Twee (anonieme) „kitsch"-
schilders over hun werk
„Het is onze
goed-belegde
boterham
Publiek krijgt
bepaald waar
voor z'n geld'
LEVINS MOLEN
Gilbert
Bécaud
ZATERDAG 23 MAART 1968
Erbij
19
(Van onze correspondent)
ROTTERDAM Ergens in een puur Hollands
polderlandschap zit in een riant atelier, onderdeel van
een nog riantere behuizing, iemand Zuidfranse land
schappen te schilderen. Hij doet dat zonder voorbeeld.
Eens per jaar komt hij in Zuid-Frankrijk. Hij weet hoe
de landschappen er uit zien. Zijn routine doet de rest
en hij kent de voordeligste composities. In een stadje
ten zuiden van Rotterdam zit in een donker atelier,
ingericht in de stijl van de Haagse schoof, iemand
stadsgezichten te schilderen. Hij hgeJT vroeger in Parijs
gewerkt en daar stadsgezichten gemaakt. Nu doet hij
het uit zijn hoofd en in een andere Éfjl dan' de zijne.
Beide schilders worden door hun pretentieuzere kunst
broeder „kitschers" genoemd, schilders die plaatsjes
maken om den brode, afgestemd op de smaak van het
publiek. m
Goedbedoelde streekroman
van een Oostduitser
„LEVINS MOLEN" van de Oostduit
ser Johannes Bobrowski draagt de on
miskenbare kenmerken van een streek
roman. Het verhaal speelt zich af in
1874 in het gebied, waar de Poolse en
Duitse cultuur op elkaar stoten. Verteld
wordt, hoe „mijn grootvader" (de groot
vader van de vertellende ik-figuur), een
welgestelde Duitse boer en molenaar,
leeft aan een smalle zijrivier aan de
bovenloop van de Weichsel. Groot zijn
de verschillen op politiek zowel als op
godsdienstig gebied tussen de mensen
die met hem dezelfde streek bewonen.
Deze verschillen zijn aanleiding tot diep
gaande conflicten. Op een beperkte
oppervlakte wonen met elkaar Duitsers,
Polen, joden en zigeuners. Het ene dorp
heeft een overwegend lutherse bevol
king, in een iets verder gelegen dorp
wonen doopsgezinden, er dichtbij wonen
baptisten, adventisten en methodisten.
Duitse litteratuur
J. A. Braaf-Brandenburg
Begin
Piaf
Arrivé
SSSgSS?8W
vXv
Drukke handel in stillevens.
kitsch. Voor zichzelf werken doet hij nog maar zelden. Hij
denkt dat het nergens meer voor dient.
Voor de kunstenaars die er wel gekomen zijn heeft hij
weinig goede woorden. Er zijn er maar weinig die artistiek
iets betekenen meent hij. De meesten spelen met potentiële
kopers. Zijn eigen afnemers minacht hij ook. „Mensen die
van echte kunst houden hebben bijna nooit geld en de mensen
die kunst kopen hebben er geen greintje verstand van. Man
nen die mijn werk in de winkel kopen, nemen alleen een
schilderij van mij mee voor veel geld, omdat bij de vriendin
van hun vrouw ook zo'n schilderij hangt. Voor hetzelfde geld
zouden ze een veel beter ding kunnen kopen, maar dat doen
ze niet. Ze moeten hetzelfde hebben als hun buurman. Dan
kun je nog beter een reproductie kopen van een gerenom
meerd werk".
DE echte kunst, zoals hij die ziet, heeft voor hem geen toe
komst. De nieuwe richtingen zijn zeker zo commercieel als het
kitschen dat hij doet. In de kitschwereld heeft hij in ieder
geval een naam op te houden, al moet hij ook op dat terrein
zijn meerdere erkennen. Hij troost zich maar met de gedach
te, dat er ook een burgemeester van Rotterdam is geweest die
een kitschhavengezicht koos uit alle kunstwerken die hem
werden aangeboden. „Die man had er ook geen verstand van".
X.' -4
ZELF geven de „kitschers" ook niet hoog op over hun
commerciële werk. Het is hun goed belegde boterham. Niet
meer en niet minder. Ze oefenen een vak uit en zien hun
landschappen, stillevens en havengezichten niet als kunst,
maar hopen tegelijk wel, dat het publiek daar anders over
denkt. Anders gezegd, ze doen hun uiterste best om het pu
bliek te laten geloven dat het echte kunst koopt.
Ze nemen hun vak serieus. Over een schilderij doen ze
gauw een dag. Compositie en kleur worden met zorg geko
zen. Het publiek moet waar voor zijn geld krijgen. Er is nog
een ander soort „kitscher". Hij zet een aantal doeken tegelijk
op ert maakt dan in een paar uur tijd een serie volkomen
identieke schilderijen. Dit massawerk gaat met scheepladin-
Het bruisende leven in de haven laat zich dankbaar
vermenigvuldigen.
i
gen naar Amerika als echte Hollandse kunst. Een goede
handel.
WIE op zoek gaat naar de maker van het schilderij dat in
zijn kamer hangt, stuit op een wereld van geheimzinnigheid.
De handtekening op het doek staat meestal niet voor de echte
naam. De schilderij enhandel wil of kan de identiteit van de
schilder niet prijsgeven en kom je er toch achter, dan zegt de
schilder in kwestie meestal, dat hij alleen „kitscht" om in
leven te blijven en dat hij privé anders werkt. In ieder geval
mag geen naam worden genoemd-
De naam van de man in polder mogen we ook niet noemen.
Hij komt wel rond uit voor zijn werk. „Toen ik nog preten
ties had was er geen brood op de plank. Ik zat op de bakkers
kar om m'n gezin eten te geven. Mijn schoonvader kitschte
en had vijftien mensen in dienst op zijn atelier. Hij had al
vaak tegen me gezegd, dat ik goud in mijn handen had. Maar
ik wilde niet. Toen er een keer helemaal geen eten was, kon
ik een opdracht krijgen die me vijfhonderd gulden opleverde.
Ik deed het en eigenlijk beviel het me best. Sindsdien doe ik
niet anders meer. Het verkopen van m'n eigen schilderijen is
maar een deel van mijn verdienste, ik verkoop ook werk
van anderen. Alleen in Frankrijk en Duitsland.
DE mensen die voor me werken zijn heel verschillend. Er
zijn serieuze peuteraars bij, tegen wie je moet vertellen dat
ze zich een beetje moeten aanpassen. Het zijn mensen die van
dat fotowerk afleveren. Tot op de millimeter precieze stille
vens bijvoorbeeld. Ze doen er veel te lang over en ze nemen
het te serieus, maar hun eindprodukten zijn goed verkoop
baar. Dan zijn er de kunstschilders die het tijdelijk doen of
het er een tijdje bij doen. Tenminste, dat zeggen ze. Lang
niet alle kunstschilders kunnen „kitschen". De meeste besef
fen nauwelijks vcagr ze aan beginnen. Je moet een vakman
zijn, gevoel hebben voor wat de 'mensen willen en bovenal
«T-" t „K «fi i
handig zijn. Je moet verschrikkelijk slim met een penseel
kunnen omspringen. Als je eenmaal met het „kitschen" bent
begonnen, is het moeilijk er ooit weer mee op te houden. Het
heeft zijn invloed op je gewone werk. Je gaat nu eenmaal
commerciëler denken.
Het is trouwens heel moeilijk vol te houden dat gewone
kunstschilders niet commercieel denken. Ik heb eens een
abstracte schilder horen zeggen, dat hij had ontdekt dat
oranje een kleur was die het goed deed bij het publiek. Toen
hij dat wist ging hij veel meer oranje gebruiken. En wat
dacht je van die popjongens? Die weten heel goed wat ze
doen. Ze mikken alleen op een kleiner publiek.
Er is ook nog een categorie „kitschers", die plaatsjes
maken met een hoop verbittering. Het zijn de mensen die in
een ouderwetse stijl schilderen, die niet meer aanslaat. Nood
gedwongen maken ze nu werk voor het grote publiek. Toch
zijn zij de beste .kitschers", ze staan er met hun gewone werk,
qua stijl, het dichtst bij.
Het publiek wordt niet genept, als wij binnenshuis haven
gezichten of zo zitten te schilderen. Als je het vak eenmaal
machtig bent maakt het weinig uit of je buiten of binnen zit
te werken. Wel is het zo, dat het buitenwerk duurder is. Het
is wel vreemd voor de mensen natuurlijk. Ik heb eens voor
de grap ergens in België, op een punt waar je een prachtig
uitzicht over de Ardennen had, een havengezicht zitten schil
deren. De mensen die er omheen kwamen staan wisten niet
wat ze zagen.
De. „Haagse school"-schilder heeft een diepe minachting
voor de "Parijse stadsgezichten die hij maakt. Hij schaamt
zich er echter niet voor en ondertekent met zijn eigen naam.
Hij vindt zijn eigen werk niet bijster goed meer. Zijn voor
gangers konden het beter. Hij heeft wel het gevoel dat hij
zijn leven lang heeft geknokt om ook een goed schilder te
worden. Die strijd heeft hij maar opgegeven, nu maakt hij
„Mijn grootvader" is de negatieve held in
de roman. Hij bezit een molen aan een zij
riviertje van de Weichsel, de Drewenz; de
jood Levin, niet uit de streek afkomstig,
heeft aan de Drewenz eveneens een molen
gebouwd, waarmee hij „mijn grootvader" zal
kunnen beconcurreren. Deze steekt op een
nacht eigenhandig een kleine stuwdam door
en de vrijgekomen watermassa slaat de
molen van Levin weg, terwijl Levin zelf
ternauwernood aan de verdrinkingsdood ont
komt. Iedereen in de streek begrijpt, wie er
achter het ongeluk met Levins molen steekt,
maar niemand durft het openlijk te zeggen.
Levin begint een proces, maar „mijn groot
vader" weet alle Duitse krachten, ook die
van de kerkelijke en rechterlijke macht, te
mobiliseren, zodat het proces keer op keer
wordt uitgesteld. Levin begrijpt dat hij zijn
recht nooit zal krijgen en trekt tenslotte in
oostelijke richting weg, terug naar het ge
bied waar hij vandaan komt, vergezeld van
een andere uitgestotene, de zigeunerin Zwar
te Marie.
BOBROWSKI brengt een bont gezelschap
bijeen, één der eisen die de streekroman
stelt. Verscheidene personen zijn zeer goed
getroffen. Dit geldt vooral voor „mijn groot
vader", zijn familie en kennissen, die in hun
hebzucht en onoprechtheid alleszins geloof
waardige figuren zijn. Men kan zeggen dat
de meeste gestalten die in de eerste helft van
de roman geïntroduceerd worden tot zeer
acceptabele en begrijpelijke romanfiguren
uitgroeien. Langzamerhand wordt het gezel
schap wat al te rijk geschakeerd: dit valt bij
zonder op bij de beschrijving van de voor
bereidingen, die een zigeunergezin treft voor
een bescheiden circusvoorstelling in de
dorpskroeg.
Belangrijk is de rol, die de natuur van het
beschreven gebied vervult in het geheel van
de roman. De hier opgeroepen sfeer zal de
lezer het meest bijblijven. Het is een somber
gebied met veel rivieren, weiden, bossen en
moerassen.
De schrijver heeft met „Levins Molen"
meer willen geven dan alleen een streek
roman. Hij pleit met dit werk voor beter be
grip tussen groepen met verschillend geloof
en verschillende nationaliteit. Op de laatste
bladzijde vraagt de ik-figuur, die men hier
wel als spreekbuis van de auteur mag be
schouwen, zich af of de geschiedenis niet
ergens anders had moeten spelen, maar hij
zegt dan: „Maar waarom eigenlijk?
Deze be
doeling ligt achter dit werk van Bobrowski,
hij waarschuwt voor de gevolgen van
machtswellust en gebrek aan begrip der
mensen en rassen onderling. Door de hoofd
persoon „mijn grootvader" te noemen legt de
schrijver het verband tussen de generaties,
tussen deze geschiedenis, die hij ongeveer een
eeuw geleden situeert, en ons.
Bij lezing van dit boek dringt de vraag
zich op of de streekroman nog wel van onze
tijd is. Een negatief antwoord ligt voor de
hand. Het is een genre dat in de ontspan
ningslitteratuur, geschreven door de niet
waarlijk groten, waarschijnlijk nog lang een
rol zal blijven spelen. In de litteratuur van
het nü, waarin wij de polsslag van onze tijd
trachten te beluisteren, is de streekroman
volledig op de achtergrond geraakt.
Bobrowski was burger van de D.D.R. In
Oost-Duitsland heeft men, zoals in de mees
te communistische landen, op artistiek gebied
lange tijd conventionele paden betreden. Dit
kan het weinig moderne karakter van de
roman excuseren.
Johannes Bobrowski werd geboren in 1917
in het gebied van de Memel, hij was tijdens
de oorlog in Russische krijgsgevangenschap.
Slechts enige jaren na publikatie van zijn
eerste werk stierf hij, in september 1965. Hij
kreeg voor zijn werk belangrijke prijzen, o.a.
een prijs van de „Gruppe '47". Zijn heen
gaan werd algemeen als een groot verlies
gevoeld. Bobrowski publiceerde maar wei
nig: drie dichtbundels, twee delen verhalen
en twee romans: „Levins Miihle" en „Li-
tauische Claviere". Zijn meeste werk ver
scheen bij de vooruitstrevende uitgever
Klaus Wagenbach in Berlijn.
Het boek verscheen eind vorig jaar in het
Nederlands bij de Uitgeverij Moussault: de
vertaalster, mevrouw J. Polak-Silliava, heeft
de sfeer van het origineel goed weten te be
waren.
De bliksemcarrière van een chansonnier
(Van onze rtv-medewerkster)
DEN HAAG Francois
Silly heet hij eigenlijk, „Mon
sieur 100.000 volt" wordt hy
ook wel eens genoemd maar
u kent hem waarschijnlijk be
ter onder zijn artiestennaam
Gilbert Bécaud. Eind deze
maand komt hij van
28 maart tot 1 april naar
ons land om in Amsterdam,
Rotterdam, Sittard en Roosen
daal op te treden. Een beleve
nis voor zijn fans en voor allen
die van het Franse chanson
houden en dat zijn er in ons
land zeer velen.
EEN sterke persoonlijkheid is
Gilbert Bécaud, charmant, zeer
collegiaal, een man die onmiddel
lijk een zaal in zijn ban heeft en
zijn toehoorders tot ongekend
enthousiasme weet op te zwepen.
Bécaud is op 24 oktober 1927 in
Toulon geboren. Op zijn vijftiende
jaar wordt hij toegelaten tot het
conservatorium van Nice. Zijn
ouders verhuizen in die tijd naar
Parijs. Het is dan oorlog en Gil
bert gaat in de ondergrondse ver
zetsbeweging. Hij wordt onder an
dere verbindingsman voor het ba
taljon van kapitein Buil. Na de
bevrijding wordt hij opgeroepen
voor de normale militaire dienst,
maar omdat hij in het verzet ge
zeten heeft krijgt hij uitstel.
In 1946 het jaar waarin hij
negentien wordt begint hij heel
bescheiden zijn muzikale loop
baan. Hij schrijft om aan de kost
te komen muziek voor bandrecor
ders. Alleen voor eigen genoegen
af en toe een paar chansons, die
een goede vriend van hem, Pierre
Delanoe. werkzaam op het minis
terie van Financiën, van tekst
voorziet. Voor de rest scharrelt hij
zijn kostje bij elkaar met piano
spelen in nachtclubs. Daar leert
hij de actrice Monique kennen,
die later zijn echtgenote zal wor
den. Bécaud boekt zijn eerste be
scheiden succes als hij een paar
chansons uitgegeven krijgt en ze
door Marie Bizet laat zingen. To
taal anders chansons zijn het dan
die waarmee hij later zo beroemd
is geworden: hij heeft zijn eigen
stijl in deze tijd nog niet gevon
den. Marie Bizet brengt hem in
contact met chansonnier Jacques
Pills en deze neemt Bécaud in
dienst als zijn vaste begeleider op
een tournee door Canada en de
Verenigde Staten. Samen begin
nen ke chansons te schrijven
Bécaud maakt weer de muziek,
Pills de woorden. In een klein
cabaret ergens in Zuid-Amerika
waagt Bécaud het om na het op
treden van Pills ineens zelf iets
te gaan zingen, uit zijn eigen,
zorgvuldig opgebouwde reper
toire.
HET wordt een eclatant succes.
Men vraagt hem een tour de
chant te maken, maar, collegiaal
als hij nu eenmaal is, weigert hij;
hij blijft de begeleider van Pills.
Het uitstel van militaire dienst is
ten einde, het rondreizen ook, in
1952 gaat hij onder de wapenen.
In diezelfde tijd trouwt hij. Het
schrijven gaat door. Pills en Bé
caud trekken de stoute schoenen
aan en brengen hun liedje „je t'ai
dans la peau" naar Edith Piaf. Zij
is enthousiast en maakt het liedje
tot een groot succes. Ze doet nog
wat anders: ze beveelt Bécaud aan
bij de tekstdichter Louis Amade.
Een gelukkige ontmoeting: er ont
staat een tot de huidige dag ge
bleven warme vriendschap, die op
beiden zeer inspirerend werkt.
Reeksen schitterende chansons
worden er van nu af aan ge
maakt, enkele worden op de plaat
opgenomen. Het gaat vanaf dit
moment snel met zijn carrière.
„l'Olympia" wordt heropend en
naast grote sterren van vroeger
treden ook jonge talenten op. Bé
caud is een van hen en in hem
herkennen de jongeren een repre
sentant van hun eigen opvattin
gen. De radio ontdekt hem, er
worden meer platen gemaakt en
de grammofoonplatenwinkels krij
gen een stormloop te verwerken.
Zijn inkomen stijgt met de dag.
Werkte hij eerst voor tweeduizend
oude frank op een avond, ineens
krijgt hij voor een optreden 50.000
oude frank, een jaar daarna tien
keer zo veel en nog steeds stijgt
zijn prijs. Er volgen enkele tour
nees naar Amerika, waar hij
de gelegenheid te baat neemt om
zanglessen te nemen bij Johnny
Ray en Frankie Laine, en naar
alle uithoeken van Europa.
Dan raakt Bécaud in de film
verzeild, ontpopt zich als een uit
stekend acteur, schrijft filmmu
ziek en maakt een begin met een
opera. Het succes van zijn chan
sons blijft. In 1960, na anderhalf
jaar 'niet meer in l'Olympia ge
zongen te hebben, komt hij er
terug voorvier weken.
HET enthousiasme van publiek
en critici is overweldigend. Bé
caud is „arrivé". Hij koopt een
buitenhuis in Chesnay bij Ver
sailles. Zijn gezin is inmiddels uit
gebreid met twee gezonde jongens,
alles gaat hem goed, maar dan'
volgt de klap. In 1962 gaat zijn
„Opéra d'Aran" in première. Het
werk haalt met pijn en moeite
honderd voorstellingen. De me
ningen van de critici zijn ver
deeld. Bécaud is diep teleurge
steld. Een moment overweegt hij
zich helemaal uit de showwereld
terug te trekken, maar goede
vrienden weten hem dat dwaze
idee uit het hoofd te praten. Het
lijkt een vlucht, de Europese tour
nee, die hij daarna onderneemt.
Hij gaat zelfs naar de Sovjet-Unie
en in 1964 vertrekt hij naar Chi
na. Daar is hij de eerste Franse
gast-artiest sinds Mao aan de
macht kwam. Verfrist keert hij
terug.
Nog steeds is Bécaud erg actief
en inventief. Zijn chansons zijn
buiten Frankrijk even beroemd
als in zijn eigen land. Zijn onuit
puttelijke energie is voor velen
een raadsel. Misschien ligt het ge
heim in zijn gelukkige privé-le-
ven enerzijds en zijn vrijetijdsbe
steding anderzijds. Bécaud is spor
tief. Hij roeit, zwemt, kampeert,
rijdt in snelle auto's, is een ge
oefend bergbeklimmer en skiër,
heeft een hartstocht voor fotogra
feren, knutselt en timmert. In een
uithoek van het grote terrein om
zijn landhuis heeft hij eigenhan
dig een blokhut neergezet naar
Canadees voorbeeld. Daar is hij
's nachts vaak te vinden: alleen
daar vindt hij de rust en stilte om
te kunnen componeren.