Met het jonge leven sloop ook de dood de kraamkamer binnen I Ê*- .K VMwïmwF. De kolenhaard ligt eruit, bij consument en wederverkoper De handel heeft alleen nog interesse voor gaskachels :ii i ZATERDAG 17 FEBRUARI 1968 Erbij «i K '|h rJ3ÊA m Omringd, door tedere, hoewel vrij onhygiënische zorgen, maakte baby zijn entree. Links: de kraamkamer van een behoef tig gezin met pitrieten „kraem- stoel" en luiermand. Rechts: de verluiering van de boreling in een gegoed middenstandsmilieu. 'S Nooddoop (Van een onzer redacteuren) 1 gelijk op de hoogte stelde van de op handen zijnde blijde gebeurte nis. Hij bood zijn vrienden en be kenden dan maar vast een maaltijd of een drinkgelag aan en dronk zelf daarbij „hansje-in-de-kelder": een beker met dubbele bodem die zich door de druk van de wijn opende en waaruit dan een kindje naar boven kwam. Vruchtbaar volk Erkend vroedmoer Fraaie kraemkloppers sierden de voordeur. Ook alshet kindje overleden was. Han Wiélick ft/MiiiM/nn Loopt terug Toen wil Onverkoopbaar Oud roest AnimnnniinnniinnnrJ'"",,,,M"M***,wll"*MI>w*"wlll>,lll<ll>l nnnnnnnnnnnnnnnnnnnrnrnrnrnrnrnrnmaÊimÈimÊimmmmmmmÊMmÊÊaÊmmmaÊmnr Kraemen en sooËhem het „kandeelmaal" waartoe men door de baker werd uitgenodigd. in de Gouden Eeuw >Ss k „ELK KIND brengt duizend gulden mee". Deze uit spraak is tekenend voor de mentaliteit van onze voor ouders uit de gouwen eeuw. In die eeuw van naarstig geldverdienen waren kinderen het grootste bezit. Een bezit waarop reeds tijdens de bruiloft openlijk werd gezinspeeld en waarnaar onbeschaamd werd geïnfor meerd, wanneer de wittebroodsweken nog maar nau welijks geëindigd waren. BLEEF zwangerschap uit, dan was de echtgenoot vaak het mik punt van spot in familie- en ken nissenkring. Vandaar dat een aan staande vader iedereen zo snel mo- De vruchtbaarheid was in de gouden eeuw en in de achttiende eeuw blijk baar bijzonder groot. Gezinnen van 12 tot 14 kinderen waren geen uitzonde ring. Maar gelijk met de geboorten sloop de dood de kraamkamer binnen. De sterfte onder kraamvrouwen maar nog meer onder de baby's was afgrijselijk hoog. Hoe hoog bleek wel tegen het einde van de republiek uit een wetsvoorstel om gezinnen met meer dan negen kinderen een premie toe te kennen, een soort kin derbijslag dus en hen vrij te stellen van belasting. Dit omdat de bevolking niet meer „voldoende" toenam als ge volg van de zeer hoge kindersterfte. De enorme sterfte onder de kraam vrouwen was te wijten aan de primi tieve verloskunde van die dagen en de onhygiënische omstandigheden waar primer de geboorte plaats vond. Vol slagen onbekwame onfrisse1 vroeavroö-* wen, die hun „wijsheid" uit boekjes als „Roosegaert der bevruchte vrou wen" of „het kleine vroetwijfsboek" (1685) gepuurd hadden, leidden de meeste bevallingen. Uit beroepstrots of valse schammte konden die vroed vrouwen er vaak niet toe komen de dokter erbij te halen wanneer er bij de bevalling iets mis dreigde te gaan. Dan verlosten zij zo maar „op de tast en soms tnet stijf toegeknepen ogen. VROUWEN die acht, negen kinde ren baarden, van wie er uiteindelijk slechts één in leven bleef, vormden in die tijd geen zeldzaamheid. Veel man nen verloren twee, drie of vier echt genoten in het kraambed. Geen won der dat zij een vrouw die in blijde ver wachting was, met de grootste zorg omringden. Voor, maar ook na de be valling. Allereerst werd de luiermand ge reed gemaakt. Daarna volgde de in richting van de kraamkamer en het zoeken van een goede baker en een vroedvrouw. Vroedvrouwen werden, hoe slecht zij haar werk vaak ook de den, met alle égards behandeld. De aanstelling van een „vroede moeder' had heel wat voeten in de aarde. Zij was infeite een zaak van de over heid. Staatslieden als Van Beveren en De Witt hebben vaak verre reizen gemaakt om met een vroedvrouw een overeen komst te sluiten, nadat zij zich eerst bij hun keus hadden laten adviseren door deskundigen. Was de vroedvrouw benoemd in haar ambt dan kreeg ze een huis op staatskosten en met een schild boven haar deur, waarop een kruis met een zuigeling was afge beeld. Daarna moest zij in het stad huis een eed afleggen en verklaren dat ze praktiserend gereformeerd was. Zij had verschillende voorrechten. Zo waren vroedvrouwen vrijgesteld van thee- koffie- en bierbelasting en kre gen zij op oudere leeftijd gratis een huisje op een van de vele hofjes. Arme lieden konder uiteraard zo'n officiële vroedvrouw niet betalen. Zij moesten zich met een amateur „vroed moer" tevreden stellen. Voor de wel- gestelden was een erkende vroedvrouw alleen nog niet voldoende. Zij stelden ook nog een baker, een kraamwaakster en een voedster, alias „min" aan, voor het geval de moeder haar kind niet zelf zou kunnen voeden. Jacob Cats vond overigens dat „een die haar kinders baert is moeder voor een deel, maar die haer kinders sooght is moeder in 't geheel". DE KRAAMVERTREKKEN waren meestal donker en benauwd. In het midden stond een „kraemstoel" en een „kraemschut" een scherm om de tocht tegen te houden. De kraemstoel werd onmisbaar geacht. Het was een soort ligstoel, waarin de kraamvrouw dagen lang rechtop zat, met een stevige steun in de rug. De bevalling gebeurde vaak I .«isA f \y NJ /«N ,.>v in zo'n stoel of..in de schoot van een vrouw, die schootster heette. In de directe nabijheid stond de „schommelwieg", bij de beter gesitu eerden ook het „kraemsilver", de kan- deelkom met de kandeelstok. Bij de bevalling waren behalve de vroedvrouw alle naaste vrouwelijke fa milieleden aanwezig. Niet alleen in Ne derland trouwens; koningin Marie An toinette bracht haar kinderen ter we reld in een zaal barstensvol hofdames en -heren, die belangstellend toekeken. ONMIDDELLIJK na de geboorte leg de men het kind in de armen van de vader. Deze zette dan de satijnen kraamherenmuts" op het hoofd, over handigde de boreling weer aan de ba ker. Daarna volgde de feestdronk. De trotse vader roerde met de kandeel stok in de gesuikerde wijn, schonk een groo.tr glas vol» gaf zijn echtgenote de eerste slok, nam zelf de tweede en bood dan het gezelschap rond het bed, de rest aan. Minder goed bedeelden schonken brandewijn met rozijnen, ter wijl de allerarmsten zich met gesui kerde jenever („Soet soopie") behielpen, pen. Vervolgens werd op de voordeur de kraamklopper bevestigd, een vierkant (ebbe)houten plankje, waarover ro de zij was gespannen, met daarboven een waaier van kant. In het midden prijkte een vierkant van kostbare kant, dat voor de helft met papier werd be dekt als de baby een meisje was. Kant en zijde voor zo'n klopper kreeg de bruid al bij de ondertrouw van haar toekomstige echtgenoot. Minder welge- stelden hingen een strook linnen aan de deur. Op het platteland spijkerde men een bosje bladeren aan de deur. Was het kindje doodgeboren of de moe der in het kraambed overleden, dan was het vierkant gestoffeerd met zwart lin- nen. Zo'n klopper had duidelijk nut: het huis was daardoor gevrijwaard van inkwartiering van soldaten, en ook mochten er een maand lang geen reke ningen aangeboden, of beslag gelegd worden. Na het kandeel-drinken begon een waar snoepfestijn, waarvan de jeugd in de buurt meeprofiteerde. Onze beschuit-met-muisjes is er nog een overblijfsel van. Veertien dagen later was er een welbesproeid ,kraam-maal' ook wanneer het kind inmiddels was overleden. Voor de vriendinnen was er DE DOOP moest vaak snel gebeuren een ongedoopt kind kon immers niet zalig worden. De vroedvrouw kon de doop verrichten, als het kindje dreigde te sterven. Maar meestal haalde men een dominee. Was die ver hinderd dan kwam er een priester, want zo nauw nam men het nu ook weer niet. Was het kind gezond, dan mocht de doop alleen in de kerk ge beuren, in de regel op zondagmiddag. De ouders waren vrij in de naamge ving. Wel maakte de kerk bezwaar te gen namen als god, Christus of die van engelen. De naam „engel" zelf was toegestaan. De zoon van Michel de Ruyter bijvoorbeeld ging als Engel door het leven. Erg geliefd waren dierenna men als duifje, zwaantje en vogeltje voor meisjes. NA DE DOOP was er uiteraard weer een maaltijd, waarbij het kind aan alle aanwezigen werd getoond. Dan gaven de peters en meters en vrienden hun „pille(doop)gaven": zil veren of gouden rammelaars, bellen, dooppenningen aan kleurige linten of kettingen. Hoe rijker de gasten, hoe duurder de pülegiften.-Zo kreeg Willem II na zijn doop van de Hoogmogende Heren een gouden doos ter waarde van 1259 waarin een jaar „pensioen" van 8000. Daar kwam dan nog de toezegging van een jaarlijkse „rente" van 5000 bij. In de 16de en 17de eeuw voedden de moeders hun zuigelingen zelf. Een min werd alleen te hulp geroepen wanneer de moeder zelf geen voeding had. Baby voeding kende men natuurlijk nog niet, wilde het kind niet drinken of kon het de moedermelk niet verdragen dan moesten er ijlings „zuigsters" komen, die vier tot zes stuivers per „maaltijd" voor een „onberedderde" borst reken den. Een eeuw later werd het deftig ge vonden als minnen de pasgeborenen voedden, al is dit gebruik nooit zo wijd verbreid geweest als in Frankrijk, waar vrijwel geen „dame" haar baby's zelf zoogde. Hier herinnerde menig moeder zich het bovengenoemde gedichtje van vader Cats, of de woorden van diens tijdge noot Jan Vos, die in een puntdicht zei: „Geen dier soo wreedt of 't zoekt sijn jongen self te soghen V/J/i (Van onze correspondent) DEN HAAG. Een groot Heel van onze haardenleveranciers is nog slechts met tegenzin of hele maal niet bereid kolenhaarden te verkopen. Velen van hen hebben geen enkele nieuwe kolen- of olie- haard in hun winkels staan. De reden van hun afkeer: als zij van een bepaald type kachel een van tevoren afgesproken hoeveelheid afnemen, krijgen zij van de fabri kant een extra korting. Daarom leggen de handelaren zich het liefst uitsluitend toe op de verkoop van gashaarden waarvoor de be langstelling het grootst is. EEN JONGE ambitieuze verkoper, in de toonzaal van een groothandelaar zegt: „Als iemand bij mij komt om een kolen- of oliehaard uit te zoeken probeer ik hem over te halen een gas haard te nemen. Als het niet toeval lig een kolenhandelaar is, lukt me dat geheid". De toonzaal is ten gerieve van de haardenleveranciers, die hun „lastige" klanten naar de groothandelaar stu ren om bij hem een keuze te maken. Er staan ruim honderd gaskachels en welgeteld vier kolenhaarden. Men moet wel heel stevig in zijn schoenen staan om niet omgepraat te worden. EEN WOORDVOERDER van de Stich ting vaste brandstoffen, de spreek buis van de kolenhandel zegt dat er nog redelijke vraag is naar kolenhaar den en dat de winkeliers daarop in haken. „Ik kom er rond voor uit dat de afzet van kolen terugloopt. In een paar jaar is de afzet gedaald van vier en een half tot twee miljoen ton per jaar. Maar we kunnen niet aanne men, dat het nog verder achteruit zal gaan. Er zullen altijd mensen zijn die hun vuur zelf willen verzorgen die van geknetter en van levende vlammen houden." Hij noemt een paar adressen van winkeliers die nog volop in kolenhaar- den doen. Het blijken echter kolenhan delaren te zijn die ook kachels ver kopen. In hun winkels staan inder daad kolenhaarden, maar de meeste zijn flink afgeprijsd. DE AFKEER van de handelaren voor kolenkachels bestaat nog niet lang. Met name in het westen waren veel olie- en kolenhaarden te koop tegen prijzen die vaak honderden guldens onder de catalogusprijzen lagen. Deze kachels waren afkomstig uit 't noorden en oosten van het land, waar de handel er geen raad mee wist door de plotse linge populariteit van het aardgas. Gro te partijen haarden en kachels werden indertijd naar de nog niet van aard gas voorziene Randstad gestuurd, waar ze door de lage prijzen nog redelijke aftrek vonden. Nu het aardgas tot in bijna alle uithoeken van het land is doorgedrongen, behoort dit verschijn sel tot het verleden. Het wordt op het ogenblik nog moeilijk zelfs een kolen kit in de winkels te vinden. Het aardgas is duidelijk in opmars. Met name in sommige al lang op de gas bel van Slochteren aangesloten gemeen ten bedraagt het percentage al bijna zeventig. Uit het cijfer zou men kunnen afleiden dat met de verkoop van aard gashaarden de eerste tijd nog een goede boterham verdiend kan worden. En dus zal de kolenhaard wel op de ach tergrond worden gehouden. AAN DE verkoop van gashaarden kleven overigens niet alleen voorde len. Zo zitten veel leveranciers met grote partijen ingeruilde olie- en ko lenkachels, die ze niet kwijt kunnen. Ze hebben er nog even over gedacht het „doorzendsysteem" van de hande laren in 't oosten over te nemen, maar de gebieden die nog geen aardgas heb ben zijn op de vingers van één hand te tellen en door de transport- en an dere bijkomende kosten zouden de prij zen voor tweedehandsgoed toch te hoog worden. Maar niet iedereen die een nieuwe gashaard heeft gekocht, heeft zijn ou de kachel ingeruild. Velen hebben zelf geprobeerd een koper te vinden voor de naar hun mening nog waarde volle haarden. Wij vroegen een vijf tigtal van hen naar hun ervaringen. Het bleek dat de meesten van hen het er niet beter van af hebben ge bracht dan de handelaren. Op zolders, in kasten, kelders en tuinen leiden veel kolenhaarden een kil bestaan. Als men al zo gelukkig was een ge- gegadigde te vinden, dong die zo veel van de vraagprijs af dat achteraf in ruil toch voordeliger bleek. Meer dan drie jaar oude kolenhaarden zijn niet of voor slechts twee tot zes tientjes verkoopbaar. Voor een werkelijk zo goed als nieuwe kolenkachel is aan het be ging van dit stookseizen nog wel rond de honderd gulden neergeteld. Olieka chels brachten, afhankelijk van hun leeftijd, tachtig tot tweehonderd gul den op. De niet verkochte kachels zijn veel al via de reinigingsdienst of een, met de tegenstrijdige naam „opkoper" aan geduide ondernemer die tegen een klei ne vergoeding iedereen van overtollig huisraad ontlast, op een schroot hoop terecht gekomen. De kolenkachel is hopeloos uit de gratie. Bij de consu ment en zo mogelijk nog meer bij de detailhandelaar. Het voorbeeld van de tienduizenden die nu al op aardgas sto ken zal, naar verwacht wordt, gevolgd worden door bijna iedereen wiens hui dige kolenkachel in de komende jaren versleten raakt. Wie de vergelijking van kosten en voordelen al niet zelf maakt, krijgt hem zwart op wit van een geroutineerde verkoper. Er is geen ontkomen aan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 15