DE STERRENHEMEL IN JANUARI
PANDA EN DE POLYDINGUS
W.
POLLE, PELLI EN PINGO
ngestipt
m
Ons vervolgverhaal
Politie-agenten
worden niet
vervolgd
A
Vier deserteurs
nu in Zweden
11
ZATERDAG 30 DECEMBER 196?
POOLSTER
Na klacht van student
«j
BA
n
Fed. Kring Nrd.-Holland
Kees Stip
pammfrusemRKeuY, "Y jjÊSL*"*®
FeesTje i
29)
Zij glimlachte zonder vrolijkheid.
„Nee", zei ze, „ik heet Nicole. Wie
was die andere?"
Ik zei: „Laat maar lopen", hief
mijn glas op en zei „Santjes".
Terwijl ik dronk, zat zij naar mij
te kijken, en ik vroeg mij af wie
Thalassa zijn kon.
Wij voeren die avond om elf uur
uit. Het was een warme nacht vol
sterren en harmonikamuziek en je
kon de dronkelappen straten ver ho
ren jodelen. De dronkelappen waren
niet onze bemanning; die waren al
lemaal broodnuchter en bijzonder op
gewonden. Ik kon geen hoogte krij
gen van de hun juiste aantal, want
er waren een boel mensen aan boord
waarvan ik niet zeker was dat zij
mee zouden varen. Ik zat op een
wijnvat in een hoek van het dek en
luisterde met verbazing naar de ru
zies.
Het hele schip scheen vol te zijn
van ruzies. Iedereen krijste tegen ie
mand anders en met geregelde tus
senpozen klonk ergens een woedende
uitroep, die zich steeds weer woor
delijk herhaalde: „In dat geval kun
nen we niet uitvaren". Aanvankelijk
probeerde ik de ruzies te volgen,
want ik was mij er op gaan verheu
gen uit te varen en het idee dat er
iets zou komen, maakte mij onge
rust. Maar ik ontdekte dat deze uit
roep een gevoelsuitdrukking was, niet
de vaststelling van een feit. Want ter
wijl iedereen schreeuwde dat wij in
dat geval niet konden uitvaren, wa
ren een paar verstrooide gedaanten
op het voordek bezig het anker te
lichten. Toen kwam het moment, dat
ik had zien aankomen, waarop de
trekkracht van de ankerlier te veel
werd voor de vlaggelijn op het ach
terschip, dus die knapte en het schip
begon te varen.
Er klonken wilde kreten van:
„Stop! Stop!" en: „Ik ben nog niet
aan wal!" en: „Wie is dat potver-
domme aan de ankerlier?!" Een
groepje schimmen klitte samen op
het achterdek, gesticulerend en
vanglijnen naar de wal werpend,
die met een plons in het water vie
len. Iemand schreeuwde: „Volle
kracht achteruit!" hetgeen meer een
wens dan een bevel, want de motor
liep nggjiifct. Het spreekkoor, op het
dek begon te roepen: „Achteruit!
Achteruit!" totdat iemand besefte
dat de m'ó'tor nog aangezet moês't
worden. Dat bracht een nieuw
spreekkor teweeg: „Kapitein! Kapi
tein!"
De menigte golfde van het achter
schip naar de midscheeps, waar zij
samenklitte rond de stuurhut. De
deur werd geopend, binnen klonken
schreeuwen en vloeken, en na enkele
ogenblikken werd een wit spook naar
buiten gesleept, worstelend tussen
twee gedaanten: een oude man in een
pyjama. Voor hij door het luik naar
de machinekamer omlaag werd ge
stompt gilde hij op zijn beurt de
strijdkreet: „In dat geval kunnen we
niet uitvaren!" Toen verdween hij.
Het schip was intussen langzaam
rondgedreven en lag nu evenwijdig
aan de kade. Er klonken hamersla
gen en ijzergekletter uit de machine
kamer, toen een harde ontploffing,
en blauwe rook steeg op uit het luik,
door het lamplicht. De lamp was
Ndoor iemand ergens vandaan gehaald
en op de piano neergezet. Na de ont
ploffing begon de motor te draaien:
Volle kracht achteruit. Maar omdat
het schip niet meer met zijn achter
steven naar de kade lag begon het
spreekkoor te brullen: „Vooruit!
Vooruit!" Het spook in de pyjama
dook op uit het machinekamerluik,
tuurde rond met een hand boven de
ogen en vroeg: „Waar is de wal?"
Op dat ogenblik begon ik te gieche
len, een van die zenuwachtige lach
buien die zo moeilijk zijn om te on
derdrukken. Ik zat hulpeloos te gie
chelen, terwijl de menigte ruziede op
het dek en het schip de klok rond
zwaaide totdat het tenslotte weer
dwars op de kade lag. Ik begon juist
mijn gegiechel meester te worden
toen ik plotseling temidden van het
algemene lawaai een flappend geluid
hoorde en een dik mannetje op mij
af zag komen met een zwembroekje
en kikkerpoten aan. Ik verwachtte
dat hij zou gaan zitten en piano gaan
spelen, maar hij tikte mij op de
schouder en zei: „Sorry, ik moet bij
dat touw wezen". Ik stond op; het
dikke mannetje nam het touw tussen
zijn tanden en sprong met een plons
in het water. Toen zwom hij naar
de wal, terwijl minstens zeven men
sen het touw uitpalmden, klom tegen
de kade op en reikte de lus aan een
van de toeschouwers die haar over
een bolder legde. Toen klonken kre
ten van: „Volle kracht achteruit!"
tot iemand zich herinnerde dat de
ankerketting was ingekort. Een groep
gedaanten holde naar de lier en de
ketting rammelde uit het kluisgat tot
zij met een harde slag weer tot haar
volle lengte was uitgelopen.
Een kwartier later waren wij terug
waar wij ons een uur geleden bevon
den hadden. De helft van de menig
te stroomde de wal op zodra de loop
plank was uitgelegd en het dikke
mannetje met de zwemvliezen kwam
flappend aan boord terug. Iemand
brulde: „Los- voor en achter!" en- de
toeschouwers waren reeds bezig de
lus van de bolder te lichten, toe ie
mand anders riep: „Maurice! Mau
rice is nog niet aan boord!" Het
spreekkoor brulde opnieuw: „Mauri
ce!" en: „Leg vast!" Toen, eindelijk
werd het stil.
Ik was Verrukt te ziendat hpt dik
ke mannetje met de zwemvliezen
een wijnvat voor.de piano rolde ging
zittenj het deksel opendeed en begon
te spelen: een Berceuse van Chopin.
Iemand vroeg mij uit de duister
nis: „En, schipper? Gelukkig?"
„Ja", zei ik. Ik had het nooit op
rechter gezegd.
De stuurman kwam een paar uur
later aan boord, praktisch gedragen
door twee blondines. Hij was erg
dronken en blijkbaar bijzonder geluk
kig, want hij strompelde schater
lachend aan boord en zei: „Vrien
den, beste vrienden, ik wou dat ik
jullie kon vertellen". Hij werd be
hoedzaam langs de steile ladder naar
het vooronder omlaag gelaten.
Bernard had mij het vooronder
reeds laten zien en ik had er naar
staan kijken terwijl de Berceuse van
Chopin nog in de verte tinkelde. Het
was een vreemd vooronder, het zag
(Wordt vervolgd)
TEGEN HET EINDE van de maand is het mogelijk, de
planeet Mercurius op te sporen. Mercurius is, vanwege
zijn stand" nabij de zon, altijd moeilijk waarneembaar,
maar de kansen zijn nu toch redelijk. Men moet kijken
kort na zonsondergang in het zuidwesten. Als een klein
onopvallend lichtpuntje in de schemering kan men de
schuchtere planeet dan waarnemen.
Venus trekt zich langzaam terug nadat zij vele maan
den lang de morgenhemel met haar felle glans heeft op
geluisterd. De planeet is nog steeds zeer helder (haar
helderheid overtreft die van alle andere sterren en pla
neten), maar geleidelijk nadert zij nu de zon. In januari
is er evenwel nog geen gevaar, dat zij in de gloed van
de opkomende zon verloren gaat; men zal haar nog zon
der moeite vinden, vóór de dageraad, in het oosten. Mars
is 's avonds waar te nemen boven de zuidwestelijke hori
zon. De planeet is tamelijk helder (ongeveer als de ster
Deneb) en opvallend rood van kleur. Ze gaat iets meer
dan drie uur na de zon onder. Jupiter is het grootste deel
van de nacht zichtbaar, eerst in het oosten en tegen de
morgen in het zuidwesten. Het is een in het oog sprin
gend hemellicht, vele malen helderder dan Mars (maar
zwakker dan Venus). Jupiter troont thans in het sterren
beeld de Leeuw. Saturnus is eveneens 's avonds zicht
baar en gaat onder omstreeks middernacht. In de vroege
avond bevindt de planeet zich in het zuiden. Zij is on
geveer zo helder als Mars. Op 6 januari valt een mooie
samenstand te bewonderen aan de avondhemel. De
maan, die bijna in haar eerste kwartier is, passeert iets
ten noorden van de planeet Saturnus. Op 18 januari be
vindt de maan, die dan al naar haar laatste kwartier toe
gaat, zich bij Jupiter. Niet ver daar vandaan kan men
ook Regulus, de helderste ster van de Leeuw, opmerken.
In januari bereikt onze eigen planeet haar dichste stand
bij de zon. Wie van getallen houdt, kan noteren, dat dit
plaats heeft op 4 januari om 19 uur en dat de afstand
dan 147.100.000 km. bedraagt. Dat deze
kortste afstand aarde-zon in de winter
voorkomt, klinkt misschien vreemd, maar
men moet daarbij bedenken dat onze te
genvoeters nu volop in de zomer zitten.
De wisseling der seizoenen heeft dan ook
niets te maken met de veranderende af
stand tussen aarde en zon. Van 31 de
cember 1967 tot 31 januari 1968 lengen
de dagen met 1 uur precies. Hierbij re
kent men voor de dag de periode, die
begint bij de aanvang der schemering
vóór zonsopkomst en eindigt bij het ein
de der schemering na zonsondergang.
Maan: Eerste kwartier op 7 januari om
15.23 uur. Volle maan op 15 januari om
17.11 uur. Laatste kwartier op 22 januari
om 20.38 uur. Nieuwe maan op 29 januari
om 17.29 uur.
Om de kaart te richten moet men haar
boven het hoofd houden en het noorden
laten samenvallen met de noordelijke ho
rizon. De stand van de hemel is die op 15
CASSIOPEIA
AMSTERDAM. De Amsterdamse
rechtbank heeft drie Amsterdamse poli
tieagenten, aan wie mishandeling van de
23-jarige student Bob Bermond op 19
maart 1966 ten laste was gelegd, buiten
vervolging gesteld. De drie agenten had
den bezwaarschriften jjng^dieadJe?en hun
dagvaarding. De mishahdelirig zou zijn
geschied bij de opening van de befaam
de fototentoonstelling „10-3-66"' over het
politie-optreden bij het huwelijk van
prinses Beatrix en prins Claus in Ams
terdam.
De rechtbank overwoog dat twee agen
ten gezien de omstandigheden ter plaat
se konden en mochten menen dat er ern
stige ongeregeldheden waren en dat een
krachtig optreden van de politie geboden
was en dat zij dan ook binnen de gren
zen van hun ambtelijke bevoegdheid heb
ben gehandeld. Op grond hiervan moet
het zeer onwaarschijnlijk worden geacht
dat de strafrechter het ten laste gelegde
feit geheel of gedeeltelijk bewezen of de
verdachten strafbaar zou achten.
Ten aanzien van de derde agent werd
overwogen dat uit de film „Omdat mijn
fiets daar stond" welke de cineast Louis
van Gasteren van de gebeurtenissen bij
de opening van de tentoonstelling maakte
blijkt dat hij niet heeft geslagen en dat
het uitgesloten moet worden geacht dat
de strafrechter het ten laste bewezen zal
achten.
januari om 20 uur. Voor vroegere tijd
stippen de kaart in de richting van de wij
zers van het uurwerk, voor latere tijd
stippen in tegenovergestelde richting. De
plaats van de maan is voor enkele tijd
stippen aangewezen; de getallen duiden
de dag van de maand aan. Ook is de po
sitie van Saturnus (S) aangegeven. De
stippellijn die door de Zwaan gaat, duidt
de hartlijn van de Melkweg aan. De an
dere gestippelde lijn is de ekliptika (die
renriem of Zodiak) de zon, de maan en
de belangrijkste planeten bevinden zich
steeds in de nabijheid van deze lijn.
ADVERTENTIE
ook in 1968
geen dag
en geen uur
Pietro Explori staarde verblekend naar het gelaat
van de Polydingus, dat zo plotseling zichtbaar was ge
worden. Daarop draaide hij zich haastig om en maakte
aanstalten om weg te draven. Hij werd echter geremd
door Panda, die hem aan een mouw vastgreep. „Dat
is de Polydingus maar!" zei hij. „Weet u wel? Dat
arme ventje, dat zo bang is. „B-bang.hah!" sprak
de ontdekkingsreiziger, zich snel herstellend. „Zo-zo!
Is hij bang? Hij moest zich schamen. Laat hij een
voorbeeld aan mij nemen! Zodra ik hem zag, dacht
ik; eens kijken of hij goed hard kan lopen! Daarom
draaide ik me om". Hij greep een snuifdoos uit zijn
zak en nam zelfverzekerd een snuifje uit de inhoud.
Nu moet men van zo'n plakje tabak in de neus soms
niezen.en dat gebeurde nu dan ook. Zeer tot schrik
van Panda. „Als er wordt geniest, komt dat gelach.
mompelde deze bezorgd. „En door het lachen ont
staan er scheuren..O, wee!"
NU ZIJN ,HET ER WEE 6EW0E6/»»
ZEtFS Pit's ZEEROB /meekomt!
MIJN VRIENDEN MOETEN MIJN VIIE6END
sPER2ISCH TAPIJT BEWONDEREN-IK
N0DI6ZE AUEMAAL UIT OM PANNE-
KOEKEN TE KOMEN ETEN
HÉ. TAPIJT, NIET WE6VUE6EN
MET ONZE PANNEKOEKEN
C PIB
=t\"
gezellig
kolenvuur
Bij elke jaarwisseling duiken ze
weer op: Ouwejan en Jonge jan, de
grijsaard en het kind, die symbolisch
maar buitengewoon amateuristisch het
oude en het nieuwe jaar voorstellen.
Ouwejan sjokt' rond met een zeis en
een zandloper, een symboliek met net
zo'n baard als hijzelf, gegapt van Va
der Tijd in de tijd toen er nog geen
grasmaaiers en horloges bestonden.
Op slag van twaalven, als iedereen
met het glas in de hand in de blokken
staat om het voorwerp van zijn diepste
genegenheid om de hals te sprinten,
knijpt de oude er geniepig tussenuit
en laat Jonge jan met de brokken zit
ten.
In de aangename opwinding van het
ogenblik heeft niemand gelegenheid
zich af te vragen: Waar gaat die ouwe
heen, waar komt die jonge vandaan en
wat doen ze hier eigenlijk?
We zijn natuurlijk aangewezen op
veronderstellingen, maar bij de tegen
woordige stand van het menselijk den
ken is het aannemelijk dat er buiten
de tijd alleen ruimte is in de ruimte.
Waarschijnlijk is er dus ergens een
groot stuk grasland waar alle Ouwe
jannen van alle vorige jaren in een
oudejarenbejaardentehuis zijn on
dergebracht. Het gras groeit ze ver
moedelijk tot de nek, want zij zijn te
oud om er de verroeste zeis naar uit
te steken. Ze lopen maar in zichzelf te
mompelen dat ze het er nog niet zo
slecht hebben afgebracht. Ze hadden
alleen het jaartal tegen. Soms, als ze
een jaar tegenkomen dat ze zich uit de
geschiedenis herinneren, laten ze dat
blijken, bijvoorbeeld, door te roepen:
„1600: Slag bij Nieuwpoort!"
Ouwejan 1600 houdt dan de hand bij
het oor, laat de vraag herhalen en ant
woordt: „Een slag? Ik heb niks ge
hoord." Ouwejan van 1967, voor wie
het allemaal nog een beetje nieuw is,
toont zijn nieuwsgierigheid door aan
1918 te vragen: „Hoe hebben jullie
eigenlijk een eind gekregen aan die
oorlog?" „Ach", zegt 1918, „toen er 10
miljoen doden waren, werden ze het
moe."
En Ouwejan 1945 antwoordt op de
zelfde vraag: „Toen er 20 miljoen do
den waren, kregen ze er genoeg van."
Zo zo, denkt Ouwejan 1967. Dan maakt
dat jochie niet veel kans, zelfs al houdt
hij zich aan mijn instructies.
Jongejan is namelijk een kind dat
in de bewaarkool met kunstmest op
krachten is gebracht om dadelijk bij
het begin van het jaar met een knap-
zakje op zijn rug de wereld in te trek
ken. In dat knapzakje heeft Ouwejan
in de verwarring van de laatste ogen
blikken gauw een handje oliebollen
weggemoffeld, verpakt in vetvrij pa
pier, waarop hij alle goede voorne
mens van de mensen heeft opgeschre
ven. „Help ze die onthouden" staat er
bij.
Jongejan marcheert van 12 uur qf
stevig door, ook al om de rotjes te
optwijken. Als de zon opgaat zet hij
zich neer op een bankje in het park
waar het gras nog kort is en eet de
oliebollen op. Van het vetvrije papier
maakt hij een prop, die hij keurig in
de papiermand deponeert. Want we
gaan vooruit.
Maar toch niet zo hard of Jongejan
1968 zal over een jaar als Ouwejan
1968 in het lange gras staan en zeg
gen: „Ik had het jaartal tegen."
MOSKOU (AP) De vier gedeserteer
de Amerikaanse matrozen vliegen van
daag naar Zweden, waar zij als tegenstan
ders van de Amerikaanse oorlogsinspan
ning in Vietnam politiek asiel zullen aan
vragen.
De Russische autoriteiten, die het kwar
tet meer dan een maand verzorgd hebben,
smokkelden ze aan boord van een normaal
lijntoestel naar Stockholm. Daardoor kre
gen de Amerikaanse verslaggevers op het
vliegveld geen kans met de mannen te
praten.
IAAT MN
STUREN, DAVY
-DITIS MIJN
K HES HtT
GEVOEL DATHFT VOOR
MARCO'S luustes&etN
F6FST 7AL
WORDEN
-TV
1024. VOL VERTROUWEN stak Bram
zijn hand uit, in de verwachting, dat de
Dienaar Dzjinn hem uit de massa grote
grutten omhoog zou trekken. Maar de
Dienaar voerde de opdracht: „Geef Bram
een hand" weer letterlijk uit.en daar
stond Bram met een enorme houten
hand tussen de vingers. Zuchtend krab
belde hij zelf uit de gruttenzee tevoor
schijn.
„Wat een toestand.die knaap doet
precies, wat je zegt. Ik zou wel willen,
dat hij ons meenam om eens naar het
wrak van de Kokanje te gaan kijken.
Maar veronderstel, dat hij ons weer ver
keerd begrijpt en ergens tussen de wrak
stukken laat vallen.Tutu dacht diep
na. Rimpels trokken in zijn groene voor
hoofd, eer hij langzaam zei: „Dzjinn,
breng ons naar wrrrak van ons schip,
maarrr laat ons niet vallen".
Met een machtige zwaai nam de Die
naar het kleine gezelschap in zijn ar
men. Bram hield zijn hart vast, maar
ditmaal had Dzjinn het goed begrepen.
Weldra zweefden ze boven de resten van
het goede schip Kokanje.