De Sovjet-Unie: geschiedenis in nuances 25.000 landverraders Snobisme voor snobs Religie oud en nieuw bezien WÊèSèB Cabaret Decamerone Economie Kunstboeken DONDERDAG 30 NOVEMBER 196 7 24 - Nu de Sovjet-Unie in het middelpunt van de belangstelling staat na de viering van het vijftigjarig bestaan van de okto berrevolutie is er veel vraag naar boe ken over Rusland, zijn geschiedenis, en de mensen die de ontwikkeling hebben beheerst. Het „Russisch Dagboek" 1), dat Cor de Back heeft geschreven, zou een eerste aanloop kunnen zijn, maar is beslist niet meer dan dat. Dat hij dichterlijk kan schrijven, zoals de uitgever stelt, wordt in dit boek niet bewezen, en zijn medede lingen berusten op één enkel bezoek aan de Sovjet-Unie met een reisbureau en sta pels kranteknipsels. Het leest plezierig en men wordt er soms wel wat wijzer door. Veel indringender informatie vindt men In Edward Crankshaws boek „Kroesjt- s.jev" 2). De schrijver, correspondent van de „Observer", geeft een beeld van de opkomst en ondergang van Nikita Kroesjt- sjev. Hij zet uiteen dat deze alleen maar aan de top heeft kunnen komen doordat hij steeds één stap voor Stalin wist te blijven en zich een keiharde zuiveraar toonde. Zijn latere veroordeling van Sta lin vindt Crankshaw dan ook een dubieuze zaak. Hij stelt echter dat Kroesjtsjev zich gaandeweg inderdaad heeft ontwikkeld tot een groot staatsman, die een ij veraar voor de wereldvrede is geworden. Ook al deed hij dat, alweer volgens de schrijver voornamelijk al terugtrekkend. Het boek behandelt in feite de gehele wording van het Sovjet-regime, waarbij mannen als Stalin. Kaganovitsj en Malen- kov genadeloos worden belicht, evenals natuurlijk Kroesjtsjev zelf. Een zeer frappant hoofdstuk is dat over de Mos- kouse metro, waarvan Kroesjtsjev later gezegd heeft dat hij veel te luxueus was gebouwd. Crankshaw zegt dat Kroesjtsjev eigenlijk de grote animator is geweest, die tal van slaven de dood heeft ingedre ven bij de bouw van deze ondergrondse, die 'n pronkstuk van de Sovjet-Unie wor den moest. Een voorbeeld van de wijze waarop Crankshaw Kroesjtsjev beschrijft is deze passage, waarin hij na de beschrijving van de hoofdpersoon als boer zegt: „Niet temin werd Kroesjtsjev en hij was de enige niet een revolutionair, die al spoedig werkte met en ten behoeve van de intellectuelen, die hij als boer verfoeide, tegen wie hij zich vervolgens keerde door mee te werken aan hun afslachting, en tenslotte zegevierend te heersen over hun opvolgers, die hij nodig had voor zijn ra ketten, spoetniks en andere sieraden van een hoge beschaving". CRANKSHAW heeft Kroesjtsjev maar één keer persoonlijk ontmoet, in een Joe goslavische fabriek. Veel van wat hij in het boek beweert baseert hij op de in drukken, die hij daar opdeed. Ook stuk ken uit bladen van Russische emigranten hanteert hij gretig. Vandaar dat zijn in terpretatie een eenzijdige indruk maakt Iedere handeling van een Sovjetleider wordt door hem uitgelegd met behulp van een redenering, die alleen uitgaat van de persoonlijke belangen van de topfiguren. Vandaar dat men graag wil weten hoe de gewone communist, die zijn maatschap pelijke idealen had en zijn ideeën over de opbouw van het land erover dachten. Iets daarvan is te vinden in het boek van Jevgenia Semjonovna Ginzburg „De raderen van de willekeur" 3), dat de zui veringen onder Stalin van een andere kant bekijkt, namelijk van die van het slacht offer. De dichteres heeft indertijd geluk gehad, want zij werd verhoord in een periode toen mishandelingen nog niet wa ren toegestaan. Maar haar verhaal over eindeloze verhoren, twee jaar eenzame op sluiting en daarna nog eens een eindeloze tijd in een concentratiekamp in Siberië is er hiet minder verschrikkelijk om. Met als een der merkwaardigste elementen de grote liefde, die vele gevangenen Stalin bleven toedragen. Jezjov, de chef van de veiligheidsdienst, kreeg bij velen de schuld Toen hij op zijn beurt werd gezuiverd, schreef Jevgenia Ginzburg dit gedicht: De boosdoeners van vroeger moeten met neergeslagen ogen jouw lof zingen in een eerbiedige dis cant bij jou vergeleken is Thiers een huma nist en Galliffet een dromer en een ro manticus. Maar kijk, nu voeren je daden jou zelf naar de ondergang het einde doemt op boven de transen van het Capitool. Beria werd de opvolger. Wie was Beria? De gevangenen wisten het niet. Vandaar het gedicht: Het verschijnen van een boek over de Tweede Wereldoorlog wordt de laatste ja ren nog al eens door het publiek begeleid door kreten in de stijl van „we weten nu wel wat de fascisten ons land hebben aangedaan" en meer van dat fraais. Zo lang er door onze Westerse democratieën figuren worden getolereerd als Patakos, Franco, Von Thadden en Ky, hebben wij echter niet het recht zo te spreken. Het- is daarom verheugend, dat er, na het recente boek van Hans Sleutelaar en Armando over de SS-ers, nu bij de uitge verij Kruseman in Den Haag, van de hand van de journalist Sytze van der Zee is uitgekomen „25.000 landverraders, een studie over de SS in Nederland; Neder land in de SS". Je gruwelt wel even: niet minder dan 25.000 Nederlanders zijn bereid geweest hand- en spandiensten te verlenen aan het smerigste monster, dat ooit zijn klauwen over de Lage Landen uitstrekte. „Neder land behoorde hiermee tot de landen, die relatief het grootste SS-contingent aan Hitier hebben geleverd", zegt Van der Zee in zijn voorwoord. Een aantal is als een soort vreemde idealisten naar het Oostfront vertrokken, nog meer hebben in een avontuurlijke bui de stap gedaan, maar zo zegt de schrijver terecht: „De schande is er voor Nederland niet minder om. Uitvoerig gaat Van der Zee in op het ontstaan en de organisatie van de vele SS-formaties die ons land heeft gekend. Hij geeft een scherpe analyse van de mo- EEN documentatie over cabaret en ca baretartiesten is geen grap. Zo heeft J. E. van de Kamp, schrijver van het boek „Mens, durf te leven" het dan ook kenne lijk niet opgevat. Ook de lezer zal door de stiptheid en betrouwbaarheid van het boek getroffen worden. Hij zal de eerste twee hoofdstukken dapper doorle zen in het vertrouwen, dat het hier inlei dingen betreft. Later zal hij merken, dat hij er beter aan doet de gezellige titel te vergeten. Het boek heeft ontegenzeglijk veel kwaliteiten als naslagwerk over het Ne derlands cabaret van 1900 tot 1940. Ieder hoofdstuk behandelt het leven van een cabaretfiguur. Ieder hoofdstuk is ook op dezelfde manir opgebouwd. In de eerste regel wordt de artiest gebo ren, in de tweede wordt het beroep van de vader en de gezinsstructuur vermeld. Een boek als dit kan niet saai of droog zijn; daarvoor bevat het uiteraard te veel geestige anekdotes, teksten en onvergete lijke liedjes, afbeeldingen van affiches, foto's en tekeningen. Zo is er bijvoorbeeld dat strooibiljet uit 1906, waarin door het bestuur van „Voor eer en deugd" werd vermeld, dat Speenhoff voor katholieken verboden kost was. Op een van de foto's staan Pisuisse en Max Blokzijl in hun vermomming van Italiaanse straatmuzi kanten, waarover ook in de tekst wordt verteld. Onder de vele teksten tenslotte vindt men in dit boek, dat een uitgave is van Oosthoek in Utrecht, het lied van Dirk Witt, waaraan de titel is ontleend. „Je leeft maar heel kort, maar 'n enkele keer. En als je straks anders wilt, kun je niet meer! Mens, durf te leven!" tieven, waarom die Nederlanders het „Feldgrau" van Hitiers trawanten hebben aangetrokken. Bekende namen uit de fas cistische wereld van toen worden gerele veerd: Rost van Tonningen, Feldmeijer, Mussert en „babyface" Gerardus Mooij- man, die het idool had moeten worden van de Nederlandse jeugd in de strijd te gen de Sovjet-Unie. Maar ook draaft weer op de naam van oud-minister Staf, toen voorzitter der commissie voor uitzending van bedrijfsleiders naar Oost-Europa. Ne derlandse boeren die in het bezette gebied van de Sovjet-Unie „met de ploeg en het geweer" de Duitse oorlogsmachine aan het eten moesten houden. Het boek is vaardig geschreven, geeft uitstekend informatie („van de 25.000 Ne derlandse SS'-ers zijn er 7.000 gesneu veld, dat zijn er meer dan er in het ge allieerde kaki vielen") en is rijkelijk ge- illustreerd, meest met nog onbekende foto's. „IL DECAMERONE", de beroemde bundel novellen van de Italiaanse schrij ver en humanist Giovanni Boccaccio, is in een vertaling van J. A. Sandfort nu ook verkrijgbaar als vijfdelige pocket-serie. Aan die mogelijkheid zal Boccaccio wel niet hebben gedacht toen hij zeshonderd jaar geleden zijn honderd vertellingen schreef. Maar als hij de vijf aardig uitge voerde boekjes nu zou zien, zou hij zon der twijfel opgetogen zijn over de knappe illustraties en omslagontwerpen van Pe ter Vos. ..De honderd geschiedenissen of fabels of parabelen of verhalen zoals gij ze be lieft te noemen", zo schreef Boccacio, worden verteld „door een eerbaar gezel schap van zeven dames en drie jonge mannen, die gedurende de heilloze da gen er heerste de pest in tien dagen verteld zijn geworden." Deze Decamerone-pockets, door J. M. Meulenhoff te Amsterdam uitgegeven in de serie „Meesters der galante vertel kunst", bieden in elk deeltje twee dagen, waarin te zamen twintig soms heel pikante verhalen worden verteld. Boccassio's „Tien dagen" hebben overi gens ook in Haarlem geschiedenis ge maakt. In de zestiende eeuw werd de stadssecretaris van Haarlem (de schrijver Coornhert) zozeer gegrepen door de ver- halenserie, dat hij de helft ervan uit het Frans vertaalde als „50 Lustighe Histo riën". Zeg mij, Beria, moet ik de deuren opendoen? Antwoord mij, Beria, zal ik terugvinden wat ik verloor? Of ben jij, Beria, het sein voor nieuwe moorden en huichelarij? moet ik de deuren opendoen? Antwoord mij, Beria. Het antwoord kwam spoedig, want Be ria bleek geen haar beter te zijn dan Jez jov. De verschrikking ging verder, acht tien jaar lang. Met vreugde vermeldt Ginzburg in haar proloog de twintigste en tweeëntwintigste zitting van de partij waar in schoon schip werd gemaakt. Wat niet belet, dat haar boek nog niet in de Sov jet-Unie zelf is uitgebracht. OM het waanzinnige begin van de zui veringen duidelijk te maken is echter niet het geval van Jevgenia Ginzburg het over tuigendst. De gehele zuivering in kort for maat vertelt zij eigenlijk in het verhaal over Pitkovskaja, een communiste van het zuiverste water. „Haar zelfverloochende aard bracht haar ertoe, haar nauwgezet geweten voort durend te belasten met een gevoel van schuld jegens de partij. Haar schuld bleek daaruit te bestaan dat haar echtgenoot Dontsov, in 1927 had aangeleund tegen de oppositie. Pitkovskaja hield innig van haar man, maar zijn verleden veroordeel de zij streng en rechtlijnig. Zelfs haar vijf jarig zoontje probeerde ze op begrijpelij ke wijze bij te brengen hoezeer zijn va der zich tegenover de partij schuldig had gemaakt. Zij eiste van haar man dat hij zou worden „overgekookt in de proleta rische ketel". Dat kwam erop neer dat zij hem niet toestond in zo'n grote stad als Kazan te wonen, maar hem dwong werkman te worden op een scheepswerf in Zjelenodolsk. Tegen de herfst van 1935 begon men iedereen, die in zijn tijd iets te maken had gehad met de oppositie, te arresteren. Toen begreep nog bijna niemand dat der gelijke acties werden geleid volgens een bepaald plan en dat de feitelijke gedra gingen van de individuele personen hier geheel buiten stonden; men had echter het plan een bepaalde categorie, waartoe deze personen behoorden, geheel terzijde te schuiven. Pitkovskaja was wel het minst van allen in staat dit te begrijpen. Toen de mannen van de NKVD Dontsov die voor de zondag uit Zjelemodolsk naar Kazan was gekomen, midden in de nacht kwamen halen, voerde Pitkovskaja een scène werd haar hart verscheurd van tuurlijk werd haar hart verscheurd van verdriet om haar geliefde man, de vader van haar kind. Maar die pijn verstikte ze. Pathetisch riep ze uit: „Dus hij heeft gelogen tegen mij! Dus hij is toch tegen de partij ingegaan!" Vaag grinnikend bromde een van de dienstdoende mannen: „Gééf hem wat ondergoed mee. Zij weigerde dat te doen voor een „vij and van de partij". Toen Dontsov naar het bedje van zijn slapende zoon liep om afscheid te nemen van zijn kind ging zij beschermend voor het bed staan: „Mijn zoon heeft geen va der". Daarop omklemde zij de handen zoon in een geest van trouw aan de partij zou worden grootgebracht". De gedachte, dat er misschien een de generatieproces op gang was gekomen, dat er schurken konden bestaan die gegre pen waren door machtswellust, die gedach te kwam geen moment op in haar reine argeloze hart, zegt Jevgenia Ginzburg. MACHTSWELLUST, het is een woord, dat de sleutel vormt voor het vierde boek, dat wij hier willen noemen, „De smaak van de macht" van Ladislav Mnacko 4) Deze de laatste tijd vaak in het nieuws gekomen Slowaakse schrijver vertelt het levensverhaal van een revolutionair, die tot macht komt, en dan alleen nog maar streeft naar het behoud van zijn positie Macht is voor hem doel, geen middel tot verbetering van zijn land en volk. De constructie is vindingrijk. De premier wordt „tot leven gewekt" in de overpein zingen van zijn gewezen boezemvriend, die als persfotograaf in functie is bij de baar waarop de overleden staatsman is op gebaard. Het boek eindigt met de toespraak van de chef van de veiligheidsdienst, een man zonder fouten en zonder hart. Hij heeft nu alle macht aan zich getrokken, maar Mnacko suggereert dat dat niet lang zal duren. Want de jonge generatie heeft geen ontzag meer voor deze man, die over iedereen uit zijn tijd wat weet, maar geen greep meer heeft op de nieuwe ge neratie. Het is een toekomstdroom van Mnacko, die zelf van zijn Tsjechoslowaak- se nationaliteit vervallen is verklaard. Maar het meest schrijnende is het boek daar, waar de fotograaf tot de ontdekking komt ,dat ook hij door de machtswellust van de premier is besmet. Bij zijn oude partizanenmakkers blijkt hij evenmin meer thuis te zijn als de gewezen aanvoerder. Beiden zijn zij kraaien met vergulde po ten geworden 1). Russisch dagboek" door Cor de Back (Uitgeverij In de Toren, Baarn). 2. „Kroestsjev" door Edward Crank shaw (A. W. Sijthoff, Leiden). 3. „De raderen van de willekeur" door Jevgenia Ginzburg (A. W. Bruna en Zoon Utrecht). 4. „De smaak van de macht" door La dislav Mnacko (A. W. Bruna en Zoon, Utrecht). Het lidmaatschap van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) brengt voor de Nederlandse zakenman vele pro blemen met zich mee. Dit te constateren, is meer dan het in trappen van een open deur. Want één van de meest ingrijpende vraagstukken van de komende jaren is het totaal nieuwe systeem van omzetbelasting, dat per 1 januari 1970 en volgens een recent wets voorstel al per 1 januari 1969 het bestaan de (cascade-)stelsel zal vervangen. Het nieuwe systeem, een stelsel van heffing over toegevoegde waarde of ook wel afgekort BTW gaat het uiterste van het vermogen van onze ondernemers ver gen. Te denken valt in dit verband aan het beleid met betrekking tot investerin gen en calculaties. Een steun hierbij kan zijn het recente boekje van mr. K. Millenaar getiteld: „De nieuwe omzetbelasting" (uitgegeven bij AE Kluwer Deventer) dat op een bondi ge en duidelijke manier informatie geeft over de belangrijkste punten uit het ont werp van wet en de toelichting daarop. Dezelfde pretentie heeft het werkje van mr. C. P. Tuk. dat uitgegeven is bij J. Noorduijn in Gorkum. Ook in die uitga van de mannen en bezwoer hen dat haar ve veel informatie over de BTW. r fMf fft'i Serttfft ii'ft Je httf if VOLGENS de Oxford Dictionary (en met voorbijgaan van bijkomstige en ar chaïsche beperkingen) zijn snobs „men sen met een overdreven ontzag voor een positie in de maatschappij of voor rijk dom en een neiging zich voor maatschap pelijk minderwaardig geachte betrekkin gen te schamen. Zij gedragen zich ser viel ten opzichte van degenen, die maat schappelijk boven hen staan en beoordelen aan de hand van uiterlijkheden iemands verdienste". Dat is een voor iedereen aan vaardbare omschrijving, maar een uiter mate groot kenner van snobs, de hertog van Bedford, heeft er in een boek van 184 pagina's nogal wat aan toe te voegen Hij deed dat in samenwerking met George Mikes, een tot Engelsman genatura liseerde Hongaar, die al bij meer gelegen heden zijn nieuwe vaderland en zijn nieu we landgenoten met hele fijne humor be spotte. Het boek over snobs, dat verscheen bij De Boekerij te Baarn, is zonder meer 'n verrukkelijk boek voor al diegenen die fijne Engelse humor kunnen en willen begrijpen. Zij zullen met de hertog van Bedford moeten aannemen dat Groot-Brit- tannië geen Democratie is, maar een Snobocratie. Wat volgens de uiterst aris tocratische hertog-snob niet wil zeggen, dat de snobs er op uit zijn zich macht Twee jaar nadat „The Source" van de Amerikaanse schrijver James A. Miche- ner vrijwel meteen na het verschijnen de eerste plaats op de lijst van bestsellers veroverde, is thans bij A. J. G. Strengliolt N.V. in Amsterdam het eerste van twee delen onder de titel „De Bron - roman van Israel" verschenen. Om dit boek te schrijven en de benodig de documentatie bijeen te garen, vestigde Michener zich met zijn vrouw tijdelijk in Israel. Als markant centrum in zijn werk functioneert een heuvel in Galilea, ten oosten van Akko, die wordt onderworpen aan een archeologisch onderzoek. Deze heuvel, Tell Makor, met zijn historie en het relaas van de opgravingen, zijn pro- dukten van de verbeelding van de schrij ver. Dit gebrek aan authenticiteit ten aan zien van het archeologische element zal stellig dit boek voor velen die graag ver slagen van ware expedities op dit gebied lezen, onaanvaardbaar maken. Michener verstaat echter de kunst om in een ver wevenheid van fantasie en historie de leefwijze, de godsdienst, de cultuur en de merkwaardige gewoonten van al die be woners van het oude Kanaan en later Palestina nader tot de mens van onze tijd te brengen. Wat de historie betreft, moet hij uit een enorme hoeveelheid gegevens hebben ge put. In dit eerste boek omspant hij een periode die teruggaat tot in de oergeschie- denis, zo'n 9800 voor Christus, tot 67 na Christus. Michener interpreteert en re produceert de verschillende tijdperken op populaire en boeiende wijze, waarbij hij als uitgangspunt in chronologische volg orde de niveaus hanteert, waaruit de pseudoheuvel Makor is opgebouwd. Deze lagen bestaan uit de ruïnes van nederzet tingen, waarop steeds weer nieuwe woon steden zijn gebouwd, die op hun beurt weer tot puinhopen vervielen. Teil Makor mag dan slechts een ver- beeldingsprodukt zijn, Michener heeft in zijn beschrijvingen wel historische figu ren met hun religieuze en politieke en tourage een plaats gegeven. Daar zijn dan onder meer koning David, Herodes de Grote met zijn familie, koning Antiochus Epiphanes, keizer Vespasianus, de veld heren Petronius en Josephus en de geleer de Maimonides. Ook de bestaande steden Akko, Zefat en Tiberias in Galilea zijn in overeenstemming met de werkelijkheid beschreven. De taferelen in het boek worden geregeld onderbroken door een soort omgekeerde flash-backs: het verslag van de gang van zaken bij de (gefanta seerde) opgravingen. De vertaling van de ze grootse „historische rofnan" is van M. A. de Jong. Nu „secularisatie" vrijwel alle discus sies over het christendom in onze tijd beheerst is er natuurlijk een grote stroom boeken, die dit onderwerp behandelen. Een van de nieuwste is „Geloof bij ken terend getij" 1), een uitgave van Romen, waarin peilingen worden verricht in een seculariserend christendom. De redactie van deze uitgave berust bij prof. dr. H. van der Linde en prof. dr. H. A. M. Fiolet. Het boek bevat een aantal opstellen, die bedoeld zijn als eerbewijs aan prof. dr. W. H. van der Pol bij diens zeventigste verjaardag en tevens een voortzetting willen zijn op diens boek „Het einde van het conventionele christendom". In de bundel komen merendeels rooms- katholieke schrijvers aan het woord, om dat men vooral oud-collega's van prof. Van der Pol aan het schrijven heeft ge zet. Maar dat neemt niet weg dat, hoe wel er geen sprake is van een duidelijk oecumenisch bedoeld boek, toch duidelijk blijkt hoezeer rooms-katholiek en rotes- tant elkaar zijn genaderd. Van der Linde en Fiolet spreken zelf in hun inleiding over de herbezinning op een bijbels den ken, maar ze voegen er onmiddellijk „patristisch denken" aan toe. Bij Paul Brand 2) zijn vier boeken ver schenen, die zending en missie van alle kanten belichten. Norman A. Horner schreef een vergelijkende studie over zen ding en missie, Harry Haas over „revolu tie en kerk". De „christenen in Azië" vormen het onderwerp voor deze studie, waarin het samenwerken van de verschil lende godsdiensten wordt bepleit. G. C. Anawati o.p. redigeerde „Missio naire wegen voor morgen", waarin een groot aantal medewerkers poging tot koersvernieuwing bespreekt. De grote variëteit van de schrijvers uit verschillen de landen maakt de bundel tot een boeiend geheel. Elisabeth Gössmann ten slotte schreef „Het christendom in Ja pan". Dr. A. A. A. Terruwe, die indertijd in het middelpunt van de belangstelling heeft gestaan om haar scherp aangevoch ten adviezen aan priesters, die moeite hebben met het celibaat, heeft in „De liefde bouwt een woning" 3) een lang hoofdstuk aan dit probleem gewijd. Wie er echter iets revolutionairs in verwacht, komt bedrogen uit. Zij acht het celibaat zakelijk goed gefundeerd en meent dat er wel de mogelijkheid is van een diep lief desgevoel voor een vrouw, maar dat ge slachtelijke omgang of liefkozingen die daartoe kunnen leiden uit den boze zijn. Citeren we deze passage: „Niet de ont houding van de liefde, maar de onthou ding van de geslachtsomgang is het wezen van het celibaat. En deze geslachtsom gang kiest het celibaat niet omdat de ge slachtsomgang iets verkeerds of iets min derwaardigs zou zijn of omdat men door de geslachtsomgang op zich reeds min der geschikt zou zijn om geestelijk naar God op te gaan. De onthouding wordt ge kozen omdat het huwelijk uiteraard voor de mens een heel het leven omvattende binding aan aardse zorgén met zich brengt, en de mens dus niet meer volko men vrij blijft voor de directe dienst des Heren." Dr. Terruwe herinnert aan prachtige liefdesverhoudingen van heiligen. Maar het moet dus platonisch blijven. Overtui gend is het niet. Want, zoals zij zelf in haar titel stelt: „De liefde bouwt een wo ning". En niet alle priesters zijn heili gen. en invloed te verwerven, al zijn ze in het bezit van beide. Het ware snobisme is zuiver onzelfzuchtig: het haakt niet naar macht, rijkdom en invloed, maar be staat vanuit zichzelf. „Het boek „Snobs" is geen op schrift gestelde reeks verhalen, opmerkingen, gedragingen en belevenissen van snobs, zeker niet, het werd geschreven om de aspirant-snob, de gevorderde zowel als de bijna volleerde snob uit de moeilijkheden te helpen. De hertog en Mikes zeggen het onomwonden: dit boek neemt u bij de hand en geeft u praktische adviezen over de beste manieren om een snob te zijn nadat we eerst een klein beetje theorie hebben doorgewerkt. Niets is onbelang rijk; de voetangels en klemmen zijn tal rijk. Zodra u ook maar even uit uw rol valt, bent u verloren. Men moet na het lezen van 23 hoofd stukken wel 'n doortrapte schurk zijn om te durven beweren dat men alle fijne kneep jes van het snob-zijn kent. Maar een machtige leidraad is het van een uiterst snobachtige band voorzien boek, met voor treffelijke snob-tekeningen van Nicolas Bentley, wel degelijk. Misschien ook dat en na het lezen van „Snobs" met de hertog zegt dat men geen snob kan of wil zijn; het is te hopen, want juist die opmerking zou zo'n aardig bewijs zijn, dat het boek niet voor niets is gelezen. De N.V. Uitgeversmaatschappij Elsevier in Amsterdam is voornemens een serie van achttien boekwerken uit te geven in de serie „Kunst in beeld", met als onder titel „De nieuwe weg naar begrip en ken nis van kunstuitingen uit de gehele we reld". De reeks zal in 1970 voltooid zijn en te zamen zullen de delen de belang rijkste cultuurperioden en cultuurgebie den bevatten. De eerste twee delen zijn verschenen en wel „De late middeleeuwen" door H. H. Hofstatter en „Het oude Amerika" van F. Anton en F. J. Dockstader. In het eerste boekwerk worden besproken kathedralen van Frankrijk en Engeland, de gotiek in Duitsland, Italië, Spanje, Bohemen en Portugal en voorts is aandacht gevraagd voor onderwerpen als vestingbouw, mys tieke beelden, miniatuur- en glasschil derkunst, realisme en de overgang naar de renaissance. In „Het oude Amerika" behandelt dr. Anton de Maya's en Azteken, de Goud landen en het Rijk der Inca's en dr. Dock stader bespreekt de kunst van de Indiaan se stammen door heel Amerika. Elk deel heeft een omvang van 264 bladzijden, verdeeld in acht bladzijden inleidende tekst, 256 bladzijden met 300 reprodukties, waarvan meer dan 150 in kleuren en tenslotte bladzijden register, literatuuropgave, overzichtskaarten en tijdtafels. De vertaling van beide werken is van M. Gerritsen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 24