aldus de onveranderlijke mening
van concertgangers en dirigenten
m
ADRIAAN VAN DER VEEN VOLGT ZIJN SPOOR TERUG
HO V
Litteraire
Kanttekeningen
Erbij
ZATERDAG 4 MEI 1968
EerNte Concert
Vooral in dezen tijd:
üRuini«| met
Electricitelt
Schetsen voor de finale van de
Negende Symfonie.
Henri Arends
Portret van Van Beethoven door Isodore Neugan.
J. H. Moolenijzer
George van Renesse
C. J. E. Dinaux
N. V. TECHNISCHE MAATSCHAPPIJ
HERINGA WUTHRICH - HAARLEM
TELEFOON 11968
Centrale verwarming Electricitelt
Moderne bliksembeveiliging
GEMEENTELIJKS
CONCERTZAAL
VAN DE
1e BEETHOVEN-CYCLUS
DINSDAG 14 APRIL 2.3# UUR
G.E.B. HAARLEM
Beethovencyclus voldoet aan
een behoefte
Programma-omslag voor de
Haarlemse Beethovencyclus (in
de tweede wereldoorlog).
F MBTLIKK - HAARLEM
HET IS BETER de zonsopgang te aanschouwen
dan te luisteren naar de Pastorale.zo oor
deelde Debussy over de Zesde Symfonie van
Beethoven, in één van zijn opstellen die zfjn samen
gebracht in de bundel: „Monsieur Chroche, antidilet
tante" „Om kort te gaan", zegt Debussy, „de populari
teit van de Pastorale is gebaseerd op het misverstand
dat over het algemeen bestaat tussen de natuur en de
mens. Neem bijvoorbeeld de Szene am Bach de beek
waar de koeien ogenschijnlijk komen drinken (je zou
het bijna geloven, als je de fagotten hoort), om maar
te zwjjgen van de nachtegaal in het woud en van de
Zwitserse koekoek! Het is een volstrekt overbodige
imitatie en een volkomen tegenstrijdige opvatting.
Maar, zo gaat Debussy verder, het zou absurd zijn om
aan te nemen, dat het mij aan respect voor Beethoven
mankeert. Alleen een muzikaal genie zoals hij kon zich
zo blindelings vergissen. Het komt mij voor, dat het
niet meer nodig is om nog symfonieën te schrijven, dat
heeft Beethoven al gedaan".
CLAUDE DEBUSSY kon zich ver
oorloven deze krasse termen te gebrui
ken, hij heeft bewezen, dat hij tot oor
delen bevoegd was. Toch heeft hij niet
kunnen verhinderen dat de zo gesma
de zesde Symfonie nog steeds gespeeld
wordt en nog steeds één der favorieten
is voor een Beethoven-Cyclus.
In het programmaboek van de in
1911 in Den Haag gespeelde
Beethoven-Cyclus lezen wij: „Liefde
en bewondering voor de natuur waren
het, die Beethoven brachten tot het
schrijven van zijn Pastorale". Dit pro
gramma is een document, dat op zich
zelf al een onomstotelijk bewijs vormt
voor de liefde en bewondering die men
koesterde voor de muziek van Beetho
ven. En nog steeds gaat men voort met
het organiseren van speciale Beetho
ven-concerten, de belangstelling ver
mindert niet, integendeel.
De Haagse Beethovencyclus (17-30
april 1911), duurde veertien dagen en
er werden dagelijks concerten gegeven
in het Gebouw voor Kunsten en We
tenschappen en in Diligentia. Daaraan
vooraf ging nog een uitvoering van de
Opera „Fidelio" op 8 april. De solisten
in deze cyclus waren alle beroemdhe
den. Om bij de Hollandse namen te
blijven: Aaltje Noordewier-Reddingius,
Minnie Nast, Pauline de Haan-Mani-
farges, Jos Tyssen, Johan Messchaert
en Jan Sol waren de zangsolisten.
Het Parijsche Trio: Alfred Cortot,
Jacques Thibaud en Pablo Casals. Vio
listen o.a. Carl Flesch en André Spoor,
de contrabasist Samuel Blazer, de ho
boïsten Van Emmerik en J. H. (Jaap)
Stotijn! De organist Anton Tierie en
de dirigenten: Siegmund von Hauseg-
ger, Willem Kes en Henri Viotta.
Met een dergelijke bezetting kan men
zich voorstellen, dat de zalen veertien
dagen achter elkaar uitverkocht wa
ren. Alle negen symfonieën werden in
deze veertien dagen gespeeld, daarbij
het vioolconcert, het vierde pianocon
cert en een uitgelezen aantal kamer
muziekwerken.
de smaak kunstmatig te veranderen,
dat kan trouwens niet." Hij kijkt pein
zend voor zich uit, zijn nerveuze prach
tige pianistenhanden zijn geen ogen
blik in rust. Wij zitten voor zijn huis
in de tuin en luisteren naar de vogel
geluidjes om ons heen. Tenslotte waag
ik het maar om de stilte te verbreken:
„Maar wij kunnen toch niet altijd naar
Beethoven luisteren, er moet toch ook
andere muziek gespeeld worden?"
„Inderdaad, alles moet gespeeld wor
den, maar men is verplicht de mensen
door muziek gelukkig te maken, met
dié muziek waar ze gelukkig van wor
den. Muziek is de belichaming van de
schoonheid. Schoonheid is waarheid,
schoonheid is onbetwistbaar."
U gaat het tweede pianoconcert
spelen heeft U een bepaalde voor
keur voor dit concert?"
„Vroeger werl ik veel gevraagd voor
het derde pianoconcert, maar enige ja
ren geleden ben ik met het Studenten
orkest het tweede gaan spelen en dat
doet ik eigenlijk liever. Het is jeugdi
ger en onbezorgder. Een bijzonderheid
van dit concert is de cadens, die Beet
hoven pas veel later geschreven heeft,
in de tijd van zijn laatste pianosonates.
Men wordt opeens geconfronteerd met
een minder toegankelijke, ruige Beet
hoven uit een heel andere stijlperiode."
Vindt U dat de Beethovenconcerten
moeilijker speelbaar zijn dan b.v.
Chopin of Schuman?
„Ja, ik vind ze moeilijker, maar toch
speel ik ze graag. De geestkracht van
het primitieve oefent op mij een grote
aantrekkingskracht uit. Ik voel mij het
beste thuis in de poëtische en medita
tieve sfeer, ik ben geen klavierleeuw,
geen uitpakker. Maar omdat je bij
Beethoven de klankkwaliteit zelf moet
weten te vinden en soms te maken, kan
ik de verleiding niet weerstaan om mij
er steeds weer in te verdiepen."
Speelt U graag uit hejtj hoofd, of vindt
hef eigenlijk beter om van blad te
spelen?
Hij schiet in de lach en zegt: „Ik
geloof dat ik slechter van blad speel
dan uit 't hoofd. Muziek is makkelijk
te onthouden, goede muziek is zo van
zelfsprekend. Natuurlijk moet je een
goed concentratievermogen bezitten
maar dat heb ik van nature. Ik impro
viseer graag en dat is eigenlijk nog
moeilijker, want het is uit het hoofd
spelen zonder dat je er voor gestudeerd
hebt. Ik verheug mij op het coqcert in
Haarlemik denk dat ik uit het
hoofd speel".
ACHTER EEN GROTE gemberpan-
nekoek gezeten, gewapend met vork
en mes en met een opgevouwen krant
naast zijn bord, kijkt Herman Kreb-
bers mij verontschuldigend aan. Hij
kan voorlopig niets zeggen, want hij
heeft net een hap genomen en hij be
antwoordt mijn groet met zijn vork.
Om hem te beduiden, dat ik begrip
heb voor de ietwat moeilijke situatie,
bestel ik ook onmiddellijk een gember-
pannekoek. Zelden heb ik zo'n goed
excuus gehad om mij te buiten te gaan
aan een gerecht, dat ik eigenlijk van
wege mijn lichaamsomvang moet af
wijzen.
„Ja, ik ben voor een Beethoven
cyclus, zegt Krebbers. Het is alleen
jammer, dat je er aan beginnen moet
na een vol winterseizoen. Beethoven
blijft altijd nieuw, je kunt het viool
concert altijd weer horen. Het is mij
nog nooit gaan vervelen. Ik begin er
telkens opnieuw aan, een maand gele
den heb ik een nieuwe partij gekocht
en ik ben weer begonnen met een
schoon blad voor mij. Het is een moei
lijk concert, omdat het zo onmense
lijk open ligt en omdat het zo onviolis-
tisch geschreven is. De zuiverheid is
misschien wel het grootste probleem.
Maar ik beschouw het als een uitda
ging. Ze zeggen weieens, dat je een
baard moet hebben om het te kunnen
spelendie heb ik niet, maar ik
merk wel dat ik het steeds moeilijker
ga vinden. Toen ik nog echt jong was
maakte ik er niet zo'n probleem van,
maar nu ik zo langzamerhand bekend
sta als de vertolker van het Beet-
hovenconcert, wordt het steeds moei
lijker".
U staat bekend als een duivels-han-
dige violist, bent U in het gewone le
ven ook zo handig?
„Nee, absoluut niet, als ik een lekke
band krijg weet ik me geen raad, ik
zou niet weten hoe ik de kriek eronder
moest krijgen. Ik kan nog geen stek
ker van de stofzuiger repareren, als
die stuk, is moet de electrician komeoiV*
Ik zou er trouwens geen tijd voor heb
ben, want als Concertmeester van he|.
Concertgebouw en als solist en als ler-
raad leef ik drie levens tegelijk.
In Haarlem speel ik graag, het is een
goed orkest en met mijnheer Arends
kan ik het goed vinden. Wij hebben
dezelfde opvatting, wij zijn allebei even
precies." Hij kijkt op zijn horloge en
met excuses voor het plotselinge af
scheid bevestigt hij tegelijkertijd zijn
laatste woorden.
OOK DE DIRIGENT van het Noord
hollands Philharmonisch Orkest is van
mening, dat de Beethovencyclus ge
handhaafd moet blijven. „Mensen die
van muziek houden, moeten op de
hoogte zijn van hun klassieken. De
n U» S
■A
bekendheid met de klassieken stelt ze
in staat om hun kennis verder uit te
breiden. Goethe en Beethoven zijn
zulke klassieken. Wat ze zeggen is zo
belangrijk en blijvend actueel, dat het
geen verschil maakt of er 19de of
20ste eeuwse mensen naar luisteren."
Aan welke symfonieën geeft u de
voorkeur?
„Een bepaalde voorkeur heb ik niet,
maar als ik een rangschikking moest
maken, dan zou ik zeggen: II, IV, I, V,
III, VIII, VII, VI en IX."
Valt het U moeilijk om met de zeer
persoonlijke opvattingen van sommige
solisten rekening te houden?
„Een solist moet gevolgd worden,
omdat een orkest nu eenmaal een be
geleidende taak heeft, maar ook de
solist moet kunnen begeleiden, als zijn
partij dat voorschrijft."
Zijn er solisten die een volkomen
afwijkend tempo kiezen?^
„Ja, die zijn er wel, maar ik streef
altijd naar samenwerking, je moet
kunnen meegaan, het heeft geen zin
om op je eigen standpunt te blijven
staan."
Vraagt men op de concerten in het
buitenland ook naar Beethoven?
„Vroeger werd ik alleen voor mo
derne werken gevraagd, maar de laat
ste tijd verandert dat. Vorige maand
dirigeerde ik in Nice de derde Sym
fonie van Beethoven en men was daar
gelukkig mee.
Dirigeert U liever uit 't hoofd of
van blad?
,,Er is een tijd geweest dat ik mij,, in
spande om alles uit het hoofd te doen
en ik heb daar geen bijzondere moeite
mee, maar ik geloof dat het voor het
orkest en de solist een rustiger gevoel
geeft indien een dirigent de partituur
voor zich heeft. Tenslotte is iedere
solist nerveus ik heb het vioolcon
cert van Beethoven gedirigeerd met
Oistrach als solist en in de solisten
kamer moest ik hem geruststellen, Hij
was zo nerveus dat hij nauwelijks op
durfde: „Man erwartet nicht Beetho
ven, aber man will hören wie ich es
mache
„Zolang er belangstelling voor is
gaan wij door met de cyclus", zegt
Arends, „en mocht de belangstelling
verdwijnen, dan zullen wij meer Beet
hoven maken in de gewone program
ma's". Een seizoen zonder Beethoven
is ondenkbaar.
DE EERSTE HAARLEMSE Beet
hovencyclus is een bleekneusje ge
weest vergeleken bij de Haagse reus.
Pas in 1942 begon men in Haarlem en
men deed het met zijn eigen dirigen
ten: Toon Verheij en Marinus Adam.
Er werden vijf concerten gegeven in
vijf weken.
De solisten waren: Willem Andries-
sen, Cor de Groot, George van Re-
nesse en Zoltan Szekely. Een
abonnement kostte vier gulden voor
vijf concerten. De concerten begonnen
om 7.30 uur, want het was oorlog en
wij moesten om tien uur binnen zijn.
Het lijdt geen twijfel of juist deze eer
ste Beethovencyclus is voor het Haar
lemse publiek een bijzondere troost
geweest in die donkere dagen. Men had
Beethoven nodig meer dan ooit
en het is duidelijk verklaarbaar dat
een Beethovencyclus, die men mis
schien voordien niet gemist had, nu
ingesteld moest worden om de gees
telijke nood te lenigen.
Het programma van de Beethoven
cyclus 1968 is niet zo uitgebreid, maar
in muzikale zin met zorg gekozen. Drie
concerten, op de vrijdagen 10, 17 en
24 mei. Solisten: Bruno Leonardo Gel-
ber en George van Renesse, piano en
Herman Krebbers, viool. Dirigenten:
Henri Arends en Vladimir Matej. Sym
fonieën I, V en VII, pianoconcerten
V en II en het vioolconcert.
Bruno Leonardo Gelber, die op 10
mei het vijfde pianoconcert zal spelen,
werd in 1941 in Buenos-Aires geboren.
Zijn vader is altist en zijn moeder pia
niste. Vanaf zijn zesde jaar studeerde
hij bij professor Scaranuzza en al spoe
dig volgde zijn optreden met orkest.
Door bemiddeling van de Franse Am
bassade in Buenos-Aires ontving hij
een beurs, teneinde gedurende drie
jaar bij Marguérite Long in Parijs te
kunnen studeren. In 1961 behaalde hij
de eerste prijs van het „Concours
Marguérite Long Jacques Thibaud".
OP MIJN VRAAG of het nog zin
heeft ieder jaar weer een Beethoven
cyclus spelen, antwoordt Van Renes
se: „Concerten zijn er om het publiek
een plezier te doen, men gaat er heen
om te genieten. Zolang de belangstel
ling er is, dient men door te gaan, om
dat de mensen er kennelijk behoefte
aan hebben. Men krijgt niet genoeg
van Beethoven, men moet niet trachten
MOTTO'S WORDEN meestal overgeslagen. Men de
goede lezer uitgezonderd houdt ze voor een toegift die
tot niets verplicht. Wie met de lectuur van Adriaan van der
Veens jongste roman „Kom mij niet te na" (Querido's Uit
geverij) begint, zal er goed aan doen, bij de opdracht en het
citaat op de vijfde bladzijde even stil te staan. De dedicatie
aan de nagedachtenis van de moeder is voor het thema van
Van der Veens boek even essentieel als de regels die de
auteur aan het autobiografische fragment „L'Age d'homme"
van Michel Leiris ontleende. De moeder: dupe van de ar
moede, van de frustrerende vernederingen en de opge
drongen strategie om er zoveel mogelijk aan te ontkomen,
de angel in het hart, die Adriaan van der Veen dreef tot
het schrijven van zijn eerste roman „Geld speelt de grote
rol" (1937). Het citaat: een verwijzing naar de oorzakelijke
keten zelfonderzoek-bekentenis-schuldgevoel-behoefte aan
vrijspraak, een poging tot zelfrechtvaardiging dus door mid
del van een eerlijke confrontatie van degeen die men is met
degeen die men was.
DIE RECHTSTREEKSE confrontatie
heeft Adriaan van der Veen tot dus
ver steeds ontweken. Hij omcirkelde
zijn verleden met het goed recht van
de schrijver. Hij distantieerde zich
van zichzelf door zijn betrokkenheid
bij de algemeen-menselijke situatie in
de hedendaagse wereld, zijn vlucht in
een droomwereld, zijn spel met de rea
liteit, en bleef daarbij de toeschouwer,
die zijn scherpe waarnemingen pro
jecteerde in zijn romanfiguren. Wat
daaruit voortkwam, waren, te begin
nen met „Zuster ter zee" interessan
te romans die boeiden door hun intel
ligente verkenning van de menselijke
relaties, die er geen twijfel aan liet
hoe de auteur op grond van eigen le
venservaring de inter-humane commu
nicatie zag als beklemmend gebrek
kig, erger nog: als een fatale impasse,
waarin de geïsoleerde mens verzeild
is geraakt door de „verschrompeling
van het gevoel" in de hitte des daags,
beter gezegd in de koelcel van de ge
automatiseerde wereld waarin de ont-
persoonlijking van de technocratische
samenleving ons terecht heeft doen ko
men. Ik denk aan een woord van Wal
ter Rathenau, geschreven in de twin
tiger jaren als een noodsignaal: „een
hard geslacht groeit op; misschien
vertrapt het onze harten."
OM ZIJN HART te redden heeft
Adriaan van der Veen met zijn intel
lect de barricade betrokken. Uit een
respectabele gekwetstheid ging hij in
zijn romans „Het wilde feest", „De
boze vrienden" en „Een idealist" in
de aanval, onpersoonlijk naar het
scheen, observerend, signalerend, maar
in zijn diepste wezen en in de kern
van zijn schrijverschap met de indi
viduele inzet van zijn hartgrondig on
behagen in de fnuikende onvolkomen
heid van de menselijke betrekkingen.
Hij pantserde zich, maar onherroepe
lijk komt er een ogenblik waarop ook
dit pantser tot last wordt; waarop een
schrijver, die zich zoals Adriaan van
der Veen mede verantwoordelijk voelt
voor de actuele wijze van mens-zijn,
revolteert tegen zijn noodgedwongen
„afzijdigheid", .terugziet op zijn verle
den en zich afvraagt waarom hij, waar
om wij ouderen, die het voor- en na
spel van de tweede wereldoorlog be
leefden, behoefte voelen om ons te
rechtvaardigen: voor onze hoop op, on
ze beduchtheid vóór een komende we
reld, waarin de mens niet al te zeer
in het ultiem-menselijke in gebreke
zou blijven:
Dit gewetensonderzoek, zowel ge
richt naar het verleden als naar het
komende, heeft Van der Veen in zijn
roman „Kom mij niet te na" aange
durfd. Hij heeft zichzelf in de waag
schaal gesteld, zichzelf, al is het dan
in de gedaante van een romanfiguur,
onderzocht, gepeild, beproefd en is uit
dit „examen de conscience" te voor
schijn gekomen als een mens, een au
teur, die een overwinning op zichzelf
heeft behaald. In het volgende noem ik
hem R: de romanfiguur. Want hoe
persoonlijk, hoe autobiografisch deze
roman ook is, men moet de centrale
figuur de schrijver, die het mense
lij k-mogelijke doet om zijn plaats in
dit dubieuze leven te bepalen als
een afsplitsing zien van de auteur, als
een op afstand waargenomen beeld
van zichzelf. Ook in dit boek behoudt
Van der Veen, al is hij nog zo geënga
geerd bij zijn persoonlijke levenserva
ringen, zich het recht voor om zich te
verschuilen achter zijn romanfiguur,
hoe opzettelijk doorzichtig de betrek
kingen, de reële feiten zijn, die deze
personage verbinden met de zeer au
thentieke, zeer eerlijke schrijver Adri
aan van der Veen, die als auteur zijn
mens-zijn ter verantwoording roept, en
omgekeerd.
DE CENTRALE figuur R. uit deze
verkapte autobiografie is er zich re
trospectief van bewust, in de laatste
jaren voor de catastrofe van 1940 in
tweegevecht met zichzelf te hebben
geleefd. Hij zocht in de naaste, in deze
en gene jonge vrouw, het menselijk
contact, de warmte, de veiligheid, en
deinsde na elke min of meer intieme
ontmoeting terug voor de gebonden
heid. Hij verlangde naar toenadering
en vluchtte, hij wilde vrijheid en voel
de zich in de greep van zijn verle
den, hij hunkerde naar geluk en werd
door de skepsis van zijn achterdocht
belemmerd in zijn sprong ernaar hij
„droomde" van het andere, betere, on
bezwaarde, en werd door de realiteit
geconfronteerd met een vijandige we
reld. In dit verwikkelde proces van te
genstellingen werkte 't samenzijn met
Alvera als katalysator. Zij, de via
Moskou naar Holland gekomen Ame
rikaanse, wilde geloven in een gelukki
ger wereld, die zij in haar idealistisch
communisme aan de Verenigde Staten
en via deze aan het mensdom toe
dacht. Alvera, in de erotische zone de
partner van R., is tevens zijn tegen
speelster: zeer positief in haar levens
opvatting, weerbaar, innerlijk onafhan
kelijk, een schikgodin, die door haar
vitaliteit vat genoeg heeft op het
„klerkje in droomland" dat de schrij
ver toen nog ten dele was, om hem
haar aan de vooravond van het oor
logsgeweld te doen volgen naar de
„States". Aan het eind van de roman
bereidt hij zich althans in het verduis
terde, afwachtende Londen voor op
de overtocht, met een bezwaard ge
weten. „Ik kwam niet van mijn ver
leden af": om die zin wentelt zich
deze als zelfbevrijding geschreven ro
man, waarin zich het schrijverschap
van Adriaan van der Veen op een be
slissend keerpunt bevindt.
In geen van zijn boeken heeft Van
der Veen zich zo onmiddellijk litge-
sproken, zo genuanceerd zijn ambiva-
lpntip tpn aanzipn van dp mpnseliikp
verhoudingen verklaard, zo overtui
gend bewezen dat het schrijven en
dat geldt voor alle auteurs van bete
kenis een levensnoodzaak is en de
schriftuur een vorm van leven. Het
spreekt dan ook van zelf dat hij zijn
literaire relaties uit de vooroorlogse
jaren in dit levensverhaal betrekt, zijn
min of meer intieme vriendschappen
met Hondius, zoals hier Jan Greshoff,
de weldoende promotor heet, met Van
Oord (Menno ter Braak), Verdun (E.
du Perron), Max (H. A. Gomperts),
Kaskar (Ed Hoornik), Waasdijk (Ar
thur van Schendel) en Merlina, in wie
ik M. Vasalis, de dichteres van de in
1940 verschenen bundel „Parken en
Woestijnen", meende te herkennen.
Ook deze door naamsverandering
„vermomde" figuren gezien op een
afstand van dertig levensjaren fun
geren in deze onthullende roman als
katalysator en allerminst als een con
cessie aan een literaire behaagzucht.
Niettemin zijn de aan hen gewijde
bladzijden karakteristiek voor onze
vooroorlogse literatuur, evenals de
laatste 3 hoofdstukken beklemmend
de sfeer van onwezenlijke dreiging op
roepen, die aan de meidagen van 1940
voorafgingen. Maar dat alles wil geen
historie zijn: van der Veen projecteert
in de „ik"-figuur van zijn boek een
stuk zelfstrijd, die hem langs vele om
trekkende bewegingen tot het schrij
ven van deze treffend-eerlijke roman
heeft gedreven.
DE TITEL heeft een dubbele bodem:
hij weert af.kom mij niet te na;
maar hij laat de deur van de hart
kamer op een kier. zie me anders
dan het beeld dat anderen van me
gefixeerd hebben, zie me zoals ik ben
aan de binnenzijde van mijn pantser.
Juist door deze tweeledigheid wordt
aan het persoonlijke van de autobio
grafie de dimensie van het algemeen
menselijke van de roman toegevoegd.