Cappadocië: land van feeënpaleizen,
kluizenaarsvestingen en rotskerken
I
I
h
Kamelengevechten
in
Turkije
er
ers
Corridas
zonder
toreros
p|' w
MAANDAG 12 FEBRUARI 1968
17
De duivel draagt een ruitjesjas.
DOOR
BOB TADEMA SPORRY
■Mm
.Hh
IN EEN bijna surrealistisch landschap, in de uit de
rotsen gehouwen kerk Sakli Kilisé in Cappadocië
schilderde eeuwen geleden een vrome monnik met
een oud lapje als penseel en aardkleuren als verf een
portret van de duivel. Op het oog is het een lieve
duivel. Hij ziet er in ieder geval erg onschuldig en on
duivelachtig uit met zijn geruite jasje- Hij heeft een
pluimstaart, staat op twee kromme pootjes en heft
twee ietwat zielige handjes omhoog. Maar als iedere
ordentelijke duivel heeft hij wel op zijn wat vormeloze
hoofd twee onmiskenbare horentjes. Zo prijkt hij daar
al .sinds de veertiende eeuw, in bruinige en rossige
kleurtjes, temidden van een select gezelschap Anato-
lische heiligen op de muren van een rotskerk. Dag in,
dag uit hebben de monniken in die kerk naar de duivel
gekeken. Maar het duurde eeuwen eer de profaner
blikken van Westerse reizigers hem verbaasd enja
eerljjk gezegd bekoord konden bekijken.
IN CAPPADOCIË, in het hart van Turkije, het land
van talloze heiligen en martelaren, ligt de vallei van
Görémè als een soort maanlandschap van wit en bleek-
roze onder de strakblauwe zomerhemel; een landschap
dat zijn ontstaan dankt aan de geweldige, vierduizend
meter hoge vulkaan Erciyas, die vroeger Argaeus heet
te en die in de oertijd heel wat gevaarlijker was dan nu,
al wil de aarde er ook nu nog wel geregeld beven.
MILJOENEN JAREN geleden
schijnt de Argaeus continu geweldige
wolken as te hebben uitgebraakt die
lang in de atmosfeer bleven hangen,
maar toch tenslotte zoetjes neerdaal
den. Daardoor werd de aarde ver in
de omtrek bedekt met laag op laag van
witte, bleekgrijze, roomgele, rozerode
of heldergele lagen stof. De ontzag
lijke druk die deze steeds aangroeien
de lagen uitoefenden op de eronder
liggende, plus de zeer grote regenval
zorgde ervoor dat de as tenslotte ver
anderde in een zeer fijne en zachte
tufsteen, die hier en daar een dikte be
reikte van meer dan honderd meter.
Toen zorgde een laatste en naar het
schijnt verschrikkelijke uitbarsting
van de vulkaan voor een geweldige
lavavloed, die de tufsteen bedekte met
een zwarte steenkorst.
TOEN DIT allemaal gebeurd was en
bovendien de vulkanische werking van
de bodem het plateau van tufsteen een
lichte helling had gegeven, begon er
een tijd van meer dan normale regen
val. Langs de flauwe helling liepen
van de bergen kleine beekjes als
meanders omlaag en begonnen hun uit-
slijpend werk. Daardoor ontstonden er
duizenden geulen in het lavadek en
toen de beken eenmaal de zoveel zach
tere tufsteen hadden bereikt, werd het
helemaal een klein kunstje en was de
oerbodem van de vallei spoedig be
reikt. Deze stond nu vol met bijna
loodrechte kegels als gigantische „vin
ger van God", die dwarsgestreept wa
ren in kleuren als die van een mooie
schelp. Iedere kegel droeg een hoed
van zwarte lava. Dit ruige land vorm
de een ideaal oord voor de heremie
ten en réfugeés die hier in roerige
tijden bij grote aantallen een veilig
onderdak kwamen zoeken.
DIE VLUCHTELINGEN kwamen
uit bittere nood. In de zevende eeuw
brak de islam los over Palestina en in
hun eerste niets ontziende bekerings-
zucht hadden de „muzelmannen" alle
christelijke heiligdommen verwoest en
hen die de heiligdommen bewaakten
en bewoonden, verdreven. Talloze
monniken vluchtten naar het noorden
en kwamen met een grote omweg naar
Anatolië en naar Cappadocië in het
bijzonder. Toen ze tenslotte de vallei
van Görémè bereikten, wisten ze dat
ze gevonden hadden wat ze zochten:
een oord van de grootste verlatenheid,
op het oog zeer onvruchtbaar en ge
blakerd door de zon. Wel was er een
bereikt worden via een aantal ondiepe
inkepingen in de steile helling. Met
vingers en tenen moest men zich let
terlijk ophijsen om in huis te kunnen
komen, zodat in tijden van nood één
welgemikt steentje of één flinke duw
voldoende waren om de vijand hals
over kop in de diepte te doen tuime
len naar de verre bodem van de val
lei.
DE MONNIKEN volgden het voor
beeld van de oerbewoners. Ze zochten
zich een behaaglijke en veilige kegel
uit en maakten er een huis van. Maar
dat was nog maar een begin. Ze deden
als Hiëron, Basilius en zelfs Sint Joris
en begonnen aan de bouw, of liever
aan het uitgraven van een eindeloos
aantal kerken, kloosters en voorraad-
Een duivel tussen de heiligen
in een surreëel maanlandschap
Gigantische rotspieken, sommi
ge honderden meters uit de
vlakte omhoog rij zend, markeren
het gezicht van Cappadocië.
Eeuwenlang boden zij een vei
lig toevluchtsoord voor vervolg
den: belaagde „feeën", monni
ken en politieke vluchtelingen.
oerbevolking van troglodieten hol
bewoners die sinds de oertijden in dit
land een veilig onderdak vonden in de
talloze holen en grotten tussen en in
de kegels en op de steile bergwanden
vol kloven, barsten en spleten. De
troglodieten waren verdergegaan waar
de natuur had gestopt. Ze hadden ont
dekt dat de zachte tufsteen gemakke
lijk kon worden uitgehold.
Maakte men er dan nog een huis
deur bij, helemaal aan de top van de
kegel en vlak onder de lavahoed, dan
had men zelfs een waterdicht dak bo
ven het hoofd. De voordeur kon alleen
schuren in de kegels en rotshellingen.
In de vallei van Görémè begon een
grote samenleving te ontstaan.
Die eerste monniken hadden het in
het begin zeker niet gemakkelijk. Ze
hadden niet alleen te strijden tegen de
troglodieten en de invallende Arabie
ren, maar ook tegen hun bitterste vij
anden, de iconoclasten (beeldenstor
mers) die erop uit waren alles wat
maar zweemde naar religieuze schil
deringen te verwoesten. Er waren ge
weldige stenen deuren nodig om die
boze lieden uit de kegels te houden.
Maar na de negende eeuw werd het
dan toch rustig in Görémè en zo kon
dan eindelijk de grote bloei van de
vallei beginnen. Kerk na kerk, kapel
na kapel, klooster na klooster en
school na school werden gebouwd, ver
sierd en uitgebreid. De reusachtige
voorraadschuren herbergden de pro-
dukten van de landbouw en de
monniken hoefden geen leven van
versterving meer te leiden, met wilde
honing en sprinkhanen als dagelijks
diëet. De bodem van de vallei van
Görémè bleek namelijk helemaal niet
zo onvruchtbaar als hij eruit zag, mits
men de grond bewerkte met wat düi-
vemest. Er was meer dan genoeg wa
ter in de putten en zo kon men met
een beetje werk vele akkertjes aan
leggen waarop vooral boomgaarden
uitnemend gedijden. Appels en peren,
abrikozen en druiven gaven en geven
nog steeds na de gloeiend hete zomer
een rijke oogst. En al lag er dan in
de winter vaak een paar meter sneeuw,
in de kegelvoorraadkamers lag een
hoeveelheid gedroogd fruit, graan, olie,
en wijn opgeslagen die de monniken
een zeer wel uit te houden winter
waarborgden, temeer daar die kegel
huizen nooit echt koud werden. Daar
voor zorgden de metersdikke wanden
wel.
(Van een medewerkster)
DE TURKEN raken er al sinds
eeuwen niet op uitgekeken, op het
kijkspel, dat „güresj" heet. In goed
Nederlands betekent het worstelen.
En wat de „spelregels" en de slim
migheidjes betreft, lijkt het daar
wel op. Alleen zijn de worstelaars
in dit geval geen gespierde kracht
patsers, maar zachtharige kamelen.
Wat voor lieve gedachten de leek
ook mag koesteren over dit woes-
tijndier: eens per jaar ontpoppen
de mannetjeskamelen zich als ge
weldige vechtersbazen. In de
bronsttijd en dan wordt de gü
resj gehouden zijn ze reusachtig
op elkaar gebeten. De Turken heb
ben dat handig uitgebuit. Ze laten
de dieren op elkaar los en blijven
er zelf bij staan kijken. Zo snijdt
het mes aan twee kanten: de ka
melen krijgen de kans om wat
stoom af te blazen en het publiek
heeft er een mooistuk vermaak aan.
DE KAMELENGEVECHTEN in
Anatolië Aziatisch Turkiie zijn
net als de stierengevechten in opanje
een nationaal evenement. Bewoners
van de meest afgelegen dorpen komen
ervoor op de been, weddenschappen
tegen soms astronomische bedra
gen worden erop gesloten en de
intocht van de kamelen, die van stad
je naar stadje trekken, doet in luister
niet onder voor de stoet waarmee in
Spanje ieder stierengevecht aanvangt.
In Bodrum, waar ik zo'n güresj mee
maakte, werd de karavaan de avond
vóór de grote krachtmeting feestelijk
binnengehaald. Twintig kamelen in
een lange rij, uitgedost met bontge
kleurde kleden, geborduurde tuigen
en koperen bellen, die tinkelden bij
elke poot die de bultenaren verzetten.
Ernaast de drijvers, die de dieren aan
de lijn hielden en de stoet in een
vurig licht van hoog-opflakkerende
faklels zetten. Een zigeunerorkest
trommelde en pijpte de stoet naar de
„arena" een zandvlakte middenin
het stadje waar de wekelijkse markt
wordt gehouden. Het te noop gelopen
publiek mocht zich nog even vergapen
aan een ererondje van de .worste
laars", toen ging het feest als een
nachtkaars uit. Zo'n intocht is ook
maar een voorproefje, een „tastema-
ker" op de gebeurtenissen van de vol
gende dag.
DAN is Bodrum pas goed in rep en
roer. Iedereen trekt gewapend met kis
ten, matrassen en dekens naar de
markt om een zo goed mogelijk plaats
je te veroveren. Jeeps, 'vrachtwagens
en tractoren voeren publiek uit de om
trek aan. „Gemengd" kijken is er ove
rigens niet bij. Mannen en vrouwen
zitten gescheiden. De kinderen hangen
bij trossen in de palmbomen. Mars
kramers leuren het publiek af met
geurige kisjkebab (gebakken vis) en
loukoum (blokjes Turkse zoetigheid).
De kamelen, met stalen kettingen tus
sen de voorpoten, duurt net kennelijk
allemaal te lang. Al naar de aard van
het beest wordt het ongeduld afgerea
geerd. Sommige wiegen van de ene
poot op de andere, weer andere pro
duceren een geweldige massa schuim
op de bek. De rivalen zijn naar de
soort gesplitst in „licht"- en .zwaarge
wichten". De eerste categorie wordt
vertegenwoordigd door de steppeka
meel, kortharig, meer vuilgrijs dan
geel en niet imponerend >'an grootte,
de tweede door de gigantische, lang
harige woestijnkameel met zijn reuzen-
manen.
Potseling valt het geroezemoes stil.
Een dunbesnorde Turk leest de namen
op van de eerste twee „worstelaars",
die tegen elkaar uitkomen. Het pu
bliek applaudisseert. De drijvers lei
den de twee gemuilkorfde rivalen, die
Mustafa en Ali blijken te heten, aan
lange touweh de arena in en laten ze
middenin de zandvlakte op elkaar los.
Het tweetal bespiedt elkaar eerst een
paar minuten vijandig, gromt, gorgelt
en schuimbekt. Kort daarop uggen ze
elkaar al in de haren. Het tromt erop
aan, de tegenstander te overrompelen
en op de grond te krijgen. De drijvers
houden hun dieren oplettend in het
oog en hun lasso klaar om een moge
lijk op de menigte instormende ka
meel te vangen. Bliksemsnel springt
opeens de aanvaller op de ander en
dwingt diens kop tussen zijn voorpo
ten. Het publiek joelt. Dan sleept hij
hem net zo lang door het stof tot zijn
rivaal, murw geworden, zijn weerstand
opgeeft. Als het dier niet meer op
staat, is de strijd beslecht. Mustafa
heeft gewonnen. Het spel is uit maar
weet zo'n dier veel. Hij gaat gewoon
door en begint op de verliezer in te
trappen. De drijvers komen tussenbei
de en scheiden de twee.
HET PUBLIEK krijgt na dit kleine
incident alweer een nieuwe worsteling
voorgeschoteld. Het programma wordt
in snel tempo argewerkt Binnen twee
uur staan er tien kampioenen op de
zandmat. Hun leloning: een tournee
langs andere Egeïsche stadjes Overi
gens zijn niet alle kamelen voor een
gevecht te vangen. In Bodrum pres
teerde een kamel het, voor 'ijn tegen
stander op de vlucht te slaan. Publie
ke verguizing was zijn deel. Het dier,
dat dagelijks door het plaatsje sjokt
met vettige zakken olijven p de bult,
heet sindsdien in de wandeling „suk
kel."
DE MONNIKEN konden dus zeker
zijn van een vredig en vreedzaam be
staan. Ze konden ook gaan denken
aan verfraaiing en vergroting van hun
bouwwerken. En in deze tijd werd ook
de kerk Sakli Kilisé gebouwd (lees:
uitgehold) en ontstond tussen de ne
gende en de veertiende eeuw ook het
portret van de duivel in zijn ruiten
jasje. Deze vreedzame periode duurde
heel lang, tot de n'egentiende eeuw,
maar het was uit met de bloei van deze
christelijke gemeenschap, die zich in
Görémè staande hield midden in een
moslemwereld.
Het eens zo veilige isolement werd
tenslotte fataal. Er werd niet meer ge
bouwd en het leven was er niet veel
meer dan een vegeteren. Toch kwam
er nog een korte nabloei. In de negen
tiende eeuw opende Turkije zich voor
westerse invloeden. Men begon nieuwe
kerken uit te graven, terwijl de oude
werden opgeknapt en vergroot.
baardige gezichten der heiligen in de
grotten, ondanks het feit dat ze nu
moeten rekenen op een pak rammel
van de bewakers, want de toegang tot
de kerken en kerkruïnes is nu ten
strengste verboden. Het zijn nationale
monumenten. Maar daardoor is de ver
nieling natuurlijk des te aantrekke
lijker geworden
DE KERK SAKLI KILIS werd ont
dekt door Turkse archeologen. Aard
verschuivingen hadden een dikke laag
zand en stenen over de kerk gelegd,
maar daarin was later weer een gat
gekomen, waardoor men zich naar
binnen kon laten glijden. Een stort
beek bleek een tijdlang door de kerk
gestroomd te hebben en daarbij tot
een hoogte van 75 cm boven de grond
alle fresco's te hebben vernield. Maar
daarboven waren ze in het veilige
duister zo fris gebleven als op de dag
waarop ze door de monniken waren
geschilderd met kleine lapjes waar
van men vele resten gevonden heeft!
die ze in uit de aarde gewonnen verf
doopten: geel en rood, bruin en zwart.
Met die lapjes werden bijbelse voor
stellingen direct op de blanke tufsteen
aangebracht: heiligen en andere onbe
kende prominenten, maar ook land
schappen van hoge bergspitsen, de
vreemde kegels van Görémè die de
monniken inspireerden.
HET ROEMLOOS einde kwam toen
de oorlog tussen Turkije en Grieken
land ontbrandde. In die strijd, die
duurde van 1918 tot 1922 brak voor de
Grieks-orthodoxe kerken en kloosters
een vreselijke tijd aan. Alles werd
vernield. Fanatieke moslems verdre
ven de monniken en verwoestten iede
re kerk die in hun handen viel Vooral
de kinderen verrichtten toen en ook
nu nog! de grootste schade. In de
loop van enkele jaren werd er door
hen meer vernield dan in al die eeu
wen daarvoor. Nog steeds weten de
kleine jongens dat het een Allah zeer
welgevallig werk is om met stenen en
scherpgepunte pijlen te mikken op de
IN DE voorstellingen zoals die door
de iconografie werd voorgeschreven,
slopen echter ook de vreemde oude
sprookjes en legenden van het land
binnen, want was b.v. ook Sint
Joris, niet een zoon van dit land? Vol
gens de legende was de draak die door
hem gedood werd, niemand anders dan
het gevaarlijke dier dat de toverboom
op het hoogste topje van de vulkaan
Argaeus bewaakte en Sint Joris wenste
die boom te bezitten.
UIT EEN OUDERE CULTUUR dan
die van de monniken van Görémè
stamt ongetwijfeld ook de duivel van
Sakli Kilisé. Want in niets lijkt hij op
de geijkte duivel, maar in alles op die
vreemde mythologische figuren die
in voorchristelijke tijden de vallei van
Görémè bevolkten, zoals de feeën die
in de .schoorstenen" woonden en die
het voorzien hadden op de knappe
(jonge!) mannen, die m hun stenen
paleizen binnendrongen fin de dui
vels die deze wonderschone teeën be
waakten voor „ontering en schande"
hebben waarschijnlijk heel erg gele
ken op de duivel uit de kerk Sakli
Kilisé: de privé duivel van een vrome
monnik die met een lapje en wat verf
zijn portret uittekende op tufsteen!