De Sovjet-Unie: geschiedenis in nuances
25.000 landverraders
Snobisme voor snobs
Religie oud en nieuw bezien
WÊèSèB
Cabaret
Decamerone
Economie
Kunstboeken
DONDERDAG 30 NOVEMBER 196 7
24
-
Nu de Sovjet-Unie in het middelpunt
van de belangstelling staat na de viering
van het vijftigjarig bestaan van de okto
berrevolutie is er veel vraag naar boe
ken over Rusland, zijn geschiedenis, en
de mensen die de ontwikkeling hebben
beheerst.
Het „Russisch Dagboek" 1), dat Cor de
Back heeft geschreven, zou een eerste
aanloop kunnen zijn, maar is beslist niet
meer dan dat. Dat hij dichterlijk kan
schrijven, zoals de uitgever stelt, wordt
in dit boek niet bewezen, en zijn medede
lingen berusten op één enkel bezoek aan
de Sovjet-Unie met een reisbureau en sta
pels kranteknipsels. Het leest plezierig
en men wordt er soms wel wat wijzer
door.
Veel indringender informatie vindt men
In Edward Crankshaws boek „Kroesjt-
s.jev" 2). De schrijver, correspondent van
de „Observer", geeft een beeld van de
opkomst en ondergang van Nikita Kroesjt-
sjev. Hij zet uiteen dat deze alleen maar
aan de top heeft kunnen komen doordat
hij steeds één stap voor Stalin wist te
blijven en zich een keiharde zuiveraar
toonde. Zijn latere veroordeling van Sta
lin vindt Crankshaw dan ook een dubieuze
zaak. Hij stelt echter dat Kroesjtsjev zich
gaandeweg inderdaad heeft ontwikkeld tot
een groot staatsman, die een ij veraar
voor de wereldvrede is geworden. Ook al
deed hij dat, alweer volgens de schrijver
voornamelijk al terugtrekkend.
Het boek behandelt in feite de gehele
wording van het Sovjet-regime, waarbij
mannen als Stalin. Kaganovitsj en Malen-
kov genadeloos worden belicht, evenals
natuurlijk Kroesjtsjev zelf. Een zeer
frappant hoofdstuk is dat over de Mos-
kouse metro, waarvan Kroesjtsjev later
gezegd heeft dat hij veel te luxueus was
gebouwd. Crankshaw zegt dat Kroesjtsjev
eigenlijk de grote animator is geweest,
die tal van slaven de dood heeft ingedre
ven bij de bouw van deze ondergrondse,
die 'n pronkstuk van de Sovjet-Unie wor
den moest.
Een voorbeeld van de wijze waarop
Crankshaw Kroesjtsjev beschrijft is deze
passage, waarin hij na de beschrijving
van de hoofdpersoon als boer zegt: „Niet
temin werd Kroesjtsjev en hij was de
enige niet een revolutionair, die al
spoedig werkte met en ten behoeve van
de intellectuelen, die hij als boer verfoeide,
tegen wie hij zich vervolgens keerde door
mee te werken aan hun afslachting, en
tenslotte zegevierend te heersen over hun
opvolgers, die hij nodig had voor zijn ra
ketten, spoetniks en andere sieraden van
een hoge beschaving".
CRANKSHAW heeft Kroesjtsjev maar
één keer persoonlijk ontmoet, in een Joe
goslavische fabriek. Veel van wat hij in
het boek beweert baseert hij op de in
drukken, die hij daar opdeed. Ook stuk
ken uit bladen van Russische emigranten
hanteert hij gretig. Vandaar dat zijn in
terpretatie een eenzijdige indruk maakt
Iedere handeling van een Sovjetleider
wordt door hem uitgelegd met behulp van
een redenering, die alleen uitgaat van de
persoonlijke belangen van de topfiguren.
Vandaar dat men graag wil weten hoe de
gewone communist, die zijn maatschap
pelijke idealen had en zijn ideeën over de
opbouw van het land erover dachten.
Iets daarvan is te vinden in het boek
van Jevgenia Semjonovna Ginzburg „De
raderen van de willekeur" 3), dat de zui
veringen onder Stalin van een andere kant
bekijkt, namelijk van die van het slacht
offer. De dichteres heeft indertijd geluk
gehad, want zij werd verhoord in een
periode toen mishandelingen nog niet wa
ren toegestaan. Maar haar verhaal over
eindeloze verhoren, twee jaar eenzame op
sluiting en daarna nog eens een eindeloze
tijd in een concentratiekamp in Siberië
is er hiet minder verschrikkelijk om. Met
als een der merkwaardigste elementen de
grote liefde, die vele gevangenen Stalin
bleven toedragen. Jezjov, de chef van de
veiligheidsdienst, kreeg bij velen de schuld
Toen hij op zijn beurt werd gezuiverd,
schreef Jevgenia Ginzburg dit gedicht:
De boosdoeners van vroeger moeten met
neergeslagen ogen
jouw lof zingen in een eerbiedige dis
cant
bij jou vergeleken is Thiers een huma
nist
en Galliffet een dromer en een ro
manticus.
Maar kijk, nu voeren je daden
jou zelf naar de ondergang
het einde
doemt op boven de transen van het
Capitool.
Beria werd de opvolger. Wie was Beria?
De gevangenen wisten het niet. Vandaar
het gedicht:
Het verschijnen van een boek over de
Tweede Wereldoorlog wordt de laatste ja
ren nog al eens door het publiek begeleid
door kreten in de stijl van „we weten nu
wel wat de fascisten ons land hebben
aangedaan" en meer van dat fraais. Zo
lang er door onze Westerse democratieën
figuren worden getolereerd als Patakos,
Franco, Von Thadden en Ky, hebben wij
echter niet het recht zo te spreken.
Het- is daarom verheugend, dat er, na
het recente boek van Hans Sleutelaar en
Armando over de SS-ers, nu bij de uitge
verij Kruseman in Den Haag, van de hand
van de journalist Sytze van der Zee is
uitgekomen „25.000 landverraders, een
studie over de SS in Nederland; Neder
land in de SS".
Je gruwelt wel even: niet minder dan
25.000 Nederlanders zijn bereid geweest
hand- en spandiensten te verlenen aan het
smerigste monster, dat ooit zijn klauwen
over de Lage Landen uitstrekte. „Neder
land behoorde hiermee tot de landen, die
relatief het grootste SS-contingent aan
Hitier hebben geleverd", zegt Van der
Zee in zijn voorwoord. Een aantal is als
een soort vreemde idealisten naar het
Oostfront vertrokken, nog meer hebben
in een avontuurlijke bui de stap gedaan,
maar zo zegt de schrijver terecht: „De
schande is er voor Nederland niet minder
om.
Uitvoerig gaat Van der Zee in op het
ontstaan en de organisatie van de vele
SS-formaties die ons land heeft gekend.
Hij geeft een scherpe analyse van de mo-
EEN documentatie over cabaret en ca
baretartiesten is geen grap. Zo heeft J.
E. van de Kamp, schrijver van het boek
„Mens, durf te leven" het dan ook kenne
lijk niet opgevat. Ook de lezer zal door
de stiptheid en betrouwbaarheid van het
boek getroffen worden. Hij zal de
eerste twee hoofdstukken dapper doorle
zen in het vertrouwen, dat het hier inlei
dingen betreft. Later zal hij merken, dat
hij er beter aan doet de gezellige titel te
vergeten.
Het boek heeft ontegenzeglijk veel
kwaliteiten als naslagwerk over het Ne
derlands cabaret van 1900 tot 1940.
Ieder hoofdstuk behandelt het leven
van een cabaretfiguur. Ieder hoofdstuk
is ook op dezelfde manir opgebouwd.
In de eerste regel wordt de artiest gebo
ren, in de tweede wordt het beroep van
de vader en de gezinsstructuur vermeld.
Een boek als dit kan niet saai of droog
zijn; daarvoor bevat het uiteraard te veel
geestige anekdotes, teksten en onvergete
lijke liedjes, afbeeldingen van affiches,
foto's en tekeningen. Zo is er bijvoorbeeld
dat strooibiljet uit 1906, waarin door het
bestuur van „Voor eer en deugd" werd
vermeld, dat Speenhoff voor katholieken
verboden kost was. Op een van de foto's
staan Pisuisse en Max Blokzijl in hun
vermomming van Italiaanse straatmuzi
kanten, waarover ook in de tekst wordt
verteld.
Onder de vele teksten tenslotte vindt
men in dit boek, dat een uitgave is van
Oosthoek in Utrecht, het lied van Dirk
Witt, waaraan de titel is ontleend. „Je
leeft maar heel kort, maar 'n enkele keer.
En als je straks anders wilt, kun je niet
meer!
Mens, durf te leven!"
tieven, waarom die Nederlanders het
„Feldgrau" van Hitiers trawanten hebben
aangetrokken. Bekende namen uit de fas
cistische wereld van toen worden gerele
veerd: Rost van Tonningen, Feldmeijer,
Mussert en „babyface" Gerardus Mooij-
man, die het idool had moeten worden
van de Nederlandse jeugd in de strijd te
gen de Sovjet-Unie. Maar ook draaft weer
op de naam van oud-minister Staf, toen
voorzitter der commissie voor uitzending
van bedrijfsleiders naar Oost-Europa. Ne
derlandse boeren die in het bezette gebied
van de Sovjet-Unie „met de ploeg en het
geweer" de Duitse oorlogsmachine aan
het eten moesten houden.
Het boek is vaardig geschreven, geeft
uitstekend informatie („van de 25.000 Ne
derlandse SS'-ers zijn er 7.000 gesneu
veld, dat zijn er meer dan er in het ge
allieerde kaki vielen") en is rijkelijk ge-
illustreerd, meest met nog onbekende
foto's.
„IL DECAMERONE", de beroemde
bundel novellen van de Italiaanse schrij
ver en humanist Giovanni Boccaccio, is in
een vertaling van J. A. Sandfort nu ook
verkrijgbaar als vijfdelige pocket-serie.
Aan die mogelijkheid zal Boccaccio wel
niet hebben gedacht toen hij zeshonderd
jaar geleden zijn honderd vertellingen
schreef. Maar als hij de vijf aardig uitge
voerde boekjes nu zou zien, zou hij zon
der twijfel opgetogen zijn over de knappe
illustraties en omslagontwerpen van Pe
ter Vos.
..De honderd geschiedenissen of fabels
of parabelen of verhalen zoals gij ze be
lieft te noemen", zo schreef Boccacio,
worden verteld „door een eerbaar gezel
schap van zeven dames en drie jonge
mannen, die gedurende de heilloze da
gen er heerste de pest in tien dagen
verteld zijn geworden."
Deze Decamerone-pockets, door J. M.
Meulenhoff te Amsterdam uitgegeven in
de serie „Meesters der galante vertel
kunst", bieden in elk deeltje twee dagen,
waarin te zamen twintig soms heel
pikante verhalen worden verteld.
Boccassio's „Tien dagen" hebben overi
gens ook in Haarlem geschiedenis ge
maakt. In de zestiende eeuw werd de
stadssecretaris van Haarlem (de schrijver
Coornhert) zozeer gegrepen door de ver-
halenserie, dat hij de helft ervan uit het
Frans vertaalde als „50 Lustighe Histo
riën".
Zeg mij, Beria,
moet ik de deuren opendoen?
Antwoord mij, Beria,
zal ik terugvinden
wat ik verloor?
Of ben jij, Beria,
het sein voor
nieuwe moorden
en huichelarij?
moet ik de deuren opendoen?
Antwoord mij, Beria.
Het antwoord kwam spoedig, want Be
ria bleek geen haar beter te zijn dan Jez
jov. De verschrikking ging verder, acht
tien jaar lang. Met vreugde vermeldt
Ginzburg in haar proloog de twintigste en
tweeëntwintigste zitting van de partij waar
in schoon schip werd gemaakt. Wat niet
belet, dat haar boek nog niet in de Sov
jet-Unie zelf is uitgebracht.
OM het waanzinnige begin van de zui
veringen duidelijk te maken is echter niet
het geval van Jevgenia Ginzburg het over
tuigendst. De gehele zuivering in kort for
maat vertelt zij eigenlijk in het verhaal
over Pitkovskaja, een communiste van het
zuiverste water.
„Haar zelfverloochende aard bracht
haar ertoe, haar nauwgezet geweten voort
durend te belasten met een gevoel van
schuld jegens de partij. Haar schuld bleek
daaruit te bestaan dat haar echtgenoot
Dontsov, in 1927 had aangeleund tegen de
oppositie. Pitkovskaja hield innig van
haar man, maar zijn verleden veroordeel
de zij streng en rechtlijnig. Zelfs haar vijf
jarig zoontje probeerde ze op begrijpelij
ke wijze bij te brengen hoezeer zijn va
der zich tegenover de partij schuldig had
gemaakt. Zij eiste van haar man dat hij
zou worden „overgekookt in de proleta
rische ketel". Dat kwam erop neer dat
zij hem niet toestond in zo'n grote stad
als Kazan te wonen, maar hem dwong
werkman te worden op een scheepswerf
in Zjelenodolsk.
Tegen de herfst van 1935 begon men
iedereen, die in zijn tijd iets te maken had
gehad met de oppositie, te arresteren.
Toen begreep nog bijna niemand dat der
gelijke acties werden geleid volgens een
bepaald plan en dat de feitelijke gedra
gingen van de individuele personen hier
geheel buiten stonden; men had echter
het plan een bepaalde categorie, waartoe
deze personen behoorden, geheel terzijde
te schuiven. Pitkovskaja was wel het
minst van allen in staat dit te begrijpen.
Toen de mannen van de NKVD Dontsov
die voor de zondag uit Zjelemodolsk naar
Kazan was gekomen, midden in de nacht
kwamen halen, voerde Pitkovskaja een
scène werd haar hart verscheurd van
tuurlijk werd haar hart verscheurd van
verdriet om haar geliefde man, de vader
van haar kind. Maar die pijn verstikte ze.
Pathetisch riep ze uit: „Dus hij heeft
gelogen tegen mij! Dus hij is toch tegen
de partij ingegaan!"
Vaag grinnikend bromde een van de
dienstdoende mannen:
„Gééf hem wat ondergoed mee.
Zij weigerde dat te doen voor een „vij
and van de partij".
Toen Dontsov naar het bedje van zijn
slapende zoon liep om afscheid te nemen
van zijn kind ging zij beschermend voor
het bed staan: „Mijn zoon heeft geen va
der". Daarop omklemde zij de handen
zoon in een geest van trouw aan de partij
zou worden grootgebracht".
De gedachte, dat er misschien een de
generatieproces op gang was gekomen,
dat er schurken konden bestaan die gegre
pen waren door machtswellust, die gedach
te kwam geen moment op in haar reine
argeloze hart, zegt Jevgenia Ginzburg.
MACHTSWELLUST, het is een woord,
dat de sleutel vormt voor het vierde boek,
dat wij hier willen noemen, „De smaak
van de macht" van Ladislav Mnacko 4)
Deze de laatste tijd vaak in het nieuws
gekomen Slowaakse schrijver vertelt het
levensverhaal van een revolutionair, die
tot macht komt, en dan alleen nog maar
streeft naar het behoud van zijn positie
Macht is voor hem doel, geen middel
tot verbetering van zijn land en volk. De
constructie is vindingrijk. De premier
wordt „tot leven gewekt" in de overpein
zingen van zijn gewezen boezemvriend,
die als persfotograaf in functie is bij de
baar waarop de overleden staatsman is op
gebaard.
Het boek eindigt met de toespraak van
de chef van de veiligheidsdienst, een man
zonder fouten en zonder hart. Hij heeft
nu alle macht aan zich getrokken, maar
Mnacko suggereert dat dat niet lang zal
duren. Want de jonge generatie heeft
geen ontzag meer voor deze man, die
over iedereen uit zijn tijd wat weet, maar
geen greep meer heeft op de nieuwe ge
neratie. Het is een toekomstdroom van
Mnacko, die zelf van zijn Tsjechoslowaak-
se nationaliteit vervallen is verklaard.
Maar het meest schrijnende is het boek
daar, waar de fotograaf tot de ontdekking
komt ,dat ook hij door de machtswellust
van de premier is besmet. Bij zijn oude
partizanenmakkers blijkt hij evenmin meer
thuis te zijn als de gewezen aanvoerder.
Beiden zijn zij kraaien met vergulde po
ten geworden
1). Russisch dagboek" door Cor de
Back (Uitgeverij In de Toren, Baarn).
2. „Kroestsjev" door Edward Crank
shaw (A. W. Sijthoff, Leiden).
3. „De raderen van de willekeur" door
Jevgenia Ginzburg (A. W. Bruna en Zoon
Utrecht).
4. „De smaak van de macht" door La
dislav Mnacko (A. W. Bruna en Zoon,
Utrecht).
Het lidmaatschap van de Europese
Economische Gemeenschap (EEG) brengt
voor de Nederlandse zakenman vele pro
blemen met zich mee.
Dit te constateren, is meer dan het in
trappen van een open deur. Want één van
de meest ingrijpende vraagstukken van
de komende jaren is het totaal nieuwe
systeem van omzetbelasting, dat per 1
januari 1970 en volgens een recent wets
voorstel al per 1 januari 1969 het bestaan
de (cascade-)stelsel zal vervangen.
Het nieuwe systeem, een stelsel van
heffing over toegevoegde waarde of ook
wel afgekort BTW gaat het uiterste van
het vermogen van onze ondernemers ver
gen. Te denken valt in dit verband aan
het beleid met betrekking tot investerin
gen en calculaties.
Een steun hierbij kan zijn het recente
boekje van mr. K. Millenaar getiteld: „De
nieuwe omzetbelasting" (uitgegeven bij
AE Kluwer Deventer) dat op een bondi
ge en duidelijke manier informatie geeft
over de belangrijkste punten uit het ont
werp van wet en de toelichting daarop.
Dezelfde pretentie heeft het werkje van
mr. C. P. Tuk. dat uitgegeven is bij J.
Noorduijn in Gorkum. Ook in die uitga
van de mannen en bezwoer hen dat haar ve veel informatie over de BTW.
r
fMf fft'i Serttfft ii'ft Je httf if
VOLGENS de Oxford Dictionary (en
met voorbijgaan van bijkomstige en ar
chaïsche beperkingen) zijn snobs „men
sen met een overdreven ontzag voor een
positie in de maatschappij of voor rijk
dom en een neiging zich voor maatschap
pelijk minderwaardig geachte betrekkin
gen te schamen. Zij gedragen zich ser
viel ten opzichte van degenen, die maat
schappelijk boven hen staan en beoordelen
aan de hand van uiterlijkheden iemands
verdienste". Dat is een voor iedereen aan
vaardbare omschrijving, maar een uiter
mate groot kenner van snobs, de hertog
van Bedford, heeft er in een boek van
184 pagina's nogal wat aan toe te voegen
Hij deed dat in samenwerking met
George Mikes, een tot Engelsman genatura
liseerde Hongaar, die al bij meer gelegen
heden zijn nieuwe vaderland en zijn nieu
we landgenoten met hele fijne humor be
spotte.
Het boek over snobs, dat verscheen bij
De Boekerij te Baarn, is zonder meer
'n verrukkelijk boek voor al diegenen die
fijne Engelse humor kunnen en willen
begrijpen. Zij zullen met de hertog van
Bedford moeten aannemen dat Groot-Brit-
tannië geen Democratie is, maar een
Snobocratie. Wat volgens de uiterst aris
tocratische hertog-snob niet wil zeggen,
dat de snobs er op uit zijn zich macht
Twee jaar nadat „The Source" van de
Amerikaanse schrijver James A. Miche-
ner vrijwel meteen na het verschijnen de
eerste plaats op de lijst van bestsellers
veroverde, is thans bij A. J. G. Strengliolt
N.V. in Amsterdam het eerste van twee
delen onder de titel „De Bron - roman
van Israel" verschenen.
Om dit boek te schrijven en de benodig
de documentatie bijeen te garen, vestigde
Michener zich met zijn vrouw tijdelijk in
Israel. Als markant centrum in zijn werk
functioneert een heuvel in Galilea, ten
oosten van Akko, die wordt onderworpen
aan een archeologisch onderzoek. Deze
heuvel, Tell Makor, met zijn historie en
het relaas van de opgravingen, zijn pro-
dukten van de verbeelding van de schrij
ver. Dit gebrek aan authenticiteit ten aan
zien van het archeologische element zal
stellig dit boek voor velen die graag ver
slagen van ware expedities op dit gebied
lezen, onaanvaardbaar maken. Michener
verstaat echter de kunst om in een ver
wevenheid van fantasie en historie de
leefwijze, de godsdienst, de cultuur en de
merkwaardige gewoonten van al die be
woners van het oude Kanaan en later
Palestina nader tot de mens van onze tijd
te brengen.
Wat de historie betreft, moet hij uit een
enorme hoeveelheid gegevens hebben ge
put. In dit eerste boek omspant hij een
periode die teruggaat tot in de oergeschie-
denis, zo'n 9800 voor Christus, tot 67 na
Christus. Michener interpreteert en re
produceert de verschillende tijdperken op
populaire en boeiende wijze, waarbij hij
als uitgangspunt in chronologische volg
orde de niveaus hanteert, waaruit de
pseudoheuvel Makor is opgebouwd. Deze
lagen bestaan uit de ruïnes van nederzet
tingen, waarop steeds weer nieuwe woon
steden zijn gebouwd, die op hun beurt
weer tot puinhopen vervielen.
Teil Makor mag dan slechts een ver-
beeldingsprodukt zijn, Michener heeft in
zijn beschrijvingen wel historische figu
ren met hun religieuze en politieke en
tourage een plaats gegeven. Daar zijn dan
onder meer koning David, Herodes de
Grote met zijn familie, koning Antiochus
Epiphanes, keizer Vespasianus, de veld
heren Petronius en Josephus en de geleer
de Maimonides. Ook de bestaande steden
Akko, Zefat en Tiberias in Galilea zijn
in overeenstemming met de werkelijkheid
beschreven. De taferelen in het boek
worden geregeld onderbroken door een
soort omgekeerde flash-backs: het verslag
van de gang van zaken bij de (gefanta
seerde) opgravingen. De vertaling van de
ze grootse „historische rofnan" is van M.
A. de Jong.
Nu „secularisatie" vrijwel alle discus
sies over het christendom in onze tijd
beheerst is er natuurlijk een grote stroom
boeken, die dit onderwerp behandelen.
Een van de nieuwste is „Geloof bij ken
terend getij" 1), een uitgave van Romen,
waarin peilingen worden verricht in een
seculariserend christendom. De redactie
van deze uitgave berust bij prof. dr. H.
van der Linde en prof. dr. H. A. M. Fiolet.
Het boek bevat een aantal opstellen, die
bedoeld zijn als eerbewijs aan prof. dr.
W. H. van der Pol bij diens zeventigste
verjaardag en tevens een voortzetting
willen zijn op diens boek „Het einde van
het conventionele christendom".
In de bundel komen merendeels rooms-
katholieke schrijvers aan het woord, om
dat men vooral oud-collega's van prof.
Van der Pol aan het schrijven heeft ge
zet. Maar dat neemt niet weg dat, hoe
wel er geen sprake is van een duidelijk
oecumenisch bedoeld boek, toch duidelijk
blijkt hoezeer rooms-katholiek en rotes-
tant elkaar zijn genaderd. Van der Linde
en Fiolet spreken zelf in hun inleiding
over de herbezinning op een bijbels den
ken, maar ze voegen er onmiddellijk
„patristisch denken" aan toe.
Bij Paul Brand 2) zijn vier boeken ver
schenen, die zending en missie van alle
kanten belichten. Norman A. Horner
schreef een vergelijkende studie over zen
ding en missie, Harry Haas over „revolu
tie en kerk". De „christenen in Azië"
vormen het onderwerp voor deze studie,
waarin het samenwerken van de verschil
lende godsdiensten wordt bepleit.
G. C. Anawati o.p. redigeerde „Missio
naire wegen voor morgen", waarin een
groot aantal medewerkers poging tot
koersvernieuwing bespreekt. De grote
variëteit van de schrijvers uit verschillen
de landen maakt de bundel tot een
boeiend geheel. Elisabeth Gössmann ten
slotte schreef „Het christendom in Ja
pan".
Dr. A. A. A. Terruwe, die indertijd in
het middelpunt van de belangstelling
heeft gestaan om haar scherp aangevoch
ten adviezen aan priesters, die moeite
hebben met het celibaat, heeft in „De
liefde bouwt een woning" 3) een lang
hoofdstuk aan dit probleem gewijd. Wie
er echter iets revolutionairs in verwacht,
komt bedrogen uit. Zij acht het celibaat
zakelijk goed gefundeerd en meent dat er
wel de mogelijkheid is van een diep lief
desgevoel voor een vrouw, maar dat ge
slachtelijke omgang of liefkozingen die
daartoe kunnen leiden uit den boze zijn.
Citeren we deze passage: „Niet de ont
houding van de liefde, maar de onthou
ding van de geslachtsomgang is het wezen
van het celibaat. En deze geslachtsom
gang kiest het celibaat niet omdat de ge
slachtsomgang iets verkeerds of iets min
derwaardigs zou zijn of omdat men door
de geslachtsomgang op zich reeds min
der geschikt zou zijn om geestelijk naar
God op te gaan. De onthouding wordt ge
kozen omdat het huwelijk uiteraard voor
de mens een heel het leven omvattende
binding aan aardse zorgén met zich
brengt, en de mens dus niet meer volko
men vrij blijft voor de directe dienst des
Heren."
Dr. Terruwe herinnert aan prachtige
liefdesverhoudingen van heiligen. Maar
het moet dus platonisch blijven. Overtui
gend is het niet. Want, zoals zij zelf in
haar titel stelt: „De liefde bouwt een wo
ning". En niet alle priesters zijn heili
gen.
en invloed te verwerven, al zijn ze in
het bezit van beide. Het ware snobisme
is zuiver onzelfzuchtig: het haakt niet
naar macht, rijkdom en invloed, maar be
staat vanuit zichzelf.
„Het boek „Snobs" is geen op schrift
gestelde reeks verhalen, opmerkingen,
gedragingen en belevenissen van snobs,
zeker niet, het werd geschreven om de
aspirant-snob, de gevorderde zowel als de
bijna volleerde snob uit de moeilijkheden
te helpen. De hertog en Mikes zeggen het
onomwonden: dit boek neemt u bij de
hand en geeft u praktische adviezen over
de beste manieren om een snob te zijn
nadat we eerst een klein beetje theorie
hebben doorgewerkt. Niets is onbelang
rijk; de voetangels en klemmen zijn tal
rijk. Zodra u ook maar even uit uw rol
valt, bent u verloren.
Men moet na het lezen van 23 hoofd
stukken wel 'n doortrapte schurk zijn om te
durven beweren dat men alle fijne kneep
jes van het snob-zijn kent. Maar een
machtige leidraad is het van een uiterst
snobachtige band voorzien boek, met voor
treffelijke snob-tekeningen van Nicolas
Bentley, wel degelijk. Misschien ook dat
en na het lezen van „Snobs" met de
hertog zegt dat men geen snob kan of
wil zijn; het is te hopen, want juist die
opmerking zou zo'n aardig bewijs zijn,
dat het boek niet voor niets is gelezen.
De N.V. Uitgeversmaatschappij Elsevier
in Amsterdam is voornemens een serie
van achttien boekwerken uit te geven in
de serie „Kunst in beeld", met als onder
titel „De nieuwe weg naar begrip en ken
nis van kunstuitingen uit de gehele we
reld". De reeks zal in 1970 voltooid zijn
en te zamen zullen de delen de belang
rijkste cultuurperioden en cultuurgebie
den bevatten.
De eerste twee delen zijn verschenen en
wel „De late middeleeuwen" door H. H.
Hofstatter en „Het oude Amerika" van F.
Anton en F. J. Dockstader. In het eerste
boekwerk worden besproken kathedralen
van Frankrijk en Engeland, de gotiek in
Duitsland, Italië, Spanje, Bohemen en
Portugal en voorts is aandacht gevraagd
voor onderwerpen als vestingbouw, mys
tieke beelden, miniatuur- en glasschil
derkunst, realisme en de overgang naar
de renaissance.
In „Het oude Amerika" behandelt dr.
Anton de Maya's en Azteken, de Goud
landen en het Rijk der Inca's en dr. Dock
stader bespreekt de kunst van de Indiaan
se stammen door heel Amerika.
Elk deel heeft een omvang van 264
bladzijden, verdeeld in acht bladzijden
inleidende tekst, 256 bladzijden met 300
reprodukties, waarvan meer dan 150 in
kleuren en tenslotte bladzijden register,
literatuuropgave, overzichtskaarten en
tijdtafels.
De vertaling van beide werken is van
M. Gerritsen.