REIZEN EN TREKKEN IN DE GOUDEN EEUW m Ook in de tijd van postkoets en trekschuit had men 1 V 17 mm Tollen ZATERDAG 20 APRIL 1968 Erbij É-IÉv>f> - 'v II s Struikrovers Pleysteren PU ONZE VOOROUDERS uit de zeventiende en acht tiende eeuw kenden geen haast, denkt u? Vergeet het maar rustig. Want Holland was een land van koop lieden en handelaars; een mensenslag voor wie tijd altijd geld is en was. Zakenbrieven uit die tijd dra gen dan ook vaak het opschrift „Met seer groote haest" of ,,Raptime"(!) en ook bij het reizen streefde men naar spoed, althans naar de grootst mogelijke snelheid waartoe de toenmalige verkeersmiddelen koets en „schuyt" bij machte waren. >>v, ->»>* De veerkaag Rotterdam-Dordrecht gaf aansluiting op de trekschuitlijnen. JOHAN DE WITT schrijft in 1656 trots dat hij op 15 januari om half vier 's ochtends in zijn slaap kamer bij zijn lieve huisvrouw in Dordrecht was en om half negen reeds in Den Haag om de Statenvergadering voor te zitten. „Een buitengewoon snelle reis", schrijft De Witt. Hij zal ongetwij feld met een door zes of zelfs acht paarden getrokken reiswagen van Dordrecht naar de residentie zijn gereisd. Met de trekschuit was hij veel langer onderweg geweest. TOCH WAS de trekschuit het be langrijkste vervoermiddel in die dagen omdat de weinige wegen erbarmelijk slecht waren en men in ons waterrij ke land bijna overal per schip kon ko men. Onze voorouders prezen de trek schuit bovenmate, vooral wanneer ze dit nationale vervoermiddel vergeleken met de manier van reizen in het buiten land. „Men is beschut tegen weer en wind, men kan tijdens de reis lezen, schrijven en praten en dat deed men gaarne men glijdt rustig over het water, weet geld en eer veilig en men betaalt vaste prijzen. Kinderen onder de tien jaar worden zelfs gra tis meegenomen" schrijft een Engelse koopman. was evenwel geen georganiseerd post verkeer. Iedereen improviseerde maar wat op eigen houtje. Men gaf koetsiers en schippers brieven mee, verzegeld met lakstempels, en hoopte dan maar dat alles goed zou gaan. WAREN ONZE landgenoten in het Noorden in hoofdzaak op de (post)wa- gens aangewezen, in Zeeland en Hol land prefereerde men de trekschuit. „Het jagertje", getrokken door een of meer paarden die langs het water op route reikte daarmee zelfs tot Rotter dam want tussen de stad aan de Rotte en Delft bestond al lang een (water) verbinding. f ER WAREN ZELFS expres-verbin- beurtvaartdiensten die zich geleidelijk aansloten bij de steeds in aantal toe nemende trekschuitlijnen. DE TOCHTEN duurden wel lang. Constantijn Huygens reisde in 1649, HET REIZEN met een wagen was in derdaad geen genoegen. Het voertuig ging hortend en stotend over kuilen, bulten *en gaten, van links naar rechts hotsend, en aan alle kanten piepend en krakend. In de winter liepen rij tuigen en postkoetsen vaak vast in de modder, in de zomer werden de rei zigers overdekt met een laag stof van de zanderige en mulle wegen. Dikwijls waren de wegen niet eens meer te zien. Diepe brede wielsporen wezen de koetsiers de weg. De oude Arnhemse karweg daarentegen, een van de be- langrijkse routes tussen Harderwijk destijds een belangrijke Hanzestad en de Gelderse hoofdstad, was op som mige plaatsen een kwartier lopen breed. VAAK was het reizen langs de we gen bijzonder onveilig, vooral na het sluiten van het twaalfjarig bestand, (1609) toen heel wat werkloze soldaten zich verenigden in Denden, die moor dend, plunderend en rovend met name het platteland afstroopten. Het reizigersverkeer nam door de steeds belangrijker wordende handel, jaarlijks in omvang toe. Met het rei- zigersvervoer breidde ook het postver keer zich uit. In het midden van de 17de eeuw verschenen de eerste post wagens op de wegen, een ontwikkeling die werd gestimuleerd door de over heden en de kooplieden voor wie be richten uit andere steden en delen van het land van groot belang waren. Er DE MEESTE wagens vervoerden be halve post ook reizigers, die haast had den. De postkoetsen reden evenals de eerder gestichte trekschuitendien sten op vastgestelde uren en dagen. Zo reed de „Haegsche Post" een paar maal per dag van het Singel bij de Korstjespoortsteeg in Amsterdam naar Den Haag. Ook naar Nijmegen en Arn hem was er een dagelijkse dienst, maar dan moest mer -wel heel vroeg bij de stads(Muider)poort zijn, want direct nadat de nachtschuit afgemeerd had, vertrokken de wagens naar deze ste den. Over Muiden, Naarden, Amers foort, Barneveld en Lunteren ging het naar Arnhem. Onderweg werden de paarden verwisseld en konden de rei zigers „pleysteren". VAN GRONINGEN UIT was er een dienst naar de hoofdstad. De koets reed om drie uur 's nachts uit Gronin gen weg. Omstreeks elf uur 's och tends was men in Beilen, waar twee uur gepleisterd werd. Vandaar ging het naar Hasselt, waar de reizigers moes ten overstappen in de trekschuit naar Kampen. Daar wachtte hun midden in de nacht weer de postwagen die de verbinding met Amersfoort onderhield. De aankomst aldaar was ongeveer half vier 's middags. Van Amersfoort naar Utrecht was dan nog maar een goede twee uurtjes. Maar ook zij die nog naar Amsterdam wilden konden voor de derde nacht begon in de hoofdstad zijn. De kosten van deze reis die 42 uur duurde bedroegen tot Amersfoort op „de beste banck" 6,25, „op de middel ste" 5,25 en op de „leeghste (achterste) banck' 4,75. De Haegsche Post reed meermalen daags van Den Haag naar Amsterdam vice versa. een jaagpad liepen. Dit ging wel lang zamer dan met de koets maar het was veel goedkoper. Een paard kon een schip met meer mensen en goede ren trekken dan 50 rossinanten voor een wagen gespannen. Hierdoor was het tarief per schip nog geen vierde van dat per koets. DE EERSTE trekschuit voer tussen Amsterdam en Haarlem over de (trek) vaart die in 1632 gereed gekomen was. Ieder uur vertrok er een „schuyt", de eerste gelijk met het openen van de stadspoort, de laatste 's avonds „ten seven ueren". In 1636 was het kanaal tussen Leidschendam en Leiden, in 1656 de (Leidse) vaart tussen Haarlem en Leiden en verder naar Delft klaar. De dingen met „snelschuyten", getrokken door een dubbel span paarden. Zo'n snelschuit die om vier uur uit Haar lem vertrok was om acht uur aan de Merepoort in Leiden. En wie bijzonder veel haast had die kon vandaar nog met de nachtschuit door naar Den Haag. Het verkeer werd in een paar jaar tijds zo druk, dat het kerkbestuur van Delft in 1662 aan de Zuidhollandse sy node verzocht of deze niet kon aan dringen op beperking van de trekschuit diensten op de zondagen. Het lukte niet. Het verkeer was belangrijker dan de zondagsrust vond de overheid. Lang zaam ontstonden overal trekschuitlij nen. Tussen dorpen en steden aan ri vieren bestonden voor 1623 reeds ver schillende zij het onregelmatige r ffj - W - - van Den Haag naar Achterhoek, een dorp 20 kilometer voorbij het Bra bantse Zevenbergen. In zijn dagboek le zen wij dat hij 's morgens voor dag en dauw in Den Haag in de trekschuit naar Rotterdam stapte. Daar vond hij een directe verbinding naar Dordrecht waar het middageten gebruikt werd in „De herbergh 't Witte Hert". Huygens huurde hier voor drie gulden een schuit naar Zevenbergen waar hij om vier uur aankwam. Daar charterde hij voor 15 gulden een overdekte wagen en deze bracht hem tegen middernacht in Achterhoek, waar hij overnachten kon in een krib met stro". De remonstrantse dominee Dankert uit Zwammerdam schrijft naar zijn in Haarlem wonende ambtgenoot en zwa ger Drost of deze op 28 september 1702 bij hem op bezoek komen wil. In een brief (bezit Universiteitsbibliotheek Amsterdam) vertelt hij hem hoe hij het snelst in Zwammerdam kan komen: „De bequaemste en kostelooste weg voor Uw Ed. om hier te komen is over Amsterdam: op 't Kokkin 's maendags omtrent de middagh te verneemen na de Swammerdamsche schuyt, die ik meen dat om drie uur afvaert en dan 's nachts t' een of twee uur hier is. Als wij tijding van uw overkomst ont vangen, zullen wij tot uw komst op blijven. De schuyt legt op 't Kokkin na de zijde van de Kalverstraat bij 't valbruggetje of de seepsiederije, ik meen De Son. Soo Uw Ed. die schuyt miste, dan kunt gij voortraken met de Bodegraafsche, die hier voorbije moet, Afvaart van de trekschuit van Rotterdam naar Amsterdam. Duur van de reis: 15 uur. welke placht te leggen bij de Regu lierstoren 't' Amsterdam. ER BESTOND ook al zoiets als een trekschuitenboekje de voorloper van het spoorboekje waarin reizigers al les over reizen, pleysteren en over nachten konden vinden. Een „bestsel ler" in die dagen, want allen die veel onderweg waren kochten deze gids van de Amsterdamse boekverkoper Jan ter Hoorn, die voor het eerst in 1689 ver scheen. De titel luidde: „Reysboek door de Vereenigde Nederlandsche Pro vinciën en derselver aengrensende landtschappen en Koninckrycken: be helzende benevens een naauwkeurige beschryving der Steden, een aenwyzing van de Schuyt- en Wagen-vaerten, mits gaders en bequaeme herbergen daer de reysigers in iedere Stadt konnen logee- ren: gelyck oock meer andere dingen welcke in het reysen soo dienstig als waer te neemen zijn, met groote moei te te saemen gebracht door Jan ten Hoorn, boekverkoper tot Amsterdam, over 't Oude Heeren-logement „In de History Schryver". OVERIGENS verliep het reizen vaak niet zo vlot als men zich wel zou wen sen. De beperkingen waren hinderlijk talrijk. Voor dammen en bruggen moest tol worden betaald. Dordrecht, Gouda en Haarlem dwongen door tol len zelfs het hele vervoer te water op één weg samen, waardoor enorme ver tragingen ontstonden. Overal was men op plaatselijk eigenbelang uit. Tot 1795 moesten de reizigers tussen Am sterdam en Haarlem in Halfweg en tus sen Delft en Leiden in Leischendam overstappen en moest alles worden overgeladen. MAAR het was toch nog wel iets be ter dan het reizen in het buitenland, waar men in slechte wagens op nog slechter wegen overgeleverd was aan de luimen van de vaak luie postiljons en van geluk mocht spreken wanneer men zonder geplunderd te zijn op de plaats van bestemming aankwam, na weken, of soms maandenlang onderweg te zijn geweest. Vanuit Den Haag was men wanneer met een „transpor teur" gereisd kon worden in 20 da gen in Parijs (prijs 12 rijksdaalders). Naar Marseille duurde 30 dagen lan ger (22 rijksdaalders). Binnen 18 da gen was men in Wenen (15 rijksdaal ders) in 42 dagen in Milaan (19 rijks daalders) en liefst 18 weken duurde de reis naar Rome (29 rijksdaalders) Wel moesten de reizigers naast de reissom zelf de grensrechten en tollen betalen plus natuurlijk de overnachtingskosten en de maaltijden, zodat een reisje naar Milaan, Parijs of Wenen heel wat duur der werd, dan het nu met de modern ste vervoermiddelen en een verblijf in eerste klas hotels en restaurants zou kosten Han Wieleck De postkoets was weinig geriefelijk maar snel. In twintig dagen was men, van Amsterdam uit, in Parijs.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 17