Koningin Wilhelmina's microfoonvrees werd genezen door een list i IN NEDERLAND IS GEEN HONGER MEER WEL DE NOOD VAN DE EENZAAMHEID Bijstand en maatschappelijk werk brengen soms uitkomst BLOEMETJE OP TAFEL Rad chap kooi Kerst-Erbij (Van onze r.t.v.- medewerkster) OOK DIT JAAR zal ko ningin Juliana tijdens de kerstdagen weer een speciale kersttoespraak houden, een lange traditie welke in het leven geroepen werd in 1933 door koningin Wilhelmina. Dat dit nooit eerder gebeurd was, on danks het feit dat de radio al enige jaren een bloeiend leven leidde, had een een voudige oorzaak: koningin Wilhelmina nad microfoon angst. DIT WIL geen sentimenteel verhaal zijn over armoede in Nederland, speciaal voor de dag gehaald vanwege het feest der bezinning dat Kerstmis heet. Want waar in ons land nog leed geleden wordt, is het meestentijds het leed van de eenzame. Niet van de hongerende, want de Bijstands wet is altijd goed voor voedsel, kleding, brandstof, het ziekenfonds, medische hulpmiddelen, dieetkos ten en noodzakelijke huishoude lijke hulp. HAAR EERSTE contact met de radio vond plaats op 30 april 1925. Op die dag kreeg dochter Juliana uit handen van radiopionier Willem Vogt een radiotoestel, dat werd geïnstal leerd in Het Loo. Na een korte uitleg drukte hij op een van de knopnen en daarop klonken vanuit de NSF-studio in Hil versum vaderlandse liederen. Koningin Wilhelmina was erg onder de indruk en zei: „myste rieus. Waar zitten die musici nu? Hier op de Brink"? Van dat moment af zag de koningin Willem Vogt als de schakel tus sen de voor haar nog steeds geheimzinnige radio en haar optreden als staatshoofd. HET BELANG dat in die da gen aan de radio als nieuws medium gehecht werd, was niet groot. Daarom duurde het tot 1928 vóór de heer Vogt er ein delijk in slaagde de opening van de Staten-Generaal uit te zenden. Hij mocht echter niet rechtstreeks de Troonrede uit zenden, maar staande op het Binnenhof mocht hij de rede van de koningin van papier op lezen, tegen de wat rufnoerige achtergrond van hoefgetrappel van de paarden, gerumoer van de massa en klokgebeier. Het was al iets, maar niet voldoen de voor de heer Vogt. Daarom stond hij dan elk jaar, een paar weken voor de opening van de Staten-Generaal bij de toen malige minister op de stoep om te proberen een rechtstreekse uitzending van de Troonrede te mogen maken. Minister-presi dent Ruys de Beerenbroeck zei dan iedere keer weer: Vogt, ik zou jé graag helpen, maar ik durf het hare majesteit niet te vragen: een microfoon maakt haar nerveus. Als je ooit eens de kans zou zien om een micro foon onzichtbaar weg te wer ken, dan riskeer ik het". IN 1931 waagde Willem Vogt het erop. De microfoons waren kleiner geworden en veel ge voeliger, zodat kans op ontdek ken of mislukken nagenoeg uitgesloten was. De Ridderzaal werd van onder tót boven ge ïnspecteerd, er werd dagenlang geëxperimenteerd, maar einde lijk was het zo ver, dat de voorzitter van de Eerste Kamer erbij gehaald kon worden. Hij mocht gaan zoeken. Hij vond niets en was zeer verbaasd te horen dat er twee microfoons onder de gebogen armleggers van de troonzetel weggestopt zaten. De microfoons waren via een gaatje onder de stoel ver bonden met de apparatuur in de kelder en de secretaresse die als proef een stuk krant voorlas, was glashelder te ver staan. Koningin Wilhelmina, onwe tend van de list las dat jaar de Troonrede voot. Thuisgekomen keek ze vreemd op toen de mensen uit het paleis haar enthousiast gelukwensten met haar radiodebuut. Van dat mo ment af was ze gewonnen voor het begrip microfoon. Sinds dien werd elk jaar de troon rede uitgezonden. En in datzelf de jaar werd Vogt ontboden bij de koningin: ze wilde vanuit Paleis Noordeinde een kerst toespraak houden tot haar volk. „Ik weet nog", aldus Wil lem Vogt, „dat die eerste kerst rede bestond uit een zware, ouderwets-gedegen preek over het onderwerp „Immanuel - God is met ons". Daarna schijnt men haar overgehaald te heb ben haar kerstboodschap iets minder zwaar te maken. En in 1932 was de stijl inderdaad wat veranderd. Bovendien werd de toespraak omlijst door koor gezang. „Van die tijd af is koningin Wilhelmina wel met de micro foon vertrouwd geraakt. In 1938, tijdens haar veertigjarig jubileum, heeft ze in het sta dion duizenden per microfoon toegesproken. In de oorlog heb- ,A, Es ji ben we haar regelmatig vanuit Londen kunnen horen. Maar vaak heeft ze van de radio niet gebruik gemaakt: ze was nu eenmaal van nature wat be schroomd en zelfs in haar laat ste jaren was haar toon nog wat onnatuurlijk". «fe De eerste Troonrede na de bevrijding. De microfoons zyn nog steeds onzichtbaar. IN HAAR eerste radio-kerstboodschap, in 1931, zei koningin Wilhelmina onder meer: „Voor mij is het een reden tot dankbaarheid, mij op dit ogenblik door de radio met u allen verbonden te weten en daardoor zoovele landgenooten te kunnen toespreken. Het is als scheidde ons geen afstand, als toefden wij in eikaars tegen woordigheid. Ik zie in ons contact door de aether het beeld van een hoogeren band, door God zelf gelegd, die de geheele menschheid omvat". „Terwijl ik u thans mijn kerstgroet zal voorlezen, doe ik dit in het levendig besef van die saamhorigheid en gedenk met een uit het hart komende heilbede de geheele mensch heid". „Er lijkt ongetwijfeld voor velen eene groote tegenstelling tusschen de schaduw welke de ongunst der tijden op de men- schen en omstandigheden werpt, en de groote blijdschap van het kerstfeest. Er is veel wat neerdrukt, wat de levensvreugde van ons allen bedreigt en sterker dan ooit is de overtuiging, dat wij dit uit ons zelf niet kunnen te boven komen. Over de wereld, gedompeld in kommer, daalt de kerstnacht, komt de liefde van God ons lichtend tegemoet, schenkt God zijn heer lijke gave, Immanuel daalt af in onzen diepen nood. „Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet overmocht". „Wij zingen „Stille nacht, heilige nacht"die liefde maakt innerlijk stil. Waar zij overwint verdwijnt de onrust, die velen in onzen tijd den innerlijken vrede ontrooft. Zij leert bidden, zoo bidden, dat God verhooreïi kan, eigen wenschen en begeerten te toetsen aan den hóogen wil van God en dien wil tot den onzen maken en zoo het bedoelen van dat vaderhart kennen. Zij bekwaamt ons om zelf mede te arbeiden aan het plan, dat Gods liefde voor ieder onzer per soonlijk heeft bepaald en dat ondanks alle stormen en be proevingen, welke in deze wereld ons deel mochten zijn, rustig zijne voltooiing tegemoet gaat, voor welks verwezenlijking Im manuel onze gestalte aannam. Hij deelt ons zijn leven mede". „Welk een vastheid, welk een zekerheid komt er in ons be staan, als wij mogen wandelen bij het licht dat zijn leven uit straalt. Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof". „Het kerstfeest roept het elkeen als het ware toe, waagt het met Immanuel, dit is „God met ons". Vertrouwt op zijn liefde, in gebed en in persoonlijke gemeenschap. Zoo wordt alle donker een lichtende kerstnacht en ieder kruis gaat over in heerlijkheid". (Van een verslaggever) NU JA, misschien ook niet altijd. Wie een eigen huisje heeft gespaard behoeft voor wettelijke bijstand ook niet aan te kloppen, omdat ze daar dan onmiddellijk zeggen: „Meneer, me vrouw, heeft u destijds krom gelegen om een eigen woninkje te kopen? Dan soupeert u eerst dat huisje maar op en als u geen cent meer heeft komt u maar weer terug". Zo zijn ze daar ook. En het is verleidelijk met dit ge geven als uitgangspunt te filosoferen over de beloning die op sparen wordt gegeven of beter: niet gegeven. De bijstandsregeling gaat ervan uit dat je drieduizend gulden per persoon mag hebben. Als het eigen huis meer waard is, moet er eerst maar een hy potheek genomen worden (en opgege ten) of het huis moet worden verkocht (en opgegeten) voordat de gemeente lijke instanties, die de destijds met zo veel ophef aangekondigde bijstand „waarop iedereen recht heeft" regelen, over de brug komen. EEN INMIDDELS met pensioen ge- gane wethouder heeft eens gezegd: „Voor het particulier initiatief blijft ge noeg te doen. Dit kan zorgen voor het bloemetje op tafel en voor de franje aan het tafelkleed". Het is een treffende vergelijking. Er mag dan geen honger meer geleden worden, menigeen moet van het mini mum rondkomen en dat is, als het dag in dag uit, jaar in jaar uit, moet ge beuren, weinig opwekkend. De maatschappelijk werkster die we naar haar ervaringen vroegen valt steeds weer terug op dat „bloemetje" en dat bedoelt ze uiteraard vaak in fi guurlijke zin. De franje vooral voor menige bejaarde, en voor vele zieken. Ze zegt: „Ik ken een echtpaar, zowel de man als de vrouw is boven de 65 jaar. Ze hebben een kind dat de hele dag in een rolstoel zit. Ze kunnen rondkomen, maar het bloemetje ont breekt: ze hebben vrijwel nooit met vakantie kunnen gaan. Tot het door drong tot de buren, die op een gege ven moment hebben gezegd: wij ne men jullie kind drie weken in huis, dan kunnen jullie er zelf eens fijn uit. Voor het echtpaar werd die vakantie een klein wonder". De maatschappelijk werkster zegt: „Er is een gezin dat altijd klaar staat, tijdelijk andere kinderen te verzorgen. Ja, het heeft zelf ook kinderen. In tien jaren hebben ze bijna vijftig kinderen tijdelijk in huis gehad". Er komt een ander voorbeeld achter aan. „Weet u dat er in Zwolle vrij willigers zijn die nu al jaren achtereen een week van hun vakantie besc hik- baar stellen voor het opmonteren van zitten allerlei mensen: een conducteur gehandicapte kinderen? In die groep van de spoorwegen, huisvrouwen, ver pleegsters, meisjes van huishoudscho len". weten dan ze 's avonds als nieuws in de krant vinden? Hoeveel mensen zijn er niet met een auto, die eigenlijk zo'n bejaard echtpaar eens een of twee uur tjes mee uit rijden moesten nemen. Als je wist hoeveel vreugde dat verschaft: ze raken er wekenlang niet over uit gepraat". EEN ANDERE maatschappelijk werkster: „Als je nu naast iemand woont die zo'n jaar of tachtig is en je bent bezig de ramen van je eigen huis te lappen, waarom dan niet even die van de buurvrouw ook gedaan? Waarom niet even denken: o ja, van daag is het vuilnisbakkendag, ik zal de bak van de buren ook even op de stoep zetten. Weet u hoeveel bejaarden ge woon vastroesten in hun eigen kleine huisje of straatje, van de gemeente waarin ze wonen vrijwel niets meer HAAR COLLEGA: „Er zijn legio ge vallen. Die hebben niets te maken met „genoeg eten" of „geen geld voor steenkolen". Maar wel ontbreekt de franje, waar toch eigenlijk niemand buiten kan". Die franje is vaak geen kwestie van geld. Eerder van gebrek aan „medemenselijkheid". „Bevoorrechte mensen", zeggen de maatschappelijk werksters moeten van hun geld en tijd en inspanning iets af staan aan hun medemens. En dat met liefde doen. Niet als een soort vrijwil liger die het o f louter voor eigen ple zier doet of er zich heel goed van be wust is dat hij genadiglijk schouder klopjes uitdeelt. ER IS een echtpaar zeer bejaard dat trouw op zondag de kinderen en kleinkinderen op bezoek krijgt. Die drinken dan uitgebreid koffie, zijn erg onderhoudend en lief, maar vergeten dat de oude vrouw na afloop met een afwas zit die ze practisch niet aankan. De vrouw zelf zal dat nooit durven zeggen, uit angst dat de kinderen dan wegblijven. t Is vaak een kwestie van een heel klein beetje tact en dat is niet de sterkste zijde van de mensheid. Er zijn getrouwde kinderen die vrij wel dagelijks bij hun ouders even aan wippen anderen komen nooit of te nimmer. Als er ziekte bij de ouders dreigt is dat werk voor de „instanties". BEJAARDEN vormen de grote groep die het op het ogenblik ondanks alle fi nanciële voorzieningen, ondanks rust huizen, vaak heel moeilijk vindt het ge voel van zich af te zetten dat ze „bui tengesloten" worden. Ruwweg kan men zeggen dat onge veer tien percent van de bevolking be jaard is. Van dit aantal is negentig percent zelfstandig gehuisvest. Velen kunnen er financieel behoorlijk van komen, zelfs wanneer ze alleen op de „officiële" uitkeringen zijn aange wezen. Anderen redden het nauwe lijks. De oorzaak schuilt vaak in de leefwijze die ze in het verleden hebben gevoerd: de een is nu eenmaal zuini ger dan de ander. VOOR DEZE en andere moeilijkhe den kan men zich in het algemeen wen den tot de officiële gemeentelijke in stanties of tot een maatschappelijk werkster. Er zijn bedrijven die maat schappelijke weiVters in dienst heb ben en vrijwel alle genootschappen op het geestelijk erf doen op dit terrein nuttig werk. Hun taak wordt echter vaak verkeerd begrepen. Dat werd on langs bemerkt toen de uitslag van een enquête bekend werd. Het bleek dat tachtig percent van de bevolking wel op de hoogte is van het feit, dat er maatschappelijk werk ge daan wordt, doch meer dan dertig per cent meent dat dit zich alleen bezig houdt met mensen die geestelijke pro blemen hebben. Twaalf percent is van mening dat men bij een maatschappe lijk werker slechts kan aankloppen als er sprake is van problemen, die een gevolg zijn van ziekte. Eveneens meer dan dertig percent gelooft dat maat schappelijk werk zich speciaal bezig houdt met bestrijding van onsociaal gedrag. DE ENQUêTE heeft dus wel duide lijk gemaakt dat velen niet weten dat het maatschappelijk werk voor ieder een bedoeld is en dat er geen sprake van is dat men, door zich tot een maat schappelijk werker te wenden, daar mee meteen een stempel van „ik kan het zelf niet" opgedrukt krijgt. Misschien toch het overdenken waard tijdens de kerstdagen?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1967 | | pagina 25