MEN JAMMERT NU WEL OVER HET ZEDENVERVAL MAAR OOK ONZE „PREUTSE" VOOROUDERS WIS TEN ER, IN DE ZEVENTIEN DE EEUW, WEG MEE... ZATERDAG 10 FEBRUARI 1968 Erbij 15 In de kerk Conversatie Bacchanaal Zweepslagen Han Wieleck (Van een onzer verslaggeefsters) ALS JE ACHT JAAR rijdt met een gemiddelde van 40.000 kilome ter per jaar, word je wat gemak zuchtig. Je let iets minder scherp op, je rijdt wat te snel, je houdt wat te veel links, je waagt eens wat. En wie weet wat voor kwalij ke zaken je nog meer uithaalt in je stalen huisje op wielen zonder dat het je zelf eigenlijk opvalt. Je wordt je pas bewust van je eigen rijstijl, als je bijna door een rood stoplicht rijdt, dat je helemaal niet hebt gezien. Als Je merkt zo dicht op de bumper van je voorganger te zitten dat er bijna geen remmen meer aan is als hij ineens moet stoppen. Als je gedachtenloos naar huis rijdt en achteraf waarachtig niet meer weet hoe je toch eigen lijk gereden hebt. Dan wordt het echt tijd dat een deskundige je rij stijl eens onder de loep neemt. Fout geleerd Door de mand Vrijstersmarkt Spelletjes „dat juist het verlies hiervan, het ge wicht doet toenemen". ZELFS in de kerken minnekoosde men dat het een lieve lust was (en dat was het ook wel). Constantijn Huygens schreef in 1640: „Wat daar wijder om gaat tusschen jonger bloed onder de gunst van donkere hoecken ende een gestaag geluyd is naar te dencken". Geen sterveling die aanstoot nam aan gedurfde liefkozingen, wanneer twee elkaar hadden gevonden; de ouders het minst. De zeden stonden veel toe, al was er wel enig verschil tussen pa triciër en boerenknecht. Veel opvattingen uit die tijd hand haafden zich overigens lang, zoals de nachtelijke vrijersbezoeken in Drente en Staphorst, het „kweeten" het bij het meisje in bed liggen in het noor den en op de eilanden. Het ongebrei delde minnekozen, het hoorde bij de 17e eeuw als puriteinse benepenheid in het vrijen anderhalve eeuw later, toen men schuchterheid als een grote deugd beschouwde. De 17e eeuw was de eeuw van de naar alle kanten uitbarstende levenskracht en levenslust. NA HET vrijen het huwelijk. Naar aller opvatting, ook die van de kerk, behoorde het huwelijk in volle blijd schap, open(baar)heid en vrolijkheid plaats te vinden. Zo'n verbintenis kon na de hervorming worden ge sloten door magistraat of een gere formeerde (dus hervormde) predikant in de woonplaats. Eerst werden drie zondagen achtereen „de geboden" af geroepen van het voorlezersbankje in de kerk, of van de pui van het stad huis, wanneer het bruidspaar geen ker kelijk huwelijk verlangde. De toestem ming van de ouders was nodig, wan neer het meisje geen twintig jaar, de jongen nog geen vijf-en-twintig was. Bruid en bruidegom moesten verklaren, dat zij wilden huwen „zonder bedwanck, simulatie, ofte bedroch". Zij moesten een bewijs van „vrijheid" (ongetrouwd zijn) overleggen en verklaren dat zij niet in verboden graad van bloed verwantschap tot elkaar stonden. Groot leeftijdsverschil was wettelijk niet verboden, maar het volk en ook de kerk trachtten dit te verhinderen. Evenals een huwelijk tussen twee ge lieven van „andere geloven". „Selden sonder kruys twee gelooven in een huys", was een veelgebruikt gezegde. VAAK WERD er bij de ondertrouw gevraagd of het bruidspaar „vleesche- lijke conversatie" met elkaar had ge had. Bij een bevestigend antwoord kon de bruidegom, wanneer de bruid hierop „de geboden" wilde tegenhouden dit af kopen met een schenking aan zijn aan staande vrouw. Was tenslotte aan alle regels voldaan dan was het huwen net als nu een kwes tie van minuten en kon de bruiloft in volle hevigheid losbarsten. Inderdaad: losbarsten. Niet zelden duurde zo'n feest drie, vier dagen. Voor de vriendinnen van de bruid ech ter konden nippen aan haar glaasje drie-maat, hemmetje-raap-op, krikman, rosiolis, magorum, klos, snap, havir van Nantes en nog veel meer vreemde drankjes, was er al veel gebeurd. De huwelijksvoorwaarden waren ruim voor de grote datum vastgesteld waarbij vooral in de betere stan den" zelfs het weduwen- en „spel dengeld" tot op de laatste cent werd vastgelegd. Vrjgstersmarkt in Schermer- horn. Een huwbare boerendoch ter wordt aan het manvolk ge toond, een soort omroeper bezingt haar vele deugden en charmes. Op hetzelfde moment waren de „speelnoten" twee speelmeisjes en twee speeljonkers druk in de weer. Zij versierden de stoelen, spiegels en het portaal met bloemen. Arme lieden decoreerden alleen de klopper en de stoep van het huis van de bruid. Op de eerste dag van het gebod, volgden dan wat nu een receptie zou heten en een „commissarissenmaal". De dag erna bezochten de speelnoten de familie, vrienden en bekenden van het bruidspaar om hen op de bruiloft te noden. De gasten kregen voordien ook bezoek van een knecht. Deze liep getooid met een bloem op de revers van zijn jas naast een door een ver sierd paard voortgetrokken slee. Hier in lagen geschenken voor de gasten, bruidsuikers, bruidstranen, mandjes gekruide wijn. NA DE huwelijksvoltrekking stortte men zich in een soort marathonmaaltijd die vaak alle perken te buiten ging en dan het ongenoegen van kerk of overheid wekte. Maar predikatie of boe tes hadden geen effect. Onze voorou ders, zuinig, ja zelfs gierig in andere zaken, waren op feestdagen niet meer te houden. Dagenlang woedde een „rij ke" bruiloft waarbij men zich tussen het eten en drinken door vermaakte met zingen, dansen en minnekozen. Het gezegde: „Van een bruiloft komt een bruiloft", stamt uit dezelfde eeuw. Liep het feest op zijn einde, dan werden bruid en bruidegom meestal naar bed gedanst. Susanna Huygens, dochter van de dichter Constantijn, werd aan het einde van haar bruiloft „geplukt als een kok zijn gevogelte". Men beroofde haar van sluier, linten, kousebanden, ja bijna van al haar kleding voordat echtgenoot Philio Dou blet haar naar de slaapkamer mocht dragen. Op het platteland moest menig echtpaar naar een herberg vluchten, omdat ze de eerste huwelijksnacht steeds werden lastig gevallen door aangeschoten bruiloftsgasten. MET NOG wat bezoeken en tegen bezoeken eindigden de wittebroodswe ken. Dan begon het echte huwelijk, waarin de vrouw volkomen onmondig was. De man had zelfs het recht haar bv „metten sweepe" te tuchtigen en de uitspraakboeken van de schepenen uit die tijd bewijzen dat dit niet louter theorie was ONDANKS ondergeschiktheid en vernederende voorschriften was de vrouw in de gouden eeuw beslist geen slavin van haar man. De schilderijen uit die tijd, van Rembrandt, Gerard Dou, Frans Hals of Pieter Moreelse to nen vrouwen, die allerminst bevallig of van uitzonderlijke schoonheid waren, maar wel in houding en gebaar plichts betrachting, ernst en vastberadenheid uitdrukken. Vrouwen die de „mans kerels" in staat stelden, hun land en hun zaken groot te maken en die hun kinderen een „fatsoenlyke en verstandige" opvoeding gaven. „Een hertlieve, seer getrouwe, vergenoegde deelgenoot in voorspoed ah in rouwe". ZO GEBEURDE HET dan dat ik na een afspraak met de ANWB op een ochtend op de stoep stond van het ANWB-gebouw in Amsterdam. Ik zou de rijproef voor gevorderden gaan af leggen. En al is dat geen echt examen (of liet nu goed is of slecht, je mag je rijbewijs houden) toch stel je je lichtelijk nerveus aan de mederijders- deskundigen voor. In dit geval de heren F. Schalk en J. A. H. van Sörnsen-De Koste de eerste als vooraanzitter en noteerder van alle ongerechtigheden, de laatste als nieuwkomer, die het vak moet leren. DE VOORWAARDEN waaraan de rijder moet voldoen, zijn werkelijk niet gering. Er zijn 29 onderdelen, zoals in stappen en rijklaar maken, rijstrook techniek, bochtenwerk, inhalen, rijden op autowegen, voertuigbehandeling en dingen, zoals in file parkeren, keren, achteruit een hoekje om gaan en diep gelegen in- en uitritten foutloos rijden, zoals het vroeger ook op de les ge leerd werd. Alle onderdelen zijn weer gesplitst in gemiddeld vier kleine pun ten. Wat slordig, onhandig of fout gaat, wordt aangestreept. In het prille begin van de twee uur rijden had ik de neiging me iets fat soenlijker voor te doen dan ik ben: overdreven keurig de zijstraten in kijken, precies 50 km per uur rijden in de stad, een joviaal „ga-je-gang-ik- heb-de-tijd"-gebaar maken tegen de brutale fietsers en weinig zeggen tegen de bijrijders,, omdat je je op de weg en het verkeer wilt concentreren. Maar zoiets houd je geen vijf minuten vol ik tenminste niet. De overige 115 minu ten waren echt eerlijken toen kwamen de streepjes. Om er een paar te noemen: ik houd teveel links, ik zit te dicht op de bumper van de man voor me, ik rem te abrupt zodat de wagen dompt, ik rijd wat dreigend op kruispunten af, ik schiet wat slordig autowegen op, in file parkeren kost te veel ruimte, en ik trek de handrem aan zonder het knopje in te drukken. Je schrikt ervan als je die man aan het strepen ziet. Zes waarderingen geeft de technisch deskundige: slecht, onvoldoende, vol doende, ruim voldoende, goed en zeer goed. Die cijfers gelden dan voor: be drevenheid in de bediening, in het rijden, toepassing van de verkeersvoor- schriften tijdens het rijden, verkeers- inzicht (vooruit denken en goed rea geren), bijzondere verrichtingen met de auto en algemene waardering. En wat kreeg uw verslaggeefster uiteinde lijk, na twee uren door de stad, en over de autowegen? De aantekening „Goed" voor alle verrichtingen, mèt de opmerking, dat ik iets te haastig, iets te vlot rijd, op welk punt ik een stapje terug moet doen, zodat de gesigna leerde symptomen dan min of meer vanzelf zullen verdwijnen. Een bevre digend resultaat maar komt ieder een uit zo'n rijproef goed tevoorschijn? Van de duizend rijproeven die er per jaar door de ANWB worden afgenomen is 40% goed tot zeer goed, de overige 60 pet redelijk tot slecht. Ongeveer 10 keer per jaar wordt geadviseerd het rijden voorgoed op te geven, omdat het een gevaar voor iedereen betekent. Van deze tien „ondermaatsen" geven er acht of negen het rijden daadwerkelijk op, een enkeling trekt zich van dit dringende, maar niet-verplichtende ad vies niets aan. Onze rij technische deskundige, de heer Schalk, zegt: „Je merkt vaak dat er slecht les gegeven is. Soms is iets geen slordigheid, maar een ding dat fout is aangeleerd bijv. mensen die hun eerste ver snelling niet gebruiken, omdat de in structeur geleerd heeft dat die er al leen maar op zit voor het rijden in de bergen. Veel voorkomende fouten zijn slecht rijden in bochten, slordig inhalen onnodig spelen met koppeling en gas pedaal en verder al die fouten die l figureren in de „zwarte zes". Veel details zijn terug te brengen op fout waarnemen en een slecht ontwikkeld verkeersinzicht. Onze klanten komen zowel uit de privésector als uit het bedrijfsleven. Het valt over het alge meen best mee zoals er gereden wordt. Je kunt niet zeggen, dat de Neder lander slecht rijdt, er valt in 60 pet wel wat aan te verbeteren. Mannen rijden ook niet beter of slechter dan vrouwen, alleen zie je bij de vrouwen soms iets meer „bewijzerigheid" in rijgedrag. PROBEREN de kandidaten zich bij een dergelijke rijproef niet beter voor te doen dan ze zijn? „Dat gebeurt regelmatig. Maar ze vallen door bepaalde kleine dingen toch steeds weer door de mand. Een man, die zegt 40.000 km. per jaar te rijden, kan nooit volhouden, in de stad 30 en op de grote weg 60 km. per uur te rijden. Dan zou die man bijna dag en nacht achter het stuur moeten zit ten". Is het noodzakelijk om ingeslopen fouten en slordigheden via lessen eruit te krijgen? Nee", aldus de heer Schalk, „De meeste mensen zijn met behulp van onze gespecialiseerde documentatie die we na iedere rijproef meegeven, en aan de hand van onze onderweg gegeven instructies, uitstekend in staat, aan hun rijstijl te gaan schaven". Goed, er is voor de meesten van ons automobilisten, nog hoop maar gaat u dan eerst even langs bij de ANWB. Het is toch wel erg nuttig, zo'n her haalde rijproef. Zelfs ik houd binnen een week nu al keurig rechts Het bruiloftsfeest, dat soms vele dagen duurde, kostte kapitalen. De anders zo zuinige Hollanders hadden het er graag voor over. HEEL LANG GELEDEN trok de huwelijkslustige jongeling uit op vrou- wenroof of hij kocht zich 'n echtgenote. Dit was in de 17e eeuw wel achter de rug, maar in veel volksgebruiken vond men er nog de sporen van. Het „bruid ophalen" wanneer vrienden van de bruidegom de bruid kwamen opeisen, het „schutten" van de bruid door fa milieleden, die door het opwerpen van een versperring de aanstaande echtge noot tegen wilden houden op weg naar haar huis, herinnerden nog sterk aan de vroegere bruidenroof. Het oorspron kelijke koop-karakter was nog terug te vinden in het muntstuk dat de bruide gom zijn a.s. echtgenote gaf, ten teken van zijn trouw. De aanstaanden hingen elkaar ook wel de helft van een dukaat om de hals. In Friesland gaf de vrijer zijn verloofde een zak van neteldoek met blinkend gepoetste geldstukken ten geschenke. IN SCHERMERHORN en Schagen bestond zelfs in het begin van de 18de eeuw nog een vrijstersmarkt, waar alle meisjes „die lustig en rustig om te trouwen zijn" door de dorpsomroe per opgeroepen werden naar een her berg te komen, waar de trouwlustige jongemannen met ongeduld wachtten en waar de hoogstbiedende de „mooi ste meid" meestal de zijne kon noe men. In Schagen deed men hetzelfde op de meest lugubere plek van het dorp, het kerkhof. Was de eerste hindernis van de ken nismaking genomen dan waren ook meteen „alle remmen los". Men ging spelevaren op het water of met een wagen er op uit, opgeluisterd met „heulen". Bij iedere „heul" (boog brug) laste het paar een ruime pau ze in om elkaar geestdriftig te knuf felen en te kussen eerste verken ningstochten op het pad der erotiek. MEN VLOCHT onderweg letters uit gras, sneed harten in berkebomen of testte zijn geliefde door haar in het meer of naar zee te dragen. Was dan iedereen tenslotte kletsnat, dan droe gen de jongemannen hun vrijsters naar VAN VRIJEN en scharrelen wisten ook onze voorouders al les. Al ging het wel een beetje anders dan nu, en.in andere landen. Er was in vroeger tijden een hemelsbreed verschil in de omgang tussen de geslachten in ons land en hijvoorbeeld Frank rijk of Engeland. In onze stre ken was die zeer vrjj, om niet te zeggen vrijpostig. Vooral wanneer de eerste stap was ge zet. De eerste stap, waarbij de jongeling op „vrijersvoeten" ging, om het meisje van zijn keus te verwerven. Ook in de Gouden Eeuw zaten „de zeden" los een duintop. Vandaar werden ze naar beneden gerold wat „met sant souten" heette. Een aardig folkloristisch ge bruik, toegepast om te zien hoe het met het humeur en incasseringsver- fnogen van het meisje gesteld was. Maar ook dikwijls een ruw spel waar tegen veel protesten kwamen, ook van schrijvers. Bellamy liet zelfs nog „Roosje" in een van zijn werken aan dit „stommelen der soete onnoosele diertjes" sterven. WAS HET weer buiten te slecht om daar het minnekozen te gaan beoefe nen, dan werd het terrein van actie naar binnen verlegd, vooral door mid del van gezelschapsspelen als slofje onder, zitten-in-de-put, of hoofdje-in-de schoot, voorlopers van het tegenwoor dige „pluisje blazen". Spelen die zich uitermate leenden voor stoeien en on beschaamde handtastelijkheden, die in preutser tijden ongehoord zijn geweest. De liedjes, de taal, de raadsels, de humor, die ons vaak al te vrijmoedig en platvloers voorkomen, vond het grootste deel van ons gewone volk vanzelfsprekend. Wel trokken boetepre dikers ertegen ten strijde. Een gedicht van Simon Beaumont, pensionaris van Zeeland, voor Anna Roemer luidt: „Of soud de maeghdom (maagdelijkheid sijn, die u soo swaer doet weghen?" en haar een paar regels verder zegt: Een geliefd gezel schapsspelletje heette „Hoofdje in-de-schoot", dat zelfs door de dames en heren uit de Betere Kringen fervent beoefend werd. Populair was ook het spel „In de put", een soort ganzenborden waarbij stevig geknepen en getast mocht worden. t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 15