TWEE SKIFFEURS A JAN WIENESE: Ik hou van uitproberen TWEE KARAKTERS HARRY DROOG: Ik benader het logisch I ROEIACENDA TEKST OP DEZE PAGINA VAN HANS ROMBOUTS Zomersport-uitgave 1968 13 Jan Wienese en Harry Droog (op de voorgrond) hebben el kaar uitgeput in een hyper- spannende race. f p» - m - I - m ■PP" I' Ciiwe.. r - n K AMSTERDAM Jan Wienese kijkt naar buiten, vanuit het Bosbaan-restau rant: „Gek, toch, daar gaat Eric Niehe in die skiff. Hij is twee maal zo sterk als ik, maar hij komt bijna niet vooruit op dat zware water. Roeien in een skiff is iets aparts. Je moet meer souplesse dan kracht hebben". Niehe beult verder op de Bosbaan. Jan Wienese kijkt opmerkzaam. Hij is veranderd. Vroeger ging hij elke dag roeien. Dan was het voor hem een noodzaak om een bepaald oefen programma af te werken. Anders had hij zijn zin niet. De Wienese van nu zoekt het meer in spelen op het water, uitproberen van mogelijkheden tijdens de training. „Hoe hard ga ik over de 500 meter? Hoe hard ga ik tegen de wind? In plaats van hard door te gaan draai ik nu vaak om, om opnieuw te experimen teren. Vroeger deed ik dat nooit". Zelf zegt de blonde, stevige Amstel-roeier over zichzelf: „Ik ben in een sta dium gekomen, dat ik uitgecoached ben. Het is nu een kwestie van het onder houden van de techniek en de conditie. Alleen wat kleine puntjes moeten spe ciaal in de gaten gehouden worden". Wienese heeft het woord coaching laten mnnnrrmnnnnrnnnnnn-ini RMM vallen. Dat is een moeilijke zaak bij skiffeurs. Ze moeten het helemaal zelf doen. „We zijn geen laken en geen zakdoek", zegt de Amsterdammer er zelf van. „Een coach bij een skiffeur is meer een begeleider. Een manwaar je iets mee kan bespreken. Sommige coaches denken, dat je een goede skiffeur kweekt, als je hem flink op de huid zit. Vergeet het maar. In wezen traint hij zich zelf. Dokter Dokkum heeft me nu twee jaar gecoachet. Hij heeft weinig tijd meer, want hij is de chef de mission voor Mexico. Hij houdt me wel in het oog". Dokkum was er aanvankelijk op tegen, dat Jan Wienese dit jaar mee zou roeien in een achtin de Head of the River, zoals hij ook wel vroeger had ge daan. Maar de coach zwichtte uiteindelijk voor de argumenten van zijn pupil. „Kijk, als het rotweer is, is het moeilijk om alleen te trainen. Het is leuker om naar de zon te kijken, als je in je eentje roeit dan om naar de grauwe wolken te loeren. Op een gegeven moment Hg je dan toch stil. En vooral in de winter is het nogal eens rot weer. Met een acht is dat plezieriger. Dan moet je wel komen en je werkt samen aan de training. Dat oefenen voor de Head met een Amstel-Nereus-combinatie (we werden achtste in de tweede divisie, omdat de ploeg nog te jong was) was heel plezierig. Het is ook niet slecht voor het skiffen. Je krijgt er namelijk snelheid door en je slagen worden soepeler. Bij een skiff is de haal langzamer. Dat is dus allemaal meegenomen. En je houdt je conditie op peil. Ik ben toch al een mannetje, dat altijd een trainingsachterstand heeft bij het begin van het seizoen. Misschien kan ik nog naar Spanje om daar een maand te trainen". Jan Wienese is het type van een sportpiekeraar. Hij is er steeds mee bezig. Hij probeert steeds andere manieren te vinden om zijn wedstrijden te roeien. „Ik durf van me zelf, wat Mexico bijvoorbeeld betreft, weinig te zeggen. Een skiffeur is een labiele figuur. De ene dag is hij niet te verslaan, de andere dag komt hij lengten te kort. Die pre-Olympics, waar ik goud heb gewonnen, zeggen niets. Ze verwachten nogal het een en ander van me. Dat valt niet mee. A!s j* niet goed gaat, kunnen ze je beter thuis laten". Wienese peinst veel. Hij heeft ook rondgekeken. Bij de wielrenners. (Hij is lid van Olympia). „Dat wielrennen vind ik geweldig. Het is een samenspel van individuele sportbeoefenaars. Bij roeien kun je elkaar niet uit de wind zetten. Wielrenners vind ik echtere sportmensen dan roeiers. Ze praten ook meer over hun sport, zijn er steeds mee bezig. Roeiers zijn anders over het algemeen. Ik train veel op de fiets met (roeier) Neumeijer of met stayer Van Campen. Dat is een babbelaar. Hij kan beter praten dan fietsen denk ik. Een aardige vent. Ik heb van die wielrenners ook het een en ander geleerd, dat van nut is bij mijn roeiwedstrijden. Tactiek en psychologische grapjes Wienese, sportleider CIOS en in mei hopelijk afstuderend voor het diploma heilgymnastiek, heeft de indruk, dat het de roeibond meer te doen is om mee te doen in Mexico (volgens de slogan van oprichter De Coubertin van de Olym pische Spelen) dan dat men als strengste eis het winnen van goud heeft voor opgesteld. „Ze stimuleren hier in Nederland de topsportbeoefenaar eigenlijk te weinig. In Japan of in het oostblok blijven ze je je hele leven steunen, met een baan of een functie. Aan de andere kant is het ook weer fijn, dat het een hobby blijft, een ontspanning. Maar ja, tegen jongens als de Rus Ivanov of de Oost duitser Achim Hill word je voor de leeuwen gegooid. Die zitten een half jaar in een trainingskamp en hebben verder geen zorgen Na Mexico, waarvoor Wienese natuurlijk een groot kandidaat is, zal hij zeker blijven doorroeien. „Ik zou niet ineens kunnen stoppen, zoals Groen en Redelé hebben gedaan. Daar is het doodgewoon een te mooie sport voor". DELFTHarry Droog is een heel ander type roeier dan Jan Wienese. Droog is een lange kerel. Wienese, kleiner, steviger gebouwd. Dat geeft natuurlijk al verschil in de reikwijdte van de halen. Maar het verschil ligt niet alleen op het fysieke vlak, ook mentaal ligt het anders. Harry Droog zegt van zijn roeivriend: „Jan is emotioneler dan ik. Ik bekijk het van de logische kant. Ik beredeneer een race meer aan de hand van tijdendie, zoals de training heeft uitgewezen, gemaakt kunnen worden. Met Wienese is dat anders. Hij kan met slechte tijden winnen. Hij kan ook exploderen naar tijden, die eigenlijk boven zijn krachten liggen. Dat ligt aan zijn wedstrijdmentaliteit. Hij stelt zich helemaal in op zijn tegenstanders, niet op wat hij zelf op dat moment zou kunnen of niet kunnen". Jan Wienese zegt over de Delftse student Droog: „Harry bekijkt de zaak als het ware wiskundig. Hij zegt: ik roei zo'n tijd over de 500 meter. Roei ik 2.000 meter, dan moet ik 4 x die tijd van die 500 meter maken. Dat is natuurlijk niet zo. Want", aldus Wienese, „er spelen nog andere zaken mee: het weer, de omstandigheden rond de wedstrijd en vooral de tegenstanders Droog zegt van die tegenstanders: „Natuurlijk houd ik wel rekening met hen, maai in mindere mate dan Wienese doet. Ik baseer me vooral op mijn eigen kwaliteiten, op mijn tijdenEen soort tijdrace dus? „Nee, zo ligt het ook niet helemaal, omdat je je toch wel iets laat opjagen door de tegenstand". Dat Harry Droog de zaken anders bekijkt dan Jan Wienese ligt aan zijn ka rakter natuurlijk hij is nuchterder en aan zijn opleiding wellicht. Droog is zesdejaarsstudent scheikunde, die 6 maart zijn kandidaats heeft gedaan en volgend jaar hoopt af te studeren. Hij zit dus altijd in becijferingen en formules. Dat maakt de benadering van de roeisport ook anders. Of zijn studie onder het roeien heeft geleden? „Ik geloof het niet. Er staat als je altijd en alleen maar studeert zo'n vijf jaar voor mijn studierichting. Maar als je niet roeit heb je wel iets anders. Ga je wat meer naar feestjes toe of zo. Dan kom je ook op de zes jaar van mij uit". Droog vindt het roeien, dat voor hem een geweldige hobby en dus ontspanning is, een goede afleiding. „Ik denk wel, dat ik er na Mexico mee stop. Dan ga ik mijn studie afmaken. Ik weet nog niet of ik daarna nog iets aan coachen ga doen. Als ik_ dat nu in militaire dienst zou kunnen re gelen zou dat niet gek zijn". Harry Droog is door zijn studie aan het roeien geraakt. „Ik wist niets van roeien af. Ik kom uit de Beemster, van een boerenbedrijf. Ik deed ook niet can andere sporten. Alleen een beetje op de middelbare school in Alkmaar. De namen van Groen en Redelé zeiden me helemaal niets. Ik wist amper, dat er een roeisport bestond. Toen ik in Delft kwam ging ik, zoals de meeste groenen, wat roeien. Er werd geselecteerd. En ik bleek er aanleg voor te hebben. Ik Hield me de eerste twee jaar strak aan mijn examenschema. Daarna trok ik wat meer tijd uit voor de sport. Ik kwam in een gestuurde twee en deed voor de variatie ook wel eens iets in de skiff. Dat beviel me wel en ik had een goed wedstrijdjaar in 1966". Aanvankelijk was er een grote rivaliteit tussen Wienese, dé skiffeur, en Droog, de onbekende, die Wienese versloeg. Dat zat de Amsterdammer niet lekker. Hij kreeg er een extra stimulans door voor de belangrijke wedstrijden zoals het Nederlands kampioenschap. „Kijk", zegt Droog, „iemand als Jan, een emo tioneel mens, kan dat. Zich kwaad maken voor een wedstrijd. Zich opdraaien. Zich concentreren op het verslaan van een tegenstander. Ik kan dat niet. Dat ligt me niet. Wienese won dan ook die voornaamste wedstrijden". Het tweetal is naar elkaar toe gegroeid. Droog: „Ik zag de zinloosheid in van het onpersoonlijk contact. Die onpersoonlijke rivaliteit was niets. Wat koop je er voor. Toen we samen trips naar het buitenland, naar wedstrijden gingen maken, leerden we elkaar beter kennen. We ontdekten de vele kanten aan elkaar. Dat is toch veel plezieriger". Harry Droog heeft zich er al mee verzoend, dat hij in Mexico niet zal skiffen. „Het ligt voor de hand, dat Jan ook dit jaar de eerste skiffeur wordt. Ik zal wel proberen om naar Mexico te komen, in de dubbel twee, met Leendert van Dis. We hebben vorig jaar het Nederlands kampioenschap gewonnen. Bij de Europese kampioenschappen bleken we nog niet voldoende ingespeeld te zijn, maar in Mexico bij de pre-Olympics ging het een stuk beter. We wonnen daar het goud. We hebben er een voorbereiding van vier weken gehad. Die heb je zeker nodig om daar goed te kunnen roeien". Harry Droog en Leendert van Dis bereiden zich „gescheiden" voor op de grote wedstrijden, in de skiff. Van Dis woont in - -V k SS v* k, H v.- s v-^ %v" v - V Amsterdam en Droog in Delft. Van Dis wordt gecoachet door Van der Meer en Droog door Raming. Een paar dagen voor de wedstrijden gaan de twee roeiers samen trainen. „Dat hebben we ook voor de nationale kampioenschappen ge daan. We passen, ook qua postuur, goed bij elkaar in de boot". Droog heeft, evenals Wienese, in het voorjaar in een acht getraind en mee- gevaren in de Head of the River, met een Protheus-Triton-combinatie. De Delft- se student vindt het roeien in een groot boottype wel zo nuttig: „Het is niet zo individualistisch. Het kweekt ploeggeest. Je hebt er wat dat betreft veel aan voor later". Over het wielrennen als training heeft Droog ook zijn eigen ideeën: „Voor Jan Wienese zal het fijn zijn, omdat hij in een heel ander soort vereniging zit dan ik. Hij is lid van de burgerroeivereniging De Amstel, ik van de studenten roeivereniging Protheus. Hier heb je veel roeiers, die er de tijd voor kunnen nemen om te trainen. Het levensritme van een student is nu eenmaal heel anders dan van een burgerroeier, die allerlei andere zorgen aan zijn hoofd heeft, zoals zijn baan en de tijd, die hij moet zien vrij te maken. Wij kunnen een gevarieerde training opzetten. Die mogelijkheden heeft Wienese niet. Dat wielrennen is voor hem dus een ideale wijze van trainen, maar ik voel er hele maal niets voor. Ik heb daar geen zin in". Ook over de medische begeleiding heeft Droog, die wel verwacht (en dat ook nuttig vindt) dat de selectie naar een trainingskamp gaat, ook zijn eigen aparte mening: Stel je voor, dat je elke dag nagekeken moet worden door een psycho loog. Je zou er wat van krijgen. Als je niet ziek was, zou je het wel worden. Nee, je moet in het begin van het seizoen goed onderzocht worden en als je je dan verder best voelt, moet ]e niet regelmatig naar een dokter hoeven gaan. Als er iets zou gaan haperen dan wel natuurlijk. Maar niet elke dag of elke week. Bewaar me". 5 mei: Varsity. 22-23 juni: Argo Lustrum wedstrijden. 29 juni: NederlandDuitsland. 5-7 juli: NK junioren. 27-28 juli: Bosbaan-regatta. 8-10 aug.: NK dames en heren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 31