongeneratoren, die
hun zo eenvoudig mogelijke trillingen
kunnen leveren: sinustrillingen, ruis-
banden en toonimpulsen. Uit deze ele
menten, die niet verder te vereenvou
digen zijn, bouwen zij de nodige klank-
objekten op, waarbij rekening gehou
den wordt met de fysische en psychi
sche eigenschapoen van het menselijk
gehoororgaan" De klankobjecten wor
den op de geluidsband vastgelegd,
hieruit worden de gewenste dynami
sche delen gesneden, de op deze wijze
verkregen bandsilhouetten worden in
een beoogde volgorde op een neutrale
ondergrond bevestigd.
Ook hierbij moet ik steunen op de
gegevens van wetenschappelijk be
voegden. De notatie is gericht op de
voor de uitvoering noodzakelijke tech
nische klankverwekkingsmiddelen. Het
zijn voorschriften ten dienste van de
technische helpers in de studio en ze
vertonen geen enkele overeenkomst
met het traditionele notenschrift. Het
elektronische basismateriaal, dat door
de klankgeneratoren wordt opgeleverd
wordt door luidsprekers in geluidsgol
ven weergegeven, dit klankmateriaal
wordt door de componist definitief ge
ordend naar toonhoogte, duur en
klanksterkte.
De componisten van elektronische
muziek: Karlheinz Stockhausen, Pierre
Boulez, H. Pousseur, G. Klebe, H. Ba
dings en anderen, mogen wij wel be
schouwen als de pioniers van een vol
komen nieuwe richting in de muziek.
Vanzelfsprekend ondervinden zij grote
tegenstand van hun meer behoudende
vakgenoten, maar het zou onjuist zijn,
hun streven te veroordelen omdat men
zich er niet in wil of kan verdiepen. De
variatie- en combinatie-mogelijkheden
op elektronisch gebied zijn einde
loos en degenen die op de bestaande
vormen zijn uitgekeken zullen deze
nieuwe muziek met enthousiasme be
groeten.
J. H. Moolenijzer.