La Reine Hortense heeft hier niets gecomponeerd PROVINCIEHUIS ALS MUZIEKHAL Hoofse troubadour knap geduid in essayistische roman van Ruth Wolf Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 9 MAART 1968 Erbij 17 - Jos de Klerk HAARLEM Op zaterdag Marie Concessie C. J. E. Dmaux 16 maart wordt het Provinciehuis aan de Dreef in Haarlem openge steld voor een kamermuziek concert ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van de Ver eniging „De Vrienden van het N.Ph.O.", een genootschap dat indertijd in het leven werd ge roepen door wijlen J. M. André de la Porte. De doelstellingen van „De Vrienden" waren zowel van morele als van zakelijke aard. Hiermee hebben zij medestanders gewonnen die metterdaad een steun zijn voor ons Orkest en te vens een sympathieke verhouding gewekt met de orkestleden. Van dit laatste wil dit concert in de Provinciale Griffie een klinkend bewijs leveren. De avond wordt namelijk op eigen initiatief ge geven door een aantal orkestleden, solistisch optredend of meewer kend in een Blaaskwintet of in een Kamerorkest. Bovendien staat op het programma een éénmans- opera, „II maestro di capella" van Cimarosa, een uiterst grappig geval voor bariton en orkest. EEN DERGELIJK PROGRAMMA mag op zichzelf reeds een feestelijk gebeuren beloven, maar als wij ons indenken dat het staat te gebeuren in het fastueuze Paviljoen „Welgelegen" eerst het buitenverblijf en kunst galerij van de rijke bankier Henry Hope, daarna het koninklijk paleis van Lodewijk Napoleon en, na diverse op volgende bestemmingen, tegenwoordig de zetel van het provinciaal bestuur van Noordholland dan krijgt het ge heel een zeldzame allure, waarbij men zich in de luxueuze sfeer van de laat ste jaren van de pruikentijd kan wa nen met een praalvertoon dat voorbe houden was aan geprivilegieerden en aan het zegevierend koopmanschap, doch in het puriteinse Holland toch nog overdadig aandeed. Het complex leek zo, met klassieke beelden en al wat erbij hoort alleen zonder een krans van pijnbomen als bij tover slag vanuit het paleizenrijke Italië te rechtgekomen tegenover de Haarlem merhout, die het met zijn vooraf be dongen „doorkijk" als met een eer biedige „reverenza" begroette. Voor de buitenstaander leek het een sprook je. En beladen met historische herin neringen. is het voor velen een sprook je gebleven. Rotonde IN mijn „Haarlems muz5"k'e\on in de loop der tijden" heb ik gemeend het Paviljoen Welgelegen te mogen ver melden als een der plaatselijke huis vestigingen voor de muzikale muze. en zulks met de nodige commentaar. Im mers toen Hope in 1786-88 het paleis liet bouwen, was hij er op bedacht er er ook 'n muziekzaal aan toe te voegen: het hoorde immers tot „le bon ton" om de muziek een rol te doen spelen ter veraangenaming en opluistering van familieleven en vriendenverkeer. Wij weten niet of de rijke bankier zelf muzikaal was, maar .in .ieder geval spaarde hij geen kosten om zijn mu ziekzaal smaakvol in te richten. Be doeld vertrek is de zogenaamde „ro tonde", de kamer waar thans de Ge deputeerde Staten zitting houden. Men bewondert in dit ovaal Vertrek met uitzicht op de Dreef de fraaie stuc versiering en enige merkwaardige re- liefn&bootsingen. geschilderd dtror Jac- ques Kuyper (1761-1808). Óf er in de rotonde veel gemusiceerd is tijdens de zes a zeven jaar dat Hope zijn lustverblijf bewoonde kunnen wij slechts bij veronderstelling vermoeden. Toen de Fransen in 1795 Nederland kwamen bezetten en stadhouder Wil lem V met zijn familie naar Engeland uitweek, ging Hope, als, trouwe Oran jeklant ook die kant uit en liet zijn paleis onbewoond achter, wellicht ho pende het weer te kunnen betrekken als het tij zou zijn gekeerd. Maar dat heeft hij niet mogen belven. In 1808 werd het door de familie Hope voor driehonderd duizend gulden overgedaan aan koning Lodewijk Napoleon, die er zijn residentie vestigde. Nu had het kunnen zijn dat van dan af de rotonde haar oorspronkelijke be stemming zou hebben vervuld immers koningin Hortense, „la reine Hortense" zoals zij zich tot haar levenseinde liet noemen, was een ijverige muziekdilet- tante, die prat ging op haar talenten als componiste van romances, die in de Napoleontische tijd opgang maak ten. Zij had hier een ideaal plekje kunnen vinden om rustig te musice ren en inspiratie op te doen voor haar Bovendien was de onderlinge verhou ding van het koninklijk echtpaar niet best en het is bekend, dat, voordat Lodewijk in 1810 in het Paviljoen af stand van de troon tekende, het tussen hem en Hortense reeds tot een breuk zangwijsjes. Maar het is te betwijfelen of Hortense 't koninklijk verblijf „Wel gelegen" ooit van binnen bekeken heeft, want zij had een hekel aan de Hollandse luchten en vertoefde liever in Frankrijk. gekomen was die niet meer geheeld is. Als we bedenken dat „Welgelegen" amper anderhalf jaar koninklijke resi dentie geweest is, kunnen wij daaruit besluiten dat Hortense de Beauhar- nais weinig of helemaal niet geprofi- Vergaderzaal van Gedeputeerden, oorspronkelijk de muziekzaal. Na de dood van beiden (Louise over leed in 1819 en Willemijntje in '20) verdween de muzieksfeer uit het pa leis van Henry Hope. Thans zetelen de Gedeputeerde Sta ten in de muziekzaal. Hun beraad over de belangen van de provincie Noord- Holland zal doorgaans weinig met de toonkunst te maken hebben; alleen als het gaat om het Haarlems Orkest, dat zij onder hun bescherming genomen hebben en gemaakt .tot een cultuurin strument voor het hele gewest, ontwa ken de sluimerende muzen in de ro tonde en werken wellicht inspirerend op de te nemen beslissingen. Zo kan het dan ook gebeuren, dat bij bepaalde ge legenheden die het N. Ph. O. betreffen de deuren van het paleis weer eens opengaan voor muzikaal vertier; niet om de authentieke muziekkamer weer eens te laten vullen met de intieme kunst die daar past, maar om de hele ruimte van de bel-étage beschikbaar te stellen voor een uitgebreider bezet ting en uiteraard voor een talrijk pu bliek. Sympathiek HIER zijn we dan weer bij ons uit gangspunt: het lustrumconcert voor de vrienden van het N. Ph. O. op zater dag 16 maart, een manifestatie die spontaan aangeboden wordt door een groep musici uit het orkest, bij wie zich de pianiste Ans Bouter aansluit. De nummers van hun programma kun nen voor velen een verrassende kennis making betekenen. Want, zoals ik al schreef in het jongste Pizzicato-num mer van de Vrienden: wie heeft weet van Dansstukken voor fluit en harp van C. Ph. Em. Bach; wie is ver trouwd met de originele blazersbezet ting van Beethovens Klavierkwintet; wie met de virtuose Variaties voor fluit en piano van Schubert; wie met de elegische dans voor harp „Pour le tombeau d'Orphée" van Flothuis; wie met het blazerssextet „Mladi" van Ja- nacek of met een jeugdwerkje van Ros sini als de ouverture „La Cambiale di matrimonio?" Een extra verrassing belooft dan nog te zijn de éénmans- opera van Cimarosa, waarin de trombo nist Jan Scaap als zanger en de vio list Kees Bakels als dirigent fungeert; wie weet of men hierbij bijzondere ta lenten op het spoor komt. Wij weer staan de verleiding om van „il Maestro di capella" iets meer te vertellen dan dat het een repetitie voorstelt (uiter aard met ups en downs) van een nieuw werk van de kapelmeester. Maar het leukst van alles is, dat de opvoe ring kan geschieden in 't Provinciehui» en als sympatiebetuiging aan „De vrienden van het N. Ph. O.". La reine Hortense met lier. (Van onze muziekmedewerker) BIJ HET LUSTRUMCONCERT VAN DE VRIENDEN VAN HET N.Ph.O. teerd heeft van de rotonde om er me lodietjes te noteren, die door vakmusi ci te laten fatsoeneren en met een begeleiding klaar maken voor de prak tijk. De historie vermeldt dat zij de zangwijs van haar romance „Le bon Chevalier" in het koninklijk paleis te Amsterdam optekende, een melodie die voor Schubert de grondstof lever de voor een prachtig variatiewerk voor twee piano's, opus 10. Wat zou het aan de Muziekzaal van het Paviljoen een extra romantisch-historische sfeer gege ven hebben, indien' men kon beweren: „hier in deze rotonde componeerde „la Reine Hortense" haar beroemde lied je „Partant pour la Syrië", dat tijdens de regering van haar zoon Napoleon III, dus tijdens het derde keizerrijk, de Marseillaise in Frankrijk wist te verdringen. „Maar helaas", we kunnen alleen zeggen: het had gekund, maar het heeft niet mogen zijn. En koning Lodewijk, levend onder de druk van zijn Grote Broer om alleen dat te noemen zal in deze benarde periode van zijn leven niet veel animo gevoeld hebben om een klaviertoets aan te slaan. MAAR stellig heeft de rotonde aan het haar van oorsprong gestelde doel beantwoord in de periode van het Pavil joen, alsmede het Kleine Paviljoen, als woonstede dienden voor prinses Wilhel- mina, de weduwe van stadhouder Wil lem V, en haar dochter, prinses Louise hertogin-weduwe van Brunswijk. Wil- helmina (inde volksmond: Willemijn tje) was een degelijke musicienne; het zelfde gold voor haar dochter. Aange moedigd door haar muzikale oom JFrederik de Grote had prinses Wil- helmina van Pruisen als jong meisje in Berlijn een voortreffelijke muziek opleiding genoten. Na haar huwelijk met Willem V nam zij in Den Haag nog klavierlessen en studeerde tevens viool en zang. Dittersdorf, de beken de componist van „Dokter und Apote- ker", die haar in 1790 op een hofcon- cert in Berlijn hoorde, prees haar pia nospel. De muziekspeurder Wim Noske weet te vertellen, dat haar oordeel over muzikale prestaties in bewaard geble ven brieven een deskundige indruk maakt. Van prinses Louise meent hij te mogen zeggen dat zij als cembaliste en zangeres de muzikale traditie van de Oranje prinsessen uit de achttiende eeuw hoog hield. Uit deze bijzonderheden over „Wil lemijntje" en haar dochter is op te maken, dat er in de intieme muziek zaal van het Paviljoen in de periode 1815-1820 heel wat nootjes gekraakt zijn. Prinses Wilhelmina anno 1787. i MINDER nog dan haar eerste, onder de naam van Ruth Zimmer man in 1954 verschenen werk „Tn zand geschreven" een „vergeten episode" uit het leven van Madame de Staël is het tweede boek van Ruth Wolf een roman, al wordt het als zodanig op het stofomslag ge presenteerd. Kon haar debuut nog een „vie romancée" worden ge noemd, een in romanvorm gegoten biografie dus, haar onlangs bij Leo polds Uitgeversmaatschappij ge publiceerde „De wieken van de leeuwerik" heeft meer het karak ter van een verhalend essay, waar in levensbeschrijving, historisch tijdsbeeld en dichterlijke interpre tatie samengaan en zich door een originele compositie verbinden tot het levensbeeld van een dichter- zanger, een troubadour, die acht eeuwen geleden de „vrouwe" ver heerlijkte in verzen van hoofse liefde. ER IS van deze Bernard de Venta- dour weinig meer bekend dan een van zijn tijdgenoten de troubadour Uc de Saint-Circ in een „vida" te boek stelde in de trant van zijn tijd: een mengeling van waarheid en verdicht sel, alsof er sprake was van een le gendarische figuur. Heeft het inder daad niet veel van een „sproke"? De zoon van een boogschutter en een ovenstookster op de domeinen van het Limousijnse kasteel Ventadour wordt door de musische burggraaf Heer Ebles opgevoed en onderricht in de kunst van het dichten en geeft blijk van zoveel ta lent, dat hij als troubadour van het hof de naam mocht dragen van zijn kasteel. Zijn hoofse minneliederen wa ren zo schoon van taal en begeleiden de melodie, dat de gemalin van Heer Ebles voor hem in liefde ontstak even als hij haar in zijn vervoering zijn liefde toedichtte. Toen Heer Ebles ge waar werd, wie de door Bernard in zijn zangen vereerde Vrouwe was, ver wijderde hij de dichter voorgoed en deze trok verder, kwam als trouba dour in dienst van de hertogin van Normandië, volgde haar toen zij Ko ning Henry van Engeland trouwde naar het Engelse hof en „zij werd verliefd op hem en hij op haar", zodat hij moest heengaan naar Vienne, naar Toulouse en menig avontuur beleef de. Zijn laatste levensdagen bracht hij als monnik, ver van het werelds tumult, door in het klooster van de ordestichter Bernard van Clairvaux te Dalon. Daar ligt hij begraven. DEZE geringe gegevens gaven Ruth Wolf ruimte genoeg om uit de verbeel ding aan te vullen wat in het historisch- biografisch materiaal onvermeld bleef of ten hoogste werd aangeduid. Maar ze heeft haar fantasie allerminst vrij spel gegeven, al zou een oppervlakki ge lectuur tot de conclusie kunnen leiden, dat het de schrijfster won derwel was gelukt om de troubadours figuur, met name dan Bernard de Ven tadour, in het middelpunt van een boeiende en poëtische fictie te plaat sen. Niet daarom was het haar te doen hoewel haar vertelkunst daartoe ruim schoots toereikend blijkt. Ze wilde dieper peilen, ze wilde doordringen in een bron die belangrijker is dan een „geromantiseerde" levensbeschrij ving namelijk in het werk, een vijftigtal ge dichten, en dóór dat werk in het leven van de minnezanger Bernard, wiens hoofse liefde voor de Vrouwe een voor de middeleeuwse bloeitijd zo karak teristieke ontwikkeling doormaakte van zinnen tot geest, van aardse passie tot goddelijke devotie. Ruth Wolf laat de levensgang van Bernard te boek stellen door de derde burggraaf van Ventadour, de zoon van de musische Heer Ebles, door wie de troubadour werd ingewijd in de poëzie van oud-Latijnse schrijvers, de techniek van de dichtkunst en de hoofse zeden Deze jonge Heer Ebles heeft opdracht gekregen Bernards „levensloop vast te leggen, ten behoeve van het mooie boek bestemd voor de archieven van St Martial te Limoges, waarin leven en werken van de grote troubadours beschreven staan. „Uitgaande van Bernards levenseinde, van de summie re mededelingen die de abt van het klooster te Dalon hem verstrekt, zoekt hij het spoor terug: van een oude Ca talaanse dienstbode van Kasteel Ven tadour naar Bernards leerling en me dewerker Huguet, van deze naar de grote zanger, dichter en „graalzoeker" Chrétien de Troves, wiens „Perceval" helaas onvoltooid bleef en zo verder naar het gistende Toulouse waar de „ketterse", tot de oorspronkelijke christenheid van liefde en armoede be keerde Raymond de jongere hem uit eigen ervaring vertelde over de ver geestelijkte liefde die in Bernard op bloeide. EN ZO komt hii tenslotte in Vienne hoort het verhaal aan van Marie, de dichteres Marie de France, wier ver zameling „lais" een hoogtepunt hereik- te in het lied van Tristan. die de ver eerde Koningin Isolde, de onbereikba re, zijn hoogste verlangen kenbaar maakte op een met kamperfoelie om rankte hazelaarstak: „ni vous sans moi, ni moi sans vous" gij kunt niet zonder mij, noch kan ik zonder u, zielsliefde als die van Abélard voor Heloïse. Uit de mond van Laura, doch ter van de burggraaf van Vienne, ver neemt Heer Elsies dan de bevestiging van wat hij als de diepste zin van het leeuwerikslied ging vermoeden: in nerlijke strijd tussen het aardse en het bovenzinnelijke, stof en geest, duister nis en licht, gebondenheid en verlos sing, verering van het vergankelij k- schone en liefde voor God. Hier volgt in de bewerking van Ruth Wolf, dit lied, dat in het modern Frans aan vangt met de strofe „Quand je vois l'alouette étendre de joie ses ailes contre le soleil": „als ik de leeuwerik zie stijgen vol vreugde hoog tegen het licht, en dan bezwijmend nederzijgen van zoetheid waar haar hart bij zwicht dan vaart door mij de jaloezie op hem die dit als vreugd verstaat. Het is een wonder dat mijn hart van louter weemoed niet vergaat". Deze vreugde, de „joie" of „joya" zoals het in de oorspronkelijke Occi- taanse taal werd gespeld, is het, die zich in het leven en dus in het werk van Bernard de Ventadour door het schrijnend besef van het onvervulbare van vormelijke troubadourshoofsheid tot hoge en soms onmiskenbare gepas sioneerde verering van het vrouwelijke en van deze tot mystische vervoering verinnigde. In een brief aan Marie de France, die het tiende hoofdstuk van Ruth Wolfs werk vormt, verwijst Ber nard naar een van zijn liederen, waar in de eenheid van al het zijnde staat uitgedrukt en de tweespalt is overwon nen: „Als ik de frisse lucht speur die uw landouw omspeelt, dan is 't of mij een wind geur van 't paradijs omstreelt. „un vent du paradis": in de inter pretatie. die Ruth Wolf er met een niet geringe dichterlijke intuïtie aan geeft, betekent dat geen vormelijke beeldspraak waartoe de hoofsheid ver plicht, maar de innerlijke ervaring van een „unio mystiea", een mystieke vere niging met het goddelijke. De fijnzin nige doorwerking in Ruth Wolfs werk van de kernthema's ik noem het leeuwerikmotief, het Ovidiaanse Nar- cissusmotief, het Graalthema, de Or- pheusmythe, het Tristanmotief, du Ma- riabeeltenis, de toespeling op de biecht van de Archiepoeet: renovatus animo (vernieuwd van ziel), spiritu renascor (herboren van geest) leidt door de gehele roman heen naar dit slotakkoord van het windomspeelde paradijs. I ONVERMIJDELIJK heeft Ruth Wolf zich van verschillende kunstgrepen moeten bedienen: de zegslieden van Heer Ebles moesten zich woordelijKe gesprekken herinneren, die in het alge meen het menselilke geheugen niet zou weten te reproduceren Aan die con cessie aan het >n"'aarschiinliike heeft de schriifriet niet kunnen ontkomen en de lezer gén .ffen en gehoeid door de vertolking van dit middeleeuwse dich terleven, aanvaardt deze concessie mét haar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 17