VOORLICHTING VAN DE JEUGD
PRIMAIR TAAK DER OUDERS
RIJKSDAALDER IS VEEL TE GROOT
Gé Nabrinh vertelt de vaders en moeders
hoe xij „het" aan hun hinderen
vertellen hunnen
ZATERDAG 20 JANUARI 1968
Erbij
16
GÉ NABRINK
99
Witte raaf
99
EEUWENLANG HEEFT ROND DE SEKSUALI
TEIT DE GROTE STILTE GEHEERST VAN DE
VALSE SCHAAMTE. DIE DWAZE TABOE S ZIJN
NU GELUKKIG AAN HET VERDWIJNEN. SEX
EN EROTIEK WORDEN OPENLIJK GEADVER
TEERD ALSOF HET „DE GEWOONSTE ZAAK
TER WERELD" IS (WAT HET IN FEITE IS), MAAR
HELAAS NIET ALTIJD MET DE ZUIVERSTE BE
DOELINGEN. HET COMMERCIËLE „SEXHIBI-
TIONISME" VAN DEZE TIJD, ZOALS DAT ZICH
MANIFESTEERT IN TIJDSCHRIFTEN, BIO
SCOOP EN T.V. ROEPT ECHTER EEN NIEUW
GEVAAR OP: HET GEVAAR DAT DE JEUGD,
NIET OF SLECHT VOORGELICHT, DOOR AL
DEZE HEVIGE PRIKKELS ONTSPOORT. VROEG
TIJDIGE (EN VERSTANDIGE) SEXUELE VOOR
LICHTING VAN HET KIND IS DAAROM THANS
WELLICHT NOG DRINGENDER NODIG DAN
VROEGER. DE VRAAG IS ALLEEN MAAR: WAN
NEER PRECIES, HOE EN DOOR WIE? NVSH-
ERELID EN MEDE-OPRICHTER GÉ NABRINK
IS EEN VAN DEGENEN DIE OP DEZE VRAGEN
ANTWOORD VERSCHAFT, VIA TALLOZE
OUDERAVONDEN - MET - GELEGENHEID - TOT -
VRAGENSTELLEN. OVER ZIJN INZICHTEN
GAAT DIT ARTIKEL. EEN INZICHT DAT CUL
MINEERT IN NABRINK'S OVERTUIGING DAT
DE SEKSUELE OPVOEDING VAN HET KIND
PRIMAIR DE TAAK DER OUDERS IS. DIT IN
TEGENSTELLING TOT DE VISIE VAN DE HAAG
SE ARTS F. E. J. BOURICIUS DIE VAN MENING
IS (ERBIJ VAN 25 NOVEMBER 1967) DAT „SEX-
LES" OP DE SCHOLEN DE OPLOSSING BIEDT.
Kwestie van sfeer
Overtuigd
Grote onbekende
Niet verbieden
Schuttingtaai
voor
overdaad
Ook doen
N.V.S.H.
Activeren
Standaardvragen
Sexhonger
Nieuw gevaar
KIND EN SEKSUALITEIT
(Van een onzer verslaggevers)
HILVERSUM. Hij is altijd te vroeg. Wil geen enkel risico lopen dat de spreek
beurt niet op tijd kan beginnen. Terwijl de vaders en moeders nog met hun kroost aan
tafel zijn, wordt eerst de wijk verkend waar hij hen straks onder zijn gehoor zal heb
ben en daarna ergens in de buurt een stukje gegeten. Ruim voor achten is hij in het
zaaltje present voor de kennismaking met het bestuur of de leerkrachten, om te weten
te komen wat voor mensen tegenover hem zullen zitten. Hoe de godsdienstige
samenstelling van de bevolking is, hoe de kaarten er politiek liggen. En dan is Gé Na-
brink gereed voor zijn zoveelste ouderavond: de dialoog met vaders en moeders over
de seksuele opvoeding. Met een verwarmend idealisme staat hij nu al vele jaren in het
„seizoen" der ouderavonden vier, soms vijf avonden per week tegenover die ouders
en tegelijk naast hen. Altijd even opgewekt en vol begrip adviezen gevend en vragen
beantwoordend over een onderwerp, dat geen loden last meer is, maar dat gewicht
genoeg heeft om er als vader of moeder zwaar aan te tillen.
AANVANKELIJK heel het land af
reizend, nu na een waarschuwing in
de hartstreek zijn werkterrein tot
Amsterdam en omgeving beperkend,
weet de uiterlijk 62-jarige, innerlijk
decennia jongere Gé Nabrink beter dan
wie ook wat er bij de Nederlandse
ouders leeft. Hij kent hun problemen
en probleempjes, constateert dankbaar,
dat de „angst" voor de seksualiteit
aan het verdampen is en de terreur
van de taboes nagenoeg is uitgewoed,
maar realiseert zich ook voortdurend
wat er allemaal nog mankeert aan de
voorlichting, de opvoeding op dit be
langrijke terrein van het leven. Aan
goede wil ontbreekt het tegenwoordig
zelden meer, maar het „hoe" en „wan
neer" vouwen nogal eens rimpels in de
voorhoofden. En één vraag kan net
als een vuurpijl in vele andere vraag
jes uiteenspatten. Gé Nabrink, ook al
in het nieuws omdat hij namens de
N.V.S.H. het boek „Is pornografie
schadelijk?" van de Deense Annekarin
Svedberg door het justieel mijnenveld
hoopt te helpen, heeft 46 vragen van
ouders verzameld. Samen met de ant
woorden en zijn mini-lezingen op kleu
terscholen en lagere scholen vullen zij
het door de uitgeverij van diezelfde
N.V.S.H. gepubliceerde boekje „Maar
mijn kind.dat vele ouders zullen
waarderen omdat het fris en recht op
de man (en de vrouw) af, bijzonder
bij-de-tijds informeert. Geen geschool-
meester: „Volwassenen kun je niet op
voeden", zegt Gé Nabrink. „Je kunt
ze wel beïnvloeden. Ze over die din
gen laten nadenken". Voor dat laatste
zorgt hij nu al vele, vele jaren.
PRECIES zeventig jaar geleden
werd in ons lage landje voor het eerst
zwart op wit aan seksuele voorlich
ting gedaan. In het tijdschrift „Vrede"
verscheen 'n serie artikelen van Nellie
van Kol, die nadien in brochurevorm
ontelbare keren zijn herdrukt. Zij
spreekt hierin met haar vierjarig zoon
tje over „het kamertje in mama's
lijfje", waarin hij zo lange tijd had
geslapen, „warm zacht en rustig als
in een bedje".
Deze witte raaf heeft lang, maar
ook volstrekt eenzaam bij ons rondge-
wiekt. Het zou nog vele jaren duren
voordat de gedrukte voorlichting haar
grote vlucht nam, voordat ook werd
ingezien, dat voorlichting deel behoort
uit te maken van de totale seksuele
opvoeding.
Gé Nabrink ervaart steeds weer, dat
vele ouders er moeite mee hebben,
het een van het ander te onderscheiden.
„Seksuele voorlichting is niets meer
dan 't spreken met de kinderen over
het geslachtsleven en het beantwoor
den van hun vragen daarover. Hoe be
langrijk dit ook is, daarop komt het
niet in hoofdzaak aan. Bij een juiste
seksuele opvoeding gaat het er vooral
om, het kinderlijke gevoelsleven tot
zijn recht te laten komen. Dit kan zich
het beste ontwikkelen in de beschutte
omgeving van het gezin. Het belang
rijkste is, dat daar een sfeer heerst
van onderlinge liefde tussen de ouders
enerzijds en tussen ouders en kinde
ren anderzijds. In 1928 is het al op
een congres gezegd: seksuele voorlich
ting is niet in hoofdzaak een aange
legenheid van het er over spreken,
maar van het totale gedrag van de
omgeving van het kind".
ZELF VADER en thans ook groot
vader, denkt de heer Nabrink met
vreugde aan zijn eigen („voorbeeldi
ge") ouders terug. Maar zij hebben
ook nooit wat verteld. „Was er des-
tijds naast schroom in de schaduw van
het grote taboe soms tevens twijfel
ovër de noodzakelijkheid van de voor- jj
lichting, nu behoeft op ouderavonden
niemand meer „bepraat" te worden.
„Overtuigd zijn ze wel. Maar wat ze
willen leren is de gemakkelijke toe
passing".
De moeilijkheid is, dat jonge ouders
bij de opvoeding van hun oogappels
(begrijpelijk) telkens weer uitgaan
van de ervaringen die zijzelf hebben
opgedaan, zodat zij ongewild de me
thoden van hun ouders toepassen. En
in de gevallen dat zij zich het ver
keerde daarvan realiseren en hun uiter
ste best doen om het anders te doen,
vervallen zij vaak in het andere uiter
ste, maar ook dan ontbreekt de feite
lijke kennis.
De heer Nabrink, het liefst op kleu
terscholen te gast, begint zijn inlei
dingen met de keiharde constatering,
dat wij ons kind niet kunnen kennen,
evenmin als onszelf en elkaar.
„De ouders moeten onder ogen zien,
dat zij niet of nauwelijks in het inner
lijk van hun kind kunnen doordringen.
Wie dat beseft zal het volstrekt logisch
vinden, dat bij de omgang met
vooral jonge kinderen tact, geduld
en eerbied absoluut noodzakelijk zijn.
„Veel ouders vinden dat laatste nogal
vreemd. Maar het is toch vanzelf
sprekend, dat eerbied past tegenover
iets dat je niet kunt begrijpen, het
gevoelsleven van kinderen. Tot de
sfeer daarvan hoort bijna alles wat
de vader en moeder bij hun zoontje
of dochtertje als vreemd en geheim
zinnig ervaren. En het is juist in deze
sfeer, dat grote mensen bijzonder veel
hebben verdrongen".
WIE DAT alles als uitgangspunt
voor zijn gedrag tegenover zijn kin
deren neemt, zal, zoals Gé Nabrink
het uitdrukt, „geen gekke dingen meer
doen." Dan zullen uitingen van het
kleintje, die niet begrepen worden,
niet direct een verbod oproepen. Dan
zullen de bij de seksuele opvoeding zo
schadelijke schrikreactes worden voor
komen. Men zal bijvoorbeeld ook be
grijpen, dat het een normale zaak is
wanneer een kleuter zijn eigen li
chaam ontdekt en dat spel plezierig
vindt. En dat het van het allergroot
ste belang is, wanneer ook dit deel
van het kinderlijke gevoelsleven rus
tig kan uitgroeien.
„Er worden ook wel problemen ge
zocht waar zij niet zijn. Een altijd
weerkerende vraag is bijvoorbeeld of
vader of moeder zich in het bijzijn
van hun kinderen moeten wassen. Ik
zou dat misschien ook niet prettig vin
den. Maar als je het niet wilt, heb
je ook de plicht, de deur van de bad
kamer dicht te doen. Anders kan weer
die schrikreactie ontstaan waardoor
het kind naakt met vies gaat associë
ren, in de taboesfeer gaat trekken.
Het is wel prettig als kleintjes samen
baden, dat kan veel moeilijkheden
voorkomen."
(Van onze correspondent)
DEN HAAG. Ons stelsel van mun
ten kan niet op de eeuwigheid zijn ge
bouwd. De geldontwaarding maakt het
nodig van tijd tot tijd de waarde van
de munten en het aantal munten aan
de omstandigheden aan te passen. Zo
zijn in de loop der jaren de halve cen
ten en de 2!4-cent-stukken verdwenen,
terwijl de „zilveren" rijksdaalder zijn
rentrée maakte. Op het ogenblik is het
de vraag of de muntenreeks niet op
nieuw moet worden uitgebreid en wel
met vijf- en tien-gulden-stukken. Die
vraag is reeds van verschillende zijde
bevestigend beantwoord, onder meer
door de Nederlandse Spoorwegen.
De wensen van de NS komen voort
uit de noodzaak tot verdere automati
sering. Er zijn echter meer bedrijven
en er zullen er nog wel meer komen,
die met het probleem van de auto
maten te kampen hebben. Een begrij
pelijke ontwikkeling, want een tientje
is tegenwoordig zo uitgegeven en kan
welhaast tot het kleingeld worden ge
rekend. Kleingeld echter, dat in de por
tefeuille wordt gestopt. Bij het wissel
geld rijst dan de vraag of een 5-
biljet wordt ontvangen, dat ook in de
portefeuille moet, of twee harde rijks
daalders, die in de portemonnee gaan.
De uitgifte van munten van grotere
waarde dan die thans in omloop zijn
ii dus ook op praktische gronden
logisch, zo meent de heer Lodewijk S.
Beuth, oud-adviseur van Bedrijfspen
sioenfondsen en internationaal munten-
expert. Als dit is vastgesteld moet
evenwel meteen de vraag worden be
zien of niet van de gelegenheid gebruik
moet worden gemaakt om munten te
creëren, die een bepaalde nevenbeteke
nis hebben, bijvoorbeeld om gedenk
waardige feiten in herinnering te
brengen.
Nederland is nagenoeg het enige
land dat geen gedenkmunten heeft,
terwijl andere landen door deze mun
ten hun grote zonen (postuum) eer
bewijzen. Te denken valt hierbij voor
ons land aan Erasmus, Willem de
Zwijger (die overigens wél op een F!ra«mil«
Amerikaanse munt voorkomt), Van J2jI
Leeuwenhoek, Hugo de Groot en Rem
brandt.
overgegaan op de gebruikelijke beel
denaar, de koningin, totdat er op
nieuw een gedenkmunt moet worden
uitgegeven.
Een strikte voorwaarde bij dit alles
is, dat maten, gewicht en zilvergehalte
van de munten onveranderd blijven.
De enige mogelijke verandering is de
beeldenaar. Van een munt zullen ook
nooit stukken met een bepaalde beel
denaar mogen worden ingetrokken.
Dan moeten alle munten (bijvoor
beeld de vijf gulden-stukken), onge
acht de beeldenaar, verdwijnen.
Er moet wel gewaakt worden dat er
niet teveel gedenkmunten ontstaan. Er
zou een college in het leven kunnen
worden geroepen, dat hierover de mi
nisterraad adviseert. Van belang is
daarbij dat er voldoende munten met
een bepaalde beeldenaar worden ge
slagen, zodat de munten inderdaad in
de circulatie komen en niet als curio
siteit worden bewaard. Voor een 10-
stuk zou bijvoorbeeld een termijn
moeten gelden van drie jaar, aldus
de heer Beuth. Daarna kan worden
Volgend jaar zou er een goede reden
zijn voor de uitgifte van een gedenk
munt, daar het dan 500 jaar geleden is
dat Erasmus werd geboren. De tijd
voor de technische voorbereiding is
echter te kort. De daaropvolgende ge
beurtenis zou kunnen zijn het 400-ja-
rig bestaan van de universiteit van
Leiden. Daarvoor zou een beeldenaar
kunnen worden ontworpen van Willem
de Zwijger, die Leiden de universiteit
cadeau deed.
De heer Beuth meent dat onze rijks
daalder te groot is. De gulden, met
zijn doorsnee van 25 mm. is goed han
teerbaar. De rijksdaalder (33 m) zal
echter vervangen moeten worden door
een munt van 29 mm. Het nieuwe 5
stuk kan dan 33 mm worden en de 10
munt 37 mm.
OOK van schuttingwoorden, waar
over tijdens ouderavonden nogal eens
wordt geklaagd, maakt Gé Nabrink
geen probleem. „In de vragen klinken
ze schokkend, maar als ik ze bij de
beantwoording uitspreek, maakt dat
helemaal geen indruk meer. Zodra je
ze losmaakt van hun beladen achter
grond zijn ze niets bijzonders. Dat is
een der bijverschijnselen van de oude
taboes: voor de geslachtelijke zaken
werden zelfs geen „officiële" Neder
landse benamingen gezocht. Maar ook
hier zie je de veranderingen. Ik ben
ervan overtuigd, dat over een jaar of
vijf een aantal „schuttingwoorden"
volledig geaccepteerd in onze vader
landse woordenschat zal zijn opgeno
men."
ONDANKS de ouderavonden en zijn
in oriëntalia gespecialiseerde Amster
damse antiquariaat vindt de auteur
van „Maar mijn Kind.tijd voor
meer publicistische arbeid. In zijn
met duizenden banden bijna dichtge
metselde werkkamer groeit gestaag
een grote studie over de geschiedenis
van de gedachte der seksuele hervor
ming in Nederland sinds 1850. Een
niet onbelangrijk deel van die historie
kent Gé Nabrink van eigen (nabije)
waarneming.
„Voor de oorlog was ik hevig betrok
ken bij de toenmalige vredesbeweging
en het streven naar een totaal ande
re basis voor de gehele samenleving,
een standpunt dat ik nog steeds hul
dig: vervanging van het op gewin
steunende systeem door een stelsel,
waarin de liefde nummer een is".
„TIJDENS de bezetting is in kleine
kring overlegd wat er na de oorlog
zou moeten gebeuren. De vraag was:
beginnen we opnieuw op de oude ba
sis met alle sinds 1880 opgeroepen
weerstanden of schakelen we over op
moderner denkbeelden. Het laatste
verdiende de voorkeur en zo is de idee
van de N.V.S.H. geboren, die zich niet
alleen met een geboortevraagstuk,
maar met de gehele problematiek
van het geslachtleven zou moeten be
zighouden."
De heer Nabrink (nu erelid) werd
ook secretaris van de nieuwe organi
satie. „We begonnen met 30.000 leden.
Dat zijn er nu 210.000. De ontwikke
ling is onvoorstelbaar snel gegaan.
Wel is ook na 1946 het klimaat nog lan
ge tijd ongunstig geweest, maar op een
gegeven moment begon dat te veran
deren en zag je ook in de hervormde
en de r.-k. kerk, nieuwe denkbeelden
doorbreken. Naast het negativisme
groeide waardering en nu is de NVSH
een door ieder aanvaarde organisatie.
Nu ja, niet door ridder van Rappard
en door boer Koekoek. Maar dat strekt
ons meer tot eer dan tot schande".
IN EEN bepaalde periode kreeg Gé
Nabrink hetzelfde onbevredigde gevoel
als voor de oorlog. „We hadden einde
loos veel propaganda-avonden en le
zingen, maar ik dacht: dat is het niet.
We moeten ons directer tot de mens
richten. Toen ben ik met de huwelijks-
scholen begonnen; ze noemen mij dan
ook^ „de vader van de huwelijksscho-
len". De gehuwden moest geleerd wor
den, zelf de omvang van het gezin te
regelen. Maar we overwogen, dat dit
eigenlijk te laat was, dat het zinvoller
was om de meisjes en jongens vóór
het huwelijk te bereiken. Zelf gaf ik
(en geef ik nu nog op één huwelijks-
school in Amsterdam) psychologie,
toegespitst op de plaats van de mens
in de samenleving, en het begrijpen
van elkaar. Ook heb ik me van die
tijd af op de ouderavonden geworpen.
Even plezierig als dankbaar werk. Al
leen: ik ben fout gestart. Lange rede
voeringen en daarna het beantwoor
den van vragen. Maar de discussie is
het belangrijkst. Die komt alleen goed
los wanneer je je beperkt tot korte in
leidingen, waarin enkele grote lijnen
worden aangegeven en tegelijk op de
praktijk van alledag wordt ingehaakt.
De ouderavond slaagt als de ouders
nadrukkelijk actief bij het onderwerp
worden betrokken".
DE WIJKEN waarin de scholen lig
gen mogen dan verschillend geaard
zijn, de vragen zijn eigenlijk altijd ge
lijk, alleen de verpakking is anders.
Er zijn zo'n 25 standaardvragen, die
steeds terugkeren en daarnaast doe
men allerlei bijzondere problemen op,
die een ouderpaar op een gegeven mo
ment bezighouden. Valt een ouder
avond in een week, waarin een zeden
misdrijf is gepleegd, of Sint Nicolaas
in aantocht is, dan komt daarvan tij
dens het stellen van vragen beslist iets
los.
Gé Nabrink heeft zo zijn eigen sys
teempje ontwikkeld.
Eerst noteert hij de uit de zaal ge
stelde vragen, een tiental gewoonlijk.
Later gaat hij nog met een bloknootje
tussen de stoelenrijen door om de ove
rige te verzamelen, die de ouders
liever niet publiekelijk uiten. Verder
moet hij zich alle op één bepaald kind
afgestemde vragen van het lijf houden.
„Daarop mag ik niet ingaan. Ik ben
tenslotte geen kinderarts of privé-psy-
choloog".
„VROEGER kwamen de onaange
naamste vragen van het onderwijzend
personeel. Maar dat bestaat niet meer.
De leerkrachten zijn ook niet meer zo
huiverig om een antwoord te geven als
een kind iets omtrent de seksualiteit
wil weten.
Persoonlijk ben ik overigens geen
voorstander van voorlichting op de
school. Als ouders daarom vragen ge
beurt dat omdat zij die voorlichting
zelf niet willen geven. Niet omdat zij
er te dom voor zijn, maar uit gemak
zucht. Ook deze vorm van cultuur
overdracht zie ik primair als een ge
zinstaak. We vragen toch ook niet van
de school om onze zonen en dochters
in te wijden in ons geloof of het hu
manisme of de vrijmetselarij? Boven
dien is de periode waarin het kind
verkeert er het minst voor geschikt:
tussen het achtste en het elfde jaar is
het driftmatige immers zo op de ach
tergrond geschoven, dat het minder
toegankelijk is voor dingen die met
het gevoelsleven te maken hebben. De
school dient er natuurlijk wel voor te
zorgen, dat er in de biologische ken
nis geen hiaten ontstaan".
IS Gé NABRINK wel helemaal
happy met de logeplaats, die onze tijd
voor de sex heeft klaargezet?
„De gulzigheid, waarmee men zich
op het ogenblik op de sex werpt, is
begrijpelijk. Je kunt niet ongestraft
generaties lang zo iets elementairs
verbieden. De sexhonger wijst duide
lijk op een groot tekort. Maar wan
neer er voldoende kansen zijn om die
honger te stellen en daarbij denk
ik natuurlijk vooral ook aan het ge
drukte woord verdwijnt vanzelf de
neiging om de zaak buiten de normale
proporties te trekken. Wat onze kin
deren betreft heb ik het in mijn boekje
aldus geformuleerd: Zij moeten zo ver
komen, dat zij leren lachen over al te
overdreven voorstellingen. Ze moeten
dus een innerlijke weerstand krijgen,
opdat zij later ook een strijdbare hou
ding innemen tegen allerlei de seksua
liteit bedreigende tendenties. Het be
tekent, dat de ouders niet moeten ver
zuimen, in de seksuele opvoeding ook
aandacht te schenken aan het aankwe
ken van een critische houding ten op
zichte van beaalde cultuurverschijn
selen".
„OVERIGENS is er wel een wat ge
vaarlijke tendens te signaleren. Ik
en met mij vele anderen, hebben zich
altijd principieel verzet tegen wat ik
zou willen noemen de calvinistische
houding tegenover sex. Er altijd voor
gepleit, de seksualiteit haar normale
plaats in het leven te geven. Voor een
belangrijk deel is dat ook gelukt.
Maar nu zie je de als het ware
super-calvinistische tendens, dat de uit
de taboesfeer bevrijde seksualiteit op
nieuw wordt losgemaakt uit de totali
teit van de mens doordat men in het
andere uiterste vervalt. Heel huiselijk
gezegd: als je met iemand vrijt is het
toch het fijnste wanneer je ook van
hem of haar houdt. Seksualiteit zon
der innerlijke bewogenheid.daar
verzet ik me tegen".