de „grand old man" van de Israëlische schilderkunst Orff's „Prometheus" in Stuttgart ten doop gehouden |K u Erbij Jeugd Motief Barrière M. van Doorninck Cactus Garcia de León ZATERDAG 4 MEI 196 8 MIRON SIMA ÜHÜ DE STUDIO VAN MIRON SIMA HEEFT KALE WAN DEN MAAR DE VLOER LIGT BEZAAID MET SCHET SEN VAN DE OUDE STAD JERUZALEM. „NEE, VEEL SCHILDERIJEN KAN IK JE NIET LATEN ZIEN". ZEGT MIJN GASTHEER. „IK HAD GOED EN WEL DRIE TEN TOONSTELLINGEN IN DUITSLAND ACHTER DE RUG, IN SALZGITTER, WIESBADEN EN GÖTTINGEN, TOEN DE OORLOG UITBRAK. IK HEB DE DOEKEN, HONDERDTWEE STUKS, IN FRANKFORT ACHTER GELATEN EN BEN ONMIDDELLIJK NAAR HUIS VER TROKKEN. IK KON ONMOGELIJK BUITEN ISRAEL AFWACHTEN WAT ER ZOU GEBEUREN". LATER, DIT JAAR VERMOEDELIJK, KOMEN MÜNCHEN, BERLIJN, HEIDELBERG EN KEULEN AAN DE BEURT. DAN GAAT DE COLLECTIE NAAR LONDEN WAAR HET BRITISH COUNCIL OF ART VERSCHEIDENE EXPO SITIES ZAL ORGANISEREN. Sima: Straatje in oud-Jeruzaleni. WE ZIJN gaan zitten praten in de patio van zijn Jeruzalems huis. Het ruikt er naar jasmijn. Hij schenkt bij na zwarte thee, een klein beetje in het kopje en aangevuld met water. Om me heen bloeien cacteeën met bloemen als grote rozen, acht kleuren geraniums, jacarandas met lila bloemen en gra naatappels. Grote koele stenen vor men de vloer. Daarboven staat een strakblauwe lucht waarin het spoor van een straaljager langzaam ver waait. Miron Sima is met zijn zesenzestig jaar de grand old man van de Israëli sche schilderkunst. Tot verleden jaar was hij voorzitter van het belangrijke landelijke kunstcentrum, de Jerusalem Artists' Club. In die hoedanigheid heeft hij het leeuwedeel van het werk ver richt toen het oude gebouw van het Bezalel Museum vrijkwam en hij er een uitstekende gelegenheid voor een artistensociëteit in zag. „Het gebouw was nogal bouwvallig maar het kon best worden opgeknapt. Nou, we heb ben geweten wat we begonnen waren. Toen we de situatie konden overzien bleek dat er driehonderdduizend pond nodig was (in ons geld toen 375.000,-) Maar we kregen een werkelijk hartver warmende medewerking van bijna alle collega's in het land, de regering gaf een ruime submie en zo zijn we er uit gekomen. Enfin, je hebt gezien wat we ervan gemaakt hebben." Ik heb het gezien ja. Een gebouw van drie verdiepingen dat, van binnen althans, helemaal nieuw lijkt. Een ge zellige bar en conversatiezaal beneden, tal van grotere en kleinere expositie ruimten, een zaaltje waar tijdens mijn bezoek een film over Permeke werd gedraaid. Op 29 december 1966 werd het Jerusalem Artists House door pre mier Eshkoll geopend, een geweldige genoegdoening voor Miron Sima, een artistiek centrum dat zelfs in de mees te westerse hoofdsteden onmogelijk te verwezenlijken zou zijn. Hij staat op, loopt het atelier in en doet een willekeurige greep in de op de grond liggende tekeningen. Het zijn karakteristieke beelden uit de oude stad, doorkijkjes, romantische hoekjes groepjes pratende Arabieren. Niemand heeft ervoor geposeerd: „in de joodse wijk lag mijn atelier en al die lange jaren, van 1948, heb ik er alleen maar van kunnen dromen. Zo, uit mijn her innering, zijn deze schetsen ontstaan." Met een melancholieke glimlach houdt hij er een van omhoog. „Ik wil er een selectie van maken voor een boek het is erg moeilijk kiezen." MIRON SIMA werd in 1902 in de Oekraïnische stad Proskusov geboren. Als jonge man schilderde hij in Odes- sa, daarna trok hij naar Dresden (1923) waar hij onder andere onder leiding van Otto Dix aan de Academie voor Beeldende Kunsten studeerde. In 1932, een jaar voor Hitier, kreeg hij de prijs van de stad Dresden, de laatste keer dat een jood die eer de beurt viel. Mi ron vestigde zich spoedig daarna in Israel maar kon Europa niet vergeten. Hij ging terug en maakte daar bijna hetzelfde mee als twintig jaar later ia Duitsland: juist was (in 1947) een ten toonstelling geopend, een van vele in een succesvolle reeks, of Israel moest zijn jonge onafhankelijkheid verdedi gen tegeQ de opdringende Arabieren. Onmiddellijk begaf hij zich naar Tel Aviv en van daar lukte het hem, in het laatste convooi gepantserde voer tuigen, Jeruzalem te bereiken. De be legering duurde enkele maanden, Is rael schudde zijn vijanden af, er kwam een wapenstilstand. En toen kreeg Miron Sima officieel opdracht een groot (drie bij twee meter) overwin ningsschilderij te maken. „Ik heb er niet toe kunnen komen, de stemming en de visie waren er niet", zegt hij hoofdschuddend. Dan richt hij zich op en zijn ogen vonken. „Maar nu, na zeventien jaar, voel ik dat ik het kan. Door de laatste gebeur tenissen heb ik de hele situatie weer doorleefd, nu ga ik eraan beginnen." MET DE WERELDPREMIÈRE van Carl Orffs laatste werk „Pro metheus" te Stuttgart door het Würtembergse Staatstheater is de trits Griekse drama's, door deze componist getoonzet, nu voltooid. „Koning Oedipus" en „Antigone" van Sophocles gingen vooraf, waar voor Orff gebruik maakte van Hölderlins vertalingen, terwijl hij voor „Prometheus" de oorspronke lijke Griekse tekst van Aischylos liet staan. DE COMPLETE TITEL is reeds een vingerwijzing voor het bijzondere ka rakter van het werk, dat niet is te rangschikken onder het begrip opera, terwijl de muziek ook niet een louter illustratieve functie heeft bij een ge sproken tekst. Eerder wijst het op schrift „Carl Orff Prometheus, Der ge- fesselte Prometheus des Aischylos" erop, dat Orff ons hier een uit de mu ziek geboren visie geeft op het werk van Aischylos, voor zover ons dit over geleverd werd. Immers wat ons rest, is slechts een deel: Prometheus' bond genootschap met Zeus in zijn strijd tegen Vader Kronos, zijn rebellie tegen de godheid door het stelen van het vuur ten bate van de mensheid, maar evenzeer zijn latere bevrijding door de halfgod Heracles, wanneer de strijd met Zeus is beslecht, gingen verloren. Met het gevolg dat ook Orff begint met het vastketenen van Prometheus aan de rots door Zeus' handlanger Hephaistos: straf voor zijn eigenmach tige daad de mens tot een peil van zelfstandigheid te verheffen. Daar is dan verder Okeanos, de Almachtige, van wie alle goden stammen, door Prometheus geweigerd pleitbezorger bij de toornende Zeus en het koor der Okeaniden, de dochters van Okeanos, die het lót van de gevangene beklagen en bewenen. Daar is ook de voor de steken van de, door de jaloerse Hera op haar afgezonden, horzels wegvluch tende Io in een koe veranderd en getroffen door de waanzin aan wie Prometheus het baren van een zoon voorspelt, uit wiens geslacht hij zal geboren worden, die eens Zeus van de troon zal stoten. Tenslotte verschijnt nog Hermes, door Zeus gezonden om te horen wie hem Zeus eerlang zal beroven van zijn macht. Slechts vrijlating en geen dreigementen, ook met de afschuwelijkste martelin gen aldus het antwoord zouden Prometheus ertoe kunnen bewegen dit geheim te openbaren. En, ondanks de toegevendheid radende Okeaniden, persisteert de gevangen weldoener bij zijn hoon. Dan splijt Zeus het gebergte en Prometheus met de zich om hem scharende getrouwen storten in de afgrond. te zetten. En, opdat die indruk zo vol ledig mogelijk kon zijn en er ook, met een blik in de historie en een zin voor het atmosferische, zo weinig mogelijk verloren ging bij deze weergave van de vermaagde mythische titanenstrijd, liet Orff zowel voor de gezongen of in een psalmodiërende toon voorgedragen een blik werd gegund in dit Rijk van de Duisternis en waarin de hier werk zame oerkrachten suggestief werden onderstreept, bleef de taalbarrière, ge voegd bij het fragmentarische karak ter van het werk, als onoverkomelijk voor een beter begrip bestaan en maakte een nader contact van toneel en zaal onmogelijk. Geen Orff kan er iets aan veranderen, dat Aischylos' Scène uit Orffs Prometheus met Io en de Okeaniden. ORFF, zijn bedoelingen met deze compositie samenvattend, wees op een „Magie des Unverstandlichen". Wat duidde hij hiermee aan? Van mening dat Hölderlins vertalingen niet bijdra gen tot een verheldering van hetgeen de Griekse tragicus met zijn werk tot uitdrukking wilde brengen, ging hij ditmaal een stap verder en verkoos niet een beroep op het intellect te doen. Daarvoor in de plaats kwam en kel en alleen de, met behulp van thea trale middelen te bereiken, visionaire impressie, waarmee hij beoogde de fantasie van zijn publiek aan het werk delen als naar het gesproken woord het klankidioom en de ritmiek van het oud-Grieks intact. VRAAGT men zich af of hij met deze zienswijze, in welk licht ook de door hem aangewende muzikale mid delen zijn te zien, zijn doel bereikte, dan moet men bij alle waardering voor het oogmerk een instemmend antwoord schuldig blijven. Want, be houdens enkele creatieve ogenblikken, waarbij de bezoeker met Teo Otto's plastische een barbaarse wereld oproe pende decors voor ogen als het ware drama een stuk is van scherp toege spitste dialogen en niet van scènische gebeurtenissen, die een dankbare voe dingsbodem kunnen zijn voor het mu zikale element. En men moet dan ook tot de conclusie komen, dat de compo nist de doeltreffendheid van zijn mu ziek in deze overschatte. Zijn instru mentarium dat gelijk bijvoorbeeld bij „Antigone" wederom is samen gesteld uit hobo's, fluiten, trompetten, bazuinen, harpen, contrabassen (geen verdere strijkers), klavieren, banjo's, orgel, heeft, bij vroeger vergeleken, in het slagwerk nog een belangrijke uit breiding ondergaan. Chinese en Turkse bekkens, hamerende conga's, de Japan se O'Daibo en de Syrische Darabuka zijn nog slechts een kleine bloemle zing uit al het exotische Oorffs fameuze ritmen ondersteunend speeltuig, dat soms dramatisch, maar zeker niet archaïserend werkte. Met een terugblik op „Oedipus" en „Anti gone" kan men zeggen dat de compo nist ditmaal, vermoedelijk om de wer king te vergroten, van zijn muziek een spaarzamer gebruik maakte dan voorheen. Hetgeen tegelijk betekent dat (overigens terecht) de volle aan dacht nu kwam te liggen bij de tekst. Daar deze echter, zoals gezegd, in het onverstaanbare Grieks werd gepresen teerd, zakte telkens opnieuw de span ning weg en kwam het werk als ge heel niet over. OM het peil van de uitvoering kon men dit betreuren, die gelijk wij van Stuttgart trouwens wel gewend zijn buiten discussie staat. De grote allure, zonder welke Aischylos, in wat voor vorm ook, niet realiseerbaar is, was er van begin tot eind. Bewonde ring mag in deze uitgaan naar Carlos Alexander, die als Prometheus de ge hele avond niet van de „Bühne" week en die het ondenkbare presteerde in het memoriseren van deze tekst in een voor hem vreemde taal. Minder geluk kig scheen ons de oplossing van re gisseur Sellner toe om de figuur te splitsen. En wel in een, in het neutra le zwart gestoken, terzijde opgestelde zanger-voordrachtskunstenaar, die het woord voor zijn rekening nam en een hoger geplaatste, in het decor opgaan de en nu en dan meebewegende, meer dan levensgrote pop met masker, voor stellende de geketende Prometheus aan de rots. Een splitsing, die zich ook verder manifesteerde. Want Alexan ders gebaren en niet van pathos vrije dictie van het woord vertegenwoordig de in zekere zin een eigen vertolkings stijl. Waartegen het monumentale maskerspel der overigen één met de Prometheus-aan-de-rots wel zeer moest contrasteren. Terwijl toch juist deze overigen mede dank zij Teo Otto's maskers en kostumering hun volstrekt onmisbaar aandeel hadden in het nog zo goed mogelijk begrijpen van deze „Prometheus" bij een meer op Orff dan op Aischylos ingesteld publiek. Daarbij waren de Australi sche Althéa Bridges als hoogdramati sche Io, Kieth Engen als de gewelde naar Okeanos en Willy Ferenz als de bode Hermes, ieder voor zich, nauwe lijks te overtreffen. Zodat het nog te bezien valt of het werk straks bij de zomer-Festspiele te München op een zelfde hoog niveau kan worden uitge bracht, HET overwinningsmotief heeft hem altijd gegrepen. In zijn werk heeft hij briljante expressies van hoop in helde re kleuren vastgelegd, daarnaast is hij diep geroerd door menselijke ellende. Het mag merkwaardig heten dat hij op zijn leeftijd die traditionele weg ver laat („maar pop-art kun je van mij niet verwachten, hoewel ik geen enkele artistieke uiting veroordeel"). Door be paalde buiten de schilderkunst staande materialen en voorwerpen brengt hij accenten aan. Hij kan bijvoorbeeld een klein takje op een doek plakken en be redeneert dat door zijn wens de com positie iets onverwachts mee te geven. „Tegelijkertijd komt er een bewuste contradictie tot stand tussen het ge schilderde oppervlak en het naar vo ren komend element. Bovendien brengt het in zekere zin een derde dimensie in het werk, niet door het schilderen maar door een stukje werkelijkheid." Hij laat voorbeelden zien: de im pressie van een landschap, geaccen tueerd door een stukje boombast, een vreemde droom met plantjes erin om de tegenstelling tussen droom en wer kelijkheid te verbeelden. Behalve schilder is Miron Sima een begenadigd graficus. In een hoek van zijn atelier staat een drukpers voor houtsneden „ik maak nooit meer dan dertig, vijfendertig drukken." Hij toont me een prachtig uitgevoerd boek: Ten woodcuts of the Old City of Jerusalem, uitgekomen in Boston. Zijn bekendheid reikt ver buiten de eigen landsgrenzen. Werk van Miron Sima bevindt zich in meer dan vijfen twintig Europese en Amerikaanse mu sea (onder andere in het Museum of Modern Art en het Metropolitan Mu seum in New York), nog afgezien van 't feit dat de meeste Europese hoofdste den door exposities kennis hebben ge maakt met zijn doeken en houtsneden. In 1957 werd hij begiftigd met de Grote Prijs van de stad Jeruzalem, de Aca demie voor Beeldende Kunsten in Flo rence heeft hem een ereprofessoraat verleend. DE THEE is op, het verhaal is ge daan. Moeizaam maak ik me los uit de luie stoel, kijk nog eens rond, zie in een hoek van de patio een cactus die op uitkomen staat. Er is al een rozeachtig puntje zichtbaar. Miron Sima komt naast me staan en we kijken eerbiedig naar het fe nomeen. „The Queen of the Night", zegt hij, „wel heel toevallig dat je de bloei kunt meemaken. Je zult zien dat ze vannacht een fraaie gele bloem draagt, voor één nacht maar, dan is het afgelopen." En bijna spijtig- „Echte schoonheid duurt nooit lang."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 16