EEN „HUIDIGE" ROMAN
VAN SIMON VESTDIJK
Wagenings bioloog bewerkte
Dickens' Christmas Carol
BEZOEK BIJ BUBOINGH'
Litteraire
Kanttekeningen
Humor, spot en ernst
VENETIAANSE KRONIEK
EN HAAR ACHTERGROND
ZATERDAG 9 DECEMBER 1967
Erbij
16
ELK NIEUW WERK van Simon Vestdijk stelt me voor de intri
gerende vraag: hóé heeft hij het „gemaakt"? Maken, dat is een
typisch kunstenaarswoord. Nooit immers is het alleen het „wat", het
verhaal, de intrige. Altijd is het het „hoe". „Stof", zei Goethe, „ligt
op straat". Alles kan een gegeven, een thema, een „motief zijn. Door
het „hoe" ervan, de compositie, door alles wat daarin meespeelt en
erin verstopt is, wordt het gegeven voor een meester èlk gegeven
een kunstwerk. Vestdijk is een meester. Hoe langer ik me met zijn
oeuvre bezighoud, hoe meesteriger ik hem vind. Ik zou me kunnen
indenken dat zijn jongste, bij Nijgh Van Ditmar verschenen roman
„De leeuw en zijn huid" door argeloze lezers zou worden gelezen
als een zoals gewoonlijk virtuoos geschreven geschiedenis van min
of meer op historische gegevens berustende intriges, libertinages,
scabreuze taferelen, ontuchtige scènes, carnavalslosbandigheden, ver
raderlijke handelingen, vrouwenhandel, en wat er zo al meer in
chaotische tijden in dit geval de chaos in het laat-achttiende-eeuw-
se Venetië aan het daglicht pleegt te komen. Dit is het óók: een
kroniek van de lagunenstad in haar ontbindende najaren. Maar het
is meer. Bij Vestdijk is élk werk meer dan het op het eerste gezicht
schijnt.
Gelijkenissen
Distantie
C. J. E. Dinaux
(Van onze correspondent)
ARNHEM „Tja, het komt naar Nederlandse be
grippen natuurlijk niet van pas. Wanneer je tandarts
bent moet je alleen maar tanden trekken en als je
schoenmaker bent alleen maar schoenen lappen. Een
bioloog moet biologie bedrijven. Ik ben aan de ene kant
een redelijk goed vakman, maar ik heb een talen
knobbel en ben altijd litterair geïnteresseerd geweest".
De huiskamer van prof. De Wit gekleed in corduroy
jasje en vlinderstrikje, vriendelijke ogen achter brille-
glazen, kleine snor is die van een bioloog. Metershoge
grillige planten staan voor de lappen glasdie uitzicht
bieden op de herfstachtige bossen van Heelsum. Uit
wat de bioloog vertelt blijkt echter zijn warme en
actieve belangstelling voor de letteren.
Bom
Aangepast
SOMS LIJKT het overbodig „uitgesponnen", bijna-irriterend gedetailleerd,
dat zou ook gezegd kunnen worden van deze leeuwengeschiedenis, door
wie het bij een oordeel „op het eerste gezicht" houdt. Maar Vestdijks varia
ties van het gegeven thema zijn nooit herhalingen. Zij zijn transponeringen,
herleidingen tot een ander toonsoort, doorwerkingen naar de kern toe, het
eigenlijke thema achter het misleidend voor de hand liggende Vestdijks
thema. Dat is uiterst samengesteld, het wordt in elk werk, poëzie, proza of
essay, casuïstisch omspeeld, het is vol omkeerbaarheden en relativiteiten,
maar het mondt met al zijn stromen altijd uit in de zee van de kernvraag:
de verhouding van de mens, het mens-zijn, het mens-worden, tot zijn oor
sprong, zijn mogelijke bestemming, de dood, de eeuwigheid, de mogelijke
metafysische orde van de chaos, de eenheid der tegenstellingen.
VESTDIJK SCHRIJFT, hoe reëel zijn roman-verhaal ook zijn mag, in ge
lijkenissen. Zijn beschreven wereld lijkt samen te vallen met de zichtbare
wereld-van-alledag. Maar er is altijd een speling, een haardunne verschui
ving, die zich in de loop van zijn verhaal verbreedt, verdiept en waaiervor
mige perspectieven opent in een eindeloze ruimte, als men wil: in het „heel
al", binnen de mens, buiten de mens; in het tijdloze, in het onbekende, in
het bedreigende en mogelijk verlossende. Alle motieven die in zijn oeuvre
meespelen: ziekte, dood, schuld, zonde, kwaad, liefde, haat, dreiging, heel
deze verstrengeling van demonische en „engelachtige" krachten, van myste
rieuze inmengingen en bezwerende wilshandelingen, zijn tot zijn kernthema
te herleiden.
In zijn vijfvoudig essay over Vestdijk, „De chaos en de volheid" (Bert Bak-
ker/Daamen n.v.) heeft R. A. Cornets de Groot een verrassende poging ge
daan om de achter- en ondergronden van Vestdijks werk hij analyseerde
daartoe vier boeken te verklaren aan de hand van een astrologische psy
chologie, die naar hij meent toepasselijk zou worden op het fenomeen Vest
dijk na diens kennismaking met Willem Pijper. Al ontspoort Cornets de Groot
stellig niet in het esoterische, men zou sommige van zijn interpretaties kun
nen houden voor „inlegkunde", die de bewijsvoering sluitend moet maken.
tk formuleer dit aldus met het nodige voorbehoud: ondanks een zekere ambi
valentie heb ik in deze studie zóveel gevonden dat latente vermoedens in
mij bevestigde, dat ik Cornets de Groots analyse voor een belangrijke bij
drage houdt tot een dieptepeiling van Vestdijks oeuvre.
Opvallend is de hermetische bouw van Vestdijks werken, zeker die uit
zijn latere periode. „De leeuw en zijn huid" wordt geopend door een drie
delige proloog, besloten door een driedelige epiloog, die samen de eigenlijke
„Venetiaanse kroniek" omlijsten, welke in achttien (drie maal zes) hoofd
stukken is verdeeld. „Juffrouw Lot" was driedelig, „Het spook en de scha
duw" was driedelig, wat is dat: een structurele magie, een bezwerende
hermetiek, een compositorisch ritueel (als bij Willem Pijper)? Ik doelde zo
juist op Hermes: wie de studie van Karl Kerényi over „Hermes der Seelen-
führer" kent, zijn boek over de Griekse mythologie, zijn „hermetische" brief
wisseling met Thomas Mann, zal zich over mijn associatieve vergelijking niet
verwonderen. En wie wil kan ik laat het noodgedrongen bij deze tweede
toespeling ook bij Prometheus terecht.
MOET, KAN MEN DAT ALLES achter deze Venetiaanse leeuwenhuidge
schiedenis zoeken? Stellig. Niet alleen daarachter. Het heeft me verbaasd,
om niet te zeggen overrompeld, hoeveel motieven uit Vestdijks gehele oeuvre
in deze huid-roman meespelen, niet omdat Vestdijk ze er bewust in door-
gecomponeerd zou hebben, maar omdat ze op de achtergrond (in Vestdijks
fabelachtig-creatieve achterhoofd) meewèrkten.
Wat behelst, als „verhaal", deze Venetiaanse roman, die in tweede aanleg
geïnspireerd is op een schilderij van Francesco Guardi, laat-achttiende-
eeuwse schilder, en wel op „De Leeuw in de Salon"? De levende leeuw, oud,
aftands, verbleekt, op sterven na dood, die Guardi tot model diende, raakt
hier in het bezit van de uiterst lichtzinnige Cattarina, wier echtgenoot Paolo
Ottoboni het dier uit wraak laat vermoorden. Het kadaver wordt plechtig
begraven, de huid blijft bewaard in het paleis van de gefortuneerde koopman
Paolo Ottoboni, die kort na de leeuwenmoord aan een woedeaanval in een
van zijn hooglopende huwelijkstwisten sterft: ónder de huid. Dóór de nuid?
Heeft dat leeuwenvel magische kracht? Zijn de sterfgevallen in en rónd de
Ottobonische familie, die zich achtereenvolgens temidden van de Venetiaanse
liederlijkheid voordoen nadat de huid aan een tegenstander als wraakoefe
ning is toegespeeld, een bewijs van een tovermacht, ten kwade, eventueel
ten goede? Is er zoiets als een aan de ratio ontsnappend mysterie, een zwarte
of witte magie, een bovennatuurlijke werking? Vanwaar kómt het kwaad,
wat is de zin van het kwaad, welke is de verhouding tussen het principe van
het kwaad en het menselijk bedrijf van het kwade?
STEEDS DIEPER BOORT het verhaal in die kernvraag, die aan allerlei
menselijks raakt: liefde, begeerte, overspel, haat, wraak, vernietigingsdrift,
incest, sluwheid, bedrog deze hele scala van het menselijk kwaad wordt,
verlucht met historisch koloriet, omrankt met ironische trekjes, taalgrapjes
en pirouettes van de verbeelding, tot een overrompelend vermakelijke!
chronique scandaleuse verweven.
HET IS EEN BEPROEFD MIDDEL der distantie om zie o.a. Thomas
Manns „Doktor Faustus" en ten dele diens „Der Erwahlte" het verhaal te
doen vertellen door een „narrator", een fictieve schrijver, in dit geval een
zekere Duplessys, die in opdracht van de Franse regering in verband met de
door Napoleon geroofde schilderijen Venetië bezoekt en al dadelijk na zijn
aankomst op het spoor wordt gezet van de tweedehands leeuw van Francesco
Guardi, welk Beest (Duplessys bedient zich hier en daar niet zonder zin
van hoofdletters) zal opstaan in zijn dode huid om met zijn uitgelokte pres
taties zijn levende macht uit te oefenen over de dood. Nu, die dood heeft
volop werk. Als men de ïeeuw als Beest niet meetelt, sneeft er een tiental
mensengedaanten door of in verband met de Huid. Of niét door de huid?
Duplessys een heerschap dat duivels goed de pen voert! laat de vraag
open: natuurlijk hoopte ik op méér dan een oppervlakkig modesucces.
Zo zou het mij al bijzonder interesseren, wanneer goedgunstige lezers mij
hun mening deden toekomen, niet over het verhaal als zodanig, dat op zich
zelf weinig onwaarschijnlijks bevat, maar over de prestaties van de leeuwen
huid, die bij velen op twijfel moeten stuiten. Maar wanneer de feiten
nu in de richting wijzen van een met bovennatuurlijke macht geladen
Huid?" Wie spreekt daar? Alléén Duplessys, die zijn dubieuze vriend
Marie-Henri Beyle, de schrijver Stendhal, niet zóu, niet wilde bezoeken?
Waaróm niet wilde bezoeken? Misschien wel omdat deze de onverdeelde rest
het mysterie dan tot nul had gereduceerd. Die rest blijft dus. Er groeide
onder de handen van de manke (let wel: manke) „Duplessys" een meester
werk uit.
„EEN KERSTVERHAAL heet de gloednieu
we en opmerkelijke bewerking van Charles
Dickens' „A Christmas Carol in Prose", die
onlangs bij de Haagse uitgeverij Bert Bakker
verscheen. Dat opmerkelijke zit hem niet al
leen in het onconventionele van de vertaling,
maar ook in de persoon van de vertaler: prof.
dr. H. C. D. de Wit is hoogleraar in de biologie
aan de Landbouwhogeschool in Wageningen.
DE voorgeschiedenis van het nu
verschenen boekje begon jaren gele
den op Java. „Ik was daar als bioloog
verbonden aan 's lands plantentuin in
Buitenzorg. Tijdens de oorlog kwam
ik in een jappenkamp terecht. Maar
dat was een bevoorrecht kamp. De
Japanse keizer was ook bioloog en
daarom kreeg het Japanse leger op
dracht de biologen zachter te behan
delen. We kwamen dus wel in een
kamp, maar mochten onze families bij
ons houden. Ik had het geluk, dat ik
een Japanse generaal als chef kreeg,
een oudere heer en een behoorlijke
man. Die gaf me de opdracht om een
geschiedenis van de plantkunde in Ne
derlands Indië te schrijven".
„DAAR ben ik toen aan begonnen.
In het kamp zaten zo'n tweehonderd
mensen. Er gingen er steeds weg, nie
mand wist waarheen. Wij waren net
aan de beurt toen die atoombom op
Hirosjima viel". Het is even stil. „Ja"
zegt hij peinzend, „dat is wel door ie
dereen afgekeurd, maar per slot van
rekening heeft het ons de kop gered".
„Ik was in dat kamp zo'n beetje aan
het jeugdleideren. Dat doe ik nu niet
meer, toen wel. Er moest op een ge
geven ogenblik iets komen voor Kerst
mis. Toen heb ik die „Christmas ca
rol" vertaald. Dat werd voorgedragen
en mijn zoon, die toen nog een kind
was, heeft de vertaling altijd bewaard
als jeugdherinnering. Ik heb een paar
vrienden die uitgever zijn en toen het
een tijdje geleden ter sprake kwam
zei een van hen: ik voel er wel voor
om het uit te geven. Ik heb hem aan
geraden het eerst maar eens te le
zen, want het is een aangepaste ver
taling. Later zei hij: ach nee, toch
maar niet, ik heb het aan de Dickens-
club voorgelegd en die waren niet zo
enthousiast
i
Het leek er dus op, dat de vertaling
van professor de Wit slechts als jeugd
herinnering van zijn zoon bewaard zou
blijven, maar het liep toch anders.
„Op een keer zat ik met Harry Ver
burg, de directeur van de Arnhemse
kunstakademie, te praten en die zei:
ik geef het uit. Het was de bedoeling
dat het een nieuwjaarsgeschenk zou
worden voor de relaties van de aka-
demie, de drukker en mij. Maar toen
Bert Bakker het hoorde bestelde hij
ongezien een paar duizend exemplaren
voor de verkoop".
Het is dus een aangepaste verta
ling. Op welke manier is dat gebeurd?
„Ik heb het geschreven zoals Dic
kens het geschreven zou hebben als hij
nu in Nederland geleefd zou hebben.
De bedoelingen zijn wel overgeko
men. Ik heb het vernederlandst in de
tails en hier en daar ingekort als het
te lang werd. Maar de geest is niet
aangetast. Dickens is niet verouderd.
Als je het vertaalt ga je je pas goed
realiseren hoe het geschreven is. Dan
krijg je bewondering voor de schrij
ver, hoe het opgebouwd is, hoe alles
in elkaar haakt."
DE litteraire belangstelling van de
hoogleraar is veelomvattend. Zij gaat
niet alleen uit naar Dickens, ook bij
voorbeeld naar de zestiende-eeuwse
Franse schrijver Rabelais. Met dr. J.
D. P. Warners, medewerker aan het
instituut van vergelijkend taalonder
zoek van de universiteit van Utrecht,
is hij al enkele jaren bezig aan een
vertaling van Rabelais' werk.
„Ik ben meer dan dertig jaar be
vriend met dr. Warners en we hebben
ons zo'n vijfentwintig jaar geamuseerd
met Rabelais. Het plan om een ver
taling met commentaren te maken,
hebben we een jaar of wat geleden
opgevat en we zijn er al een flink eind
mee op weg. We verwachten dat het
eerste deel met commentaar over een
jaar gereed komt. De in 1931 versche
nen Rabelais-vertaling van J. A. Sand-
ford is een prachtig boek, maar het
is niet wat we ons er van voorgesteld
hadden".
„Die vertaling is een gigantisch werk.
Het wordt een precieze vertaling, de
volledige tekst, in een aantal delen
uitgegeven met losse commentaren en
die commentaren zullen heel wat dik
ker worden dan de vertalingen."
„Een roman lees ik nooit, maar ik
lees graag gedichten en ook moderne
literatuur: Wolkers en van het Reve
bijvoorbeeld. Met een geval als Bud-
dingh' zit ik een beetje. Hij heeft leuke
vondsten, maar soms gaat hij te ver
Trouwens, ik ben bijzonder geboeid
door het serieuze van de tegenwoordi
ge jeugd.".
(Van onze correspondent)
DORDRECHT „Dordrecht is een
heerlijke stad om te werken, want er
gebeurt zo weinig." Door twee grote
ronde brilleglazen en over een half le
ge fles sherry hoog boven de feestver
lichting in de Dordtse winkelstraat, de
Voortstraat, stralen ogen waaruit hu
mor, spot en ernst spreken. Het zijn de
ogen van Cees Buddingh', van zijn der
tiende jaar af prozaïst en nu alom be
kend als dichter. Humor, spot en ernst
zijn ook de kenmerken van het werk
van Buddingh', die met zijn zangerige
stem van succes verzekerd is op iede
re litteraire manifestatie of lezing.
Het zijn deze bijeenkomsten, waaraan
Buddingh' zijn stijgende populariteit
dankt. Zijn poëzie en stem horen bij
elkaar.
Om de 49-jarige geboren Dordtenaar
te pakken te krijgen is een tocht nodig
die zich uitstekend leent voor breed
voerige romantische beschrijvingen over
krakende, piepende deuren en donkere
gangen tot de potkachel van Buddingh'
onder de hanebalken toe. Bij die kachel
in het gebouw van het tekengenoot
schap Pictura ligt zijn werkdomein.
Een vertaling die hij zeventien jaar ge
leden met beide handen aangreep om
zijn beurs te vullen, die van de For
syte Saga, geeft een nieuwe stoot aan
zijn populariteit, nu half Nederland alles
in de steek laat om geen t.v.-afleve
ring te missen.
Zijn tweede roman („de titel is
van mijn zoon") zal een heel andere
worden dan zijn eerste („Misbruik
wordt gestraft"). „Het zijn gewoon de
belevenissen van die man, alledaagse.
Hij ziet twee meisjes met een appel.
De één houdt de appel vast, terwijl
de ander ervan eet. Hij wil ook zoiets,
maar heeft noch familie, noch beken
den die de appel voor hem kunnen vast
houden. Daarom plaatst hij een ad
vertentie: gevraagd man of vrouw bo
ven de veertig, die met heer alleen
een dag wil gaan fietsen".
TYPISCH Buddingh', ernst of humor?
„Ik vind het fijn dat de mensen niet
weten of mijn werk ernst of humor
is". Het waarom komt er niet hele
maal uit, maar wel: „Gedichten mo
gen best een intelligente inhoud heb-
hen".
Voorlezen uit zijn eigen werk heeft
hij altijd al gedaan. Hij heeft zich
beziggehouden met jazz-and-poetry,
hoewel: „jazz-and-poetry moet voor
mij een ingestudeerd stuk werk zijn, wat
ik deed was het lezen van gedichten
met een orkest op de achtergrond,
waarvan je alleen maar hoopte dat
het niet te hard speelde".
BUDDINGH' slaat van het succes
van Galsworthy's verhaal niet achter
over. „Het speelt in de betere kringen,
dat alleen al. Bovendien is het natuur
lijk geweldig dat het zich afspeelt in een
andere, rustige, wereld, een provoloos
tijdperk. Dat uit het verhaal blijkt dat
ook in hogere kringen met de moraal
wel eens de hand wordt gelicht, moet
ook aantrekkingskracht hebben".
Zelf is hij de vertaling alweer ver
geten.
Zijn gedachten zijn bij zijn eigen
werk. De 37 gedichten tellende bundel,
die in januari bij de Bezige Bij ver
schijnt, en zijn 'tweede roman, waar
aan hij enkele uren voor ons gesprek
is begonnen „Avonturen van Bazip Zee
hok". „De bundel bevat gewoon veel
informatie over dieren. Zij zijn onder
werp en uitgangspunt. De mens komt
ook om de hoek kijken". Dieren heb
ben eerder het thema gevormd van
zijn „Gorgelrijmen", al waren dat fa
beldieren. „Ik houd van dieren, ik
heb zelf katten".