Lodezvijk-Henri Wiener:
„De mens is een vraat
zuchtige omnivoor"
EEN KEUR UIT HET WERK VAN MARY DORNA
I
Die moeder
figuur in
mijn roman
dat is ei
genlijk m'n
grootvader
Carmiggelt: „Ik sta mijn leven lang bij haar in het krijt"
Litteraire
Kan tteken i n gen
FEBRUARI
ZATERDAG
HAARLEM. Lodewijk-Henri Wiener woont in
Zandvoort. Zijn eerste boek, de verhalenbundel Sei
zoenarbeid, veroorzaakte daar een rel die landelijke
aandacht trok. Een plaatsgenoot herkende zich in een
van de figuren in de door Wiener opgeroepen fictieve
wereld. Hij nam dat niet de man die hij als zijn
spiegelbeeld beschouwde kwam er niet zo gunstig af
en de rechter gaf hem gelijk. Van Seizoenarbeid ver
schijnt binnenkort een herdruk, die is aangepast aan
de wensen van plaatsgenoot en rechter. Intussen is
Wieners tweede boek van de persen gerold, zijn eerste
roman, „Zwarte Vrijdag". De personen die zich er in
zouden kunnen herkennen zijn degelijk vermomd, zo
als kan blijken uit Wieners opmerking: „Die moeder
in het boek dat is eigenlijk mijn grootvader. Materiaal
uit de werkelijkheid wordt door de schrijver verwerkt
en vervormd om dienst te doen als bouwstenen van
een fictieve wereld, een wereld die alleen in het boek,
binnen de woorden, bestaat. Een magische bezigheid,
het aanwezig stellen van een niet-bestaand universum.
Magie is ook binnen die verhaalwereld een van de
drijvende krachten. Onze eerste vraag betrof de oc
culte problematiek en de houding van de schrijver daar
tegenover.
Seksualiteit
Oorlog
Magie
Intuïtie
TIEN tegen één, dat er alleen
oudere lezers hoeveel nog?
zullen zijn, die zich de naam van
de schrijfster Mary Dorna herin
neren en mét die naam dan na
tuurlijk iets van haar werk, de
sfeer, de ongedwongenheid, de
oorspronkelijkheid van dat werk.
Ze publiceerde in de jaren 1933-
1940; na de tweede wereldoorlog
niet meer, geloof ik, of het zou me
ontgaan moeten zijn, wat ik me
zelf hoogst kwalijk zou nemen. Ik
vind het namelijk al beschamend
genoeg dat haar vroegere bundels
„Wanordelijkheden rondom een
lastig kind", „Onmaatschappelijke
voorkeur", „Vingeroefeningen" en
„Mijn oom Ricardo" zoveel
jaren buiten de circulatie moesten
blijven: ze zijn goud waard. Er is
nu een keur van zeventien ver
halen uit verschenen, eindelijk:
„Laten we vader eruitgooien" (P.
N. van Kampen &n Zn), met een
voorwoord van Simon Carmiggelt,
die, bekent hij, „voor haar werk al
zijn leven lang bij haar in het
krijt" staat. Dat is voor mij een
uitspraak die meer waard is dan
welke professionele critiek ook.
Afkeer
Blijheid
Wanordelijkheden
C. J. E. Dinaux
Constructie v
W. J. Lukkenaer
1 968
(Van onze kunstredacteur)
„Volgens mij kan het karakter van
een mens alleen worden beïnvloed
door het milieu, door contacten met
andere mensen, niet bij voorbeeld door
de stand van de sterren bij zijn ge
boorte. Magie is een vorm van contact
tussen individuen. Ik ben vooral ge
ïntrigeerd door de negatieve vorm
daarvan, de zwarte magie. Iemand ver
nietigt een ander zonder sporen achter
te laten, via de geest".
„Henrie, de hoofdpersoon in Zwarte
Vrijdag, denkt er eerst over om de
man die hij vreest, Bergen, te verstik
ken. Hij ziet ervan af omdat hij bang
is dat er stukjes huid van het slacht
offer onder zijn nagels gevonden zou
den worden. Daarom concentreert hij
zich om Bergens geest binnen te drin
gen en hem van binnen uit kapot te
maken. „De volmaakte moord".
je vergelijken met telepathie. Ik had
de theorie van Tenhaeff daarover ge
lezen. Als twee cello's gelijk zijn ge
stemd en je strijkt er een aan, dan
klinkt de andere mee op dezelfde toon
hoogte. Die gelijke stemming komt bij
mensen vooral voor als er een nauwe
relatie bestaat: tussen moeder en kind,
man en vrouw, leden van een twee
ling. Een moeder weet het vaak als
de slang. Henrie weet, en ook dat heb
ik zelf gevoeld, dat deze methode te
rug kan slaan op hemzelf, als een boe
merang hemzelf vernietigen".
SEKSUALITEIT speelt een belang
rijke rol in de verhouding tussen Hen
rie en de personen die hij ontmoet.
Laura. Maar voor betrekkingen met
vrouwen is Henrie te schrikkerig. Hij
ontvlucht als hij vermoedt dat ze met
hem naar bed wil. Dan krijgt hij een
hallucinatie, waarin Laura hem door
Alan wordt geschonken, maar alleen
omdat Alan hem homofiel wil benade
ren. Die hallucinatie is voor Henrie
zo echt, dat hij even later Alan zijn
handelwijze verwijt".
derfiguur geïntroduceerd. Maar inder
daad, als je dat met die citaten ziet,
zijn er wel duidelijke parallellen".
IN GROTE LIJN heeft „Zwarte Vrijdag" de volgende
inhoud: Henries moeder, een jodin, heeft bij het binnen
vallen van de Duitsers in 1940 zelfmoord gepleegd. De enige
herinneringen aan haar zijn een steeds meer vervagende
foto en een brochure die zij heeft geschreven. Henrie wil
contact met haar opnemen en ziet de intuïtie als het enig
bruikbare middel daarbij. Als halfjood voelt hij zich be
dreigd door dezelfde krachten die haar tot zelfmoord heb
ben gebracht. Wegens een ernstige ziekte epilepsie of
tuberculose, dat wordt in het midden gelaten is Henrie
opgenomen in een ziekenhuis, dat hij 's nachts verlaat om
afgaand op zijn intuïtie contacten te leggen die hem dichter
bij zijn moeder kunnen brengen. Zo ontmoet hij Alan, een
mooie jongen die hem evenmin als zijn vriendin Laura kan
geven wat hij zoekt. Hij leert ook de oude man Belsen
kennen, die later in het ziekenhuis naast hem komt te lig
gen. Aan zijn andere zijde ligt Bergen, aan wie Henrie
vijandige bedoelingen toeschrijft. Belsen bezit effecten, die
in 1929 door de krach waardeloos zijn geworden. Velen heb
ben om het verlies van hun bezit in dat jaar zelfmoord
gepleegd. Dat brengt Henrie op het idee, dat er een ge
heim verband bestaat tussen Belsen en zijn moeder. Hij
probeert zijn vijand Bergen door zwarte magie te doden,
maar degeen die sterft is Belsen. Bergen heeft Henries op
zet bemerkt: aan het slot van het boek vermoordt hij
Henrie.
HOE KOMT U aan de methode die
Henrie daarbij gebruikt?
„Terwijl ik die episode schreef ben
ik zelf Henrie geweest. Ik stelde me
voor hoe ik het zou doen, hoe het
moest gebeuren. Ik heb dat dus zelf
bedacht. Je moet daarvoor de golf
lengte van je slachtoffer peilen. (Zo
als geen mens hetzelfde gezicht heeft,
zo is ook de golflengte van ieders
geest anders.) Dan leef je je in hem
in door het ritme van zijn ademhaling
over te nemen, van zijn hartslag, je
met hem te vereenzelvigen. Dat kun
vv.' IMP t SK I
er iets met haar kind is, ook al woont
dat in Zuid-Amerika. Maar Henrie
heeft niet dezelfde golflengte als zijn
slachtoffer Bergen. Denken blijkt niet
genoeg. Dan merkt hij dat iets wat
hij zegt meer resultaat heeft. Hij zegt
dat Bergen dood moet, wat hem later,
als de rollen omgekeerd zijn, fataal
zal worden. Nóg gaat Bergen niet dood.
Als uiterste middel verandert Henrie
zich in hèt symbool van het kwaad:
„Hij laat zich bij alles wat hij on
derneemt leiden door zijn intuïtie, die
hij als de enige manier beschouwt om
waardevolle contacten met anderen te
leggen. Zijn intuïtie brengt hem naar
Alan. Die blijkt homofiel te zijn en
nu knapt Henrie op hem af omdat hij
denkt dat Alan hem wil versieren. Ter
wijl dat helemaal niet waar is, Alan
heeft met hem te doen en brengt hem
daarom in contact met zijn vriendin
LAURA maakt in de beschrijving
die van haar gegeven wordt de indruk
van een moederfiguur. Henrie is op
zoeknaar zijn moeder, die in 1940
zelfmoord pleegde en die hij alleen
kent uit een boekje dat zij heeft ge
schreven over huidverzorging. Citaten
uit dat boekje zijn in de beschrijving
van Laura gevlochten. Is zij de repre-
sentante van zijn moeder?
„Ik heb Laura niet bewust als moe-
WAT IS de rol van oorlog en van
de namen die je bijvoorbeeld Henrie's
zaalgenoten in het ziekenhuis, Bergen
en Belsen, geeft?
„De namen zijn tot op zekere hoogte
functioneel. Het zijn ook wel taalgrap
jes, maar ze verwijzen naar de oorlog
en het jood-zijn. In het algemeen be
staat er in Zwarte Vrijdag een zeke
re angst om kwade krachten met name
te noemen. De oorlog wordt niet met
name genoemd. Als symbool daarvoor
heb ik gevonden de grote krach van
'29, toen ook mensen zelfmoord pleeg
den omdat hun hele wereld ineen
stortte. Henrie gelooft niet in het toe
val. Er zit, denkt hij, een complot, een
logica achter de ijle krachten die we
toeval noemen en die we niet ver
standelijk, maar alleen met de intuïtie
kunnen benaderen en bestrijden".
„Dat is niet zo maar een verzinsel
tje van me: ik voel dat zo. Henrie wil
een eenling zijn. Hij denkt in zijn in
tuïtie een afweer te hebben tegen de
gevaren die hij voelt, maar hij is zelf
de enige die gevoelig is voor dat
wapen".
HOE IS de verhouding tussen de
intuïtie en de logica, waar Henrie zich
vaak op beroept?
imiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiimiiiiiiniiE
DE VERTELLINGEN van Mary
Dorna zijn zogoed van nu als vroeger.
Ze zijn zo door en door kunst, zo vrij
van alle litteratureluur, van estheti
sche aanstellerij en modernistische ge
doe, dat ik uit onze volwaardige letter
kunde maar weinig talenten zou weten
die even fris, spontaan en eenvoudig
de vete hebben uitgevochten tussen le
vensvrijheid en maatschappelijke dres
suur. Ik zou Nescio moeten noemen
en Willem Elsschot en (in enkele van
haar boeken en op haar manier natuur
lijk) Carry van Bruggen. En dan al
licht Carmiggelt, aan wie Mary Dor
na het meest verwant is. Haar sterkste
en scherpste wapen is de humor, hu
mor met een dubbele bodem, heel ko
misch en heel triest, heel mild en heel
opstandig, heel realistisch en heel
poëtisch (eigenlijk).
HET MEISJE (later de jonge vrouw)
schrijvend in de „ik"-vorm, dit ik-
meisje dus heeft een hartgrondige af
keer van alles wat zich anders voor
doet dan het is: van alle druiloren, fat
soenrakkers, labbekakken, levensbe
dervers, vingeropstekers, status-perso
nages, modelfiguren van een welgeor
dende maatschappij, schijnheiligen,
zelfverzekerden, kortom van wat Mul-
tatuli de Hallemannetjes noemde, de
Hallemannetjes die zo bijzonder fat
soenlijk waren en het dus wel tot een
gevestigde reputatie zullen brengen.
Dat ik-meisje heeft de-hemel-zij-dank
wilde haren, een verrukkelijke onbe
vangenheid, levenslust en durf, fantasie
en is van nature een non-conformist.
Ze laat zich niet temmen, niet pas
klaar maken, niet inlijven bij de keu
rige opzitters en pootjesgevers. Ze is
en blijft het lastige kind, de tegen
speelster van de brave Bartjes, de
Sprotjes, de kindertjes heel lieve
van de dames Hille-Gaerthé en Ina
Boudier-Bakker, die in het begin van
„de eeuw van het kind" nog over hun
bolletjes geaaid konden worden van
wege het kinderlijk-aardige primitivis
me, de idealiserende jeugdromantiek,
die litterair zo troetelend-vriendelijk
opgediend werd.
BIJ MARY DORNA is dat allemaal
anders. Ze had helemaal niet de be
doeling om litteratuur te maken van
kinderervaringen. Ze schreef ronduit
uit onbehagen over een wereld waarin
het leven beknot en vervalst werd èn
uit verlangen naar een eerlijk zichzelf-
zijn, een handhaving van de innerlijke
onafhankelijkheid.
VANDAAR DAT haar sympathie bij
de verliezers is, bij de outcasts en de
grootscheepsen die het leven er op wa
gen. „En plotselihg, in een paar dagen,
ontdek je alles de doorsneegemeen
heid, de triomf, de schoonheid en het
geluk en het bittere vreselijke on
geluk": in de ene zin ligt alles samen
gevat wat ik de humor met dubbele
bodem noemde, de kleine tragedie van
de grote komedie, waarmee het ik-
meisje na elke geluksbegoocheling ont
goochelend geconfronteerd wordt, zon
der haar levensliefde erdoor aan te
tasten. Met de schlamiel Posant?ky
uit haar verhaal „Mittelstrasse 5" en
het daarbij aansluitende „Illusie en de
tante", zegt ze: „man lebt", want
„niet genoeg kan deze eenvoudige en
mystieke wijsheid verkondigd wor
den: „man lebt", met zorgen en schul
den in schande en ellende door
ziekte en vernedering heen; de zon
schijnt en de wind zingt, de ogen zien
en het hart klopt, en ergens verder op,
binnenkort of later, misschien, leeft de
hoop en lebt man". Waarom is dit
doodeenvoudige zo moeilijk geworden,
zo moeilijk gemaakt, waarom heeft
men het leven zo gemaltraiteerd, dat
het overal anders gezocht moet wor
den dan hier en nu? Het ik-meisje
vindt het af en toe: „men beleeft maar
enkele ogenblikken van hoogste glorie
in zijn leven sommige mensen moe
ten er beroemd voor zijn, andere dron
ken, en enkele verliefd."
Buiten die ogenblikken zijn er tan
tetjes die „op gezette tijden onvermij
delijk terugkwamen, als verkoudheid,
voorjaarsschoonmaak en muggen". En
als het geen vittende, hoogst-fatsoen-
lijke tantetjes zijn is er wel het ver
raad van een spontaan gegeven ver
trouwen. de dood van een illusie,
„de nachtmerrie van de klaaglijke
schijnluxe moquette stoelen en klas
sieke bessènpuddinkjes", de koude
luchtstroom van ontnuchteringen, de
botsing met de toonaangevende leugen.
DAT ALLES is er. Maar het „ande
re" kan het niet kleinkrijgen: een zich
verheugen om een „kleine vleug van
leven", een gevoel van warmte om wat
spontane blijheid, een bewondering
voor de moed om met vaart te leven,
tegen de stroom in, de ondergang te
gemoet misschien, maar in ieder geval
voor eigen rekening en risico, en vrij,
vooral vrij, vrij van de onwaarach
tigheid, de dufheid, de concessies aan
een wereld, die bij alles vraagt wat
het kost en van alles weet hoe het
hoort.
Daar zijn voor he ik-meisje geen ge
weldig grote gebeurtenissen voor no
dig, geen vrijbuiterige sexuele avontu
ren, geen spectaculaire onthullingen.
Mary Dorna stort zich niet in afgron
den, ze bestormt geen hemelen. Wat
vroeger in een oude kritiek bijvoor
beeld van Jeanne van Schaik-Willing,
zoals ik tot mijn stomme verbazing
las haar als een tekort werd aan
gerekend, doet zich, nu men van de
litteratuur een andere notie heeft ge
kregen, als een merkteken van on
miskenbare volwaardigheid voor:
Jeanne van Schaik vond het maar een
bedenkelijk verschijnsel, dat „de anec
dotes, waaruit deze verhalen zijn ont
staan, rauw, lillend werden, gelijk het
leven ze had uitgestoten". Ze zal nu
waarschijnlijk wel anders oordelen en
het met me eens zijn, dat juist die le
vensechtheid, die onmiddellijkheid, die
hoogstpersoonlijke reflex van alle
daagse voorvallen dit werk juist zo
uitzonderlijk en zo uitzonderlijk goed
maken. Er is in deze verhalen geen
kunstgreepje, geen franje, geen op-
klopmiddeltje te bekennen, het is alle
maal „natuurprodukt", voor het le
zen gereed gemaakt door een benij
denswaardige schrijfvaardigheid, een
stilistisch en plastisch vermogen, een
maatgevoel, waar menig gerenom
meerd schrijver van vandaag niet aan
te pas komt. Contrastwerking, het aan
zetten van een enkel accent op de juis
te plaats, het uitspelen van het ko
mische tegen het trieste (zie Tsjechov)
van het lyrische tegen het benauwende
hoeveel zijn het er eigenlijk die dat
met zulke doodeenvoudige taal- en
strijdmiddelen weten te bereiken? Het
is geen kunst om grote dingen klein
te maken, maar om de kleine dingen
groot te doen worden, dat is de tover
kunst van een talent als dat van Mary
Dorna, van het herverschenen ik-
meisje.
AAN DAT meisje hebben we de fi
guur van ,oom Ricardo' te danken,
het zwarte schaap van de familie,
de zwerver, de mislukkeling, die bui
ten de gestrenge zeden leefde van een
land der gematigde temperaturen,
maar lééfde en aan dat leven ten on
derging in plaats van levensarm te sla
gen. En we hebben dank zij haar Herrn
Mischa Biedermann ontmoet in een
strandhotel, Her Biedermann die
„taag kiend" zei en goedlachs en goed
geefs en charmant, en bovendien een
.flessentrekker' in het grote zakenle
ven was, die door zijn malversaties
jammer genoeg de zeer eerbaren een
kans gaf om zich weer eens op de
borst te slaan. In één verhaal is alles
rood en rose de huizen aan een
grachtje, de dames achter de ramen,
de lampeschijn, een ,rose geheim'
waarover thuis niet gesproken mag
worden. En in een ander is de bak
lucht van de kermiswafelkraam, de
ontmoeting met een verdwaalde Griek
se God in de gedaante van een ker-
misjongen en dompteur, heerlijke
wanordelijkheden, charmante onmaat
schappelijke voorkeur, humor die als
men even doorproeft bitter smaakt,
zoals alles wat zoet had kunnen zijn,
een ogenblik lang ook zoet is, en
om die ogenblikken, de goede, gaat
het tenslotte („man lebt").
Het heeft lang moeten duren voor
Mary Dorna terugkwam. Ze is er weer
en wie haar ontvangt zal zeggen: ga
zitten, Mary Dorna, op de voorste
rij.
„Henrie vertrouwt op zijn intuïtie.
Zijn inbeeldingen gebeuren, voor hem
is het zo; hij probeert achteraf waar
te redeneren wat hij met zijn intuïtie
waargenomen heeft. Hij ziet daarbij
over het hoofd, dat de mensen niet
passen in het idee wat je van ze hebt.
Ieder mens is een individu, wezenlijk
contact tussen mensen is niet mogelijk.
Ieder individu denkt het absolute ge
lijk aan zijn kant te hebben en is niet
geneigd water in de wijn te doen. Ik
ben van mening dat het individu een
vraatzuchtige omnivoor is, niet ge
neigd tot vergeven, maar tot het kapot
maken van anderen. Opgaan in een
ander is onmogelijk. Probeer je dat
wel, dan doe je dat om die ander te
vernietigen. Door mijn boek stroomt
een sterke behoefte aan contact. Ik
meen dat de intuïtie het enige middel
tot wezenlijke communicatie is, maar
juist die intuïtie faalt. In feite is Hen
rie zelf de oorzaak van de vijandschap
van Bergen".
U LEGT sterk de nadruk op het indi
vidu. Hoe is uw mening over uw pu
bliek?
„Ieder publiek is een logge massa,
moeilijk in beweging te brengen, maar
als zij eenmaal beweegt is zij onstuit
baar en er gaat niets goeds van uit.
Elke meerderheid leidt tot loos, me
ningloos geschreeuw. Het is onmoge
lijk dat veel mensen samen één me
ning hebben, dat is onecht, een gevaar.
Collectief gelijk is onecht gelijk. De
individuen verloochenen zichzelf, laten
hun identiteit varen als ze deel uitma
ken van een massa. Tegelijk is het on
mogelijk zijn individualiteit anders dan
schijnbaar te verliezen. Die spanning
maakt de massa zo gevaarlijk."
UW BOEK zit ingenieus in elkaar.
Hebt u daarvoor romantheorieën be
studeerd?
„Ik ben pertinent niet technisch on
derlegd. Wel heb ik mijn boek heel be
wust geconstrueerd, de manier waarop
het geschreven is heb ik zelf uitge
dacht".
Kunt u schrijven wat u wilt?
„Nee. ik ben volkomen afhankelijk van
mijn eigen gelijk en streef er naar, vol
komen eerlijk op het papier te komen.
Ik kan ook niet niét schrijven. Als ik
niet schrijf mis ik iets heel erg wezen
lijks. Al schrijvend ben ik op zoek naar
mezelf, ga in mezelf, probeer er ach
ter te komen wie ik ben. Ik schrijf dan
ook voor mezelf. Waarom ik publiceer
begrijp ik zelf niet. Of het moest zijn
dat ik anderen wil laten zien dat com
municatie onmogelijk is, en is juist dat
mijn vorm van communicatie."
„Ik ben onvrij bij het schrijven, om
dat ik alleen aan mijn eigen gedachten
en gevoelens uiting kan geven. Vrij
ben ik wel in de keuze van de vorm en
de stof, die ik gebruik als illustratie
van mijn gedachten en gevoelens. Mijn
boek is fictie in zoverre ik die illustra
ties vrij kan kiezen. In zoverre is er
ook afstand tussen de historische wer
kelijkheid en het boek. Ik moet de pro
blematiek vergroten om haar te laten
overkomen. Daarom heb ik ook mijn
eigen grootvader in het boek tot de
moeder van de hoofdpersoon gemaakt.
Anders zou het voor de lezer niet ge
loofwaardig zijn dat die zelfmoord uit
1940 zo'n indruk op hem maakte. Uit
de werkelijkheid haal ik de noodzake
lijke aanleiding tot een verhaal. Maar
veel is niet echt gebeurd in dat ver
haal. Ik schep een eigen werkelijkheid,
die zoveel mogelijk een illustratie is
van de historische aanleiding"