JOHN LANTING: „HET MOET LEUK BLIJVEN" Van een raadselachtig oeuvre naar de mens - en terug PIM OP ZOEK NAAR POM BIJ SAMUEL BECKETT KAFKA'S T.V.-AAP WERKT IN EEN HUTJE OP HET DAK AAN CABARET-TEKSTEN Omweg Zelf Schenen Tonelist EEN STROOM VAN KAFKA-UITGAVEN De spanning tussen spreken en zwijgen 16 Duitse tittera tu nr Hfl ZATERDAG 25 MEI 196 8 Erbij Omstreden Kooi Verklarend J. T. Braaf-Brandenburg Gerrit Bakker John Lanting in zyn glansrol als aap die (nauwelijks) mens werd. (Van onze correspondent) ROTTERDAM John Lanting zit voortdurend op het dak. In een klein houten huisje kan hij hoog boven Rotterdam de doe-het-zel- ver uithangen. Dat gebeurt ook met strikte regelmaat. Hij komt even uit het huisje om te zeggen dat hy een perfectionist is. „In al les. Ik geloof niet dat je op één punt reuze perfect kunt zyn en op het andere een flodderaar". Van daar (onder meer) de perfecte doe- het-zelver, die teruggaat naar zijn huisje om aan een tekst te werken. JOHN LANTING, acteur en cabare tier, is 37 jaar. Nederland kent hem van Lurelei, Nederland kent hem van het Rotterdams Toneel en het Nieuw Rotterdams Toneel, Nederland kent hem vooral van de televisie. Hij is te zien in Eli Assers strip „Mijn broer en ik" waar hij met plezier Sander Kalleman speelt. Hij was te zien en trok zeer de aandacht in de nog wat schaarse greepjes, die de vaderlandse tv deed uit het „moderne toneelreper toire". Lanting heeft Beckett gespeeld, „Eindspel" wat spectaculairder: Kaf ka's „De aap" en wat Nederlandser, het Otto Dijk-repertoire. VOOR het tv-publiek is hij in die moderne stukken vaak de man, die ogenschijnlijk niets met het gebeuren te maken heeft en met alledaagse op merkingen van de achtergrond op de voorgrond komt. Lanting speelt derge lijke rollen graag en met overgave. Er zijn mensen die dan vergeten dat het „weer zo'n praatstuk is, waarin toch zo weinig gebeurt." HIJ vertelt een niet zo ongewoon verhaal als hij zegt dat hij in zijn hbs-jaren al aan het toneel wilde, dat hij bij het kenbaar maken van die wil in brede kringen op bezwaren stuitte, maar dat het er uiteindelijk toch van kwam. Daar waren enkele omwegen voor nodig. De eerste leidde naar de Spaanse dansgroep Susanna y José. Hij was er zo'n beetje manager en as sistent, leefde mee maar gaf het to- neeldee niet op. „Tijdens een pauze in het Kurhaus van Scheveningen zei Susanna plotseling tegen me: „Doe eens wat." Ik: „Gaan jullie dan in de zaal zitten. Ik zal een paar beroemde dansers spelen en jullie mogen raden wie het zijn. Raak. Susanna: „Je moet niet achter maar vóór de coulissen gaan werken. Aan haar oordeel heb ik veel gehad." Het oordeel van Susanna bleek ech ter niet zoveel invloed te hebben, dat Lanting de sprong ook waagde. „Ik durfde nog niet helemaal. Je moet heel sterk in je schoenen staan. De zwak keren gaan eronderdoor. Ik dacht: af wachten en voorbereiden." Na Susanna y José doet hij nog wat ervaring op bij een Parijs theater, in '53 John Lanting is dan 23 gaat hij eindelijk naar de Amsterdamse toneelschool. Na Amsterdam, Rotterdam. Een contract bij het Rotterdams Toneel. Zeven jaar zit hij er „een hele tijd". Dan volgt de free-lance-tijd, gastrollen bij gezel schappen, de televisieseries, Lurelei. wel bekend als acteur voor het „mo derne repertoire", houdt hij niet on verdeeld van dat repertoire. „Het moet wel met het leven te maken hebben. Otto Dijk speel ik erg graag, omdat ik hem „haalbaar" vind. Hij houdt bin ding met het leven van alledag. Soms gebeurt dat heel knap. Zo knap dat je na de voorstelling de lijn achter die gewone opmerkingen ontdekt. Ik heb ook Beckett gespeeld. Ik heb het zo goed mogelijk gedaan, maar als je mij nou vraagt, deed het je iets, dan zeg ik: nee, het deed me eigenlijk niets. Ik had geen enkele affiniteit met dat stuk." „Het verschil is dit. Otto Dijk schrijft een volkomen menselijke taal. Haast oubollig, maar de essentie pre valeert. Hij wil de mensen op een volkse manier laten spreken. Niet de uitschieters komen aan het woord, maar de grootste gemene deler. Van een onderling over-en-weer-praat- je komt hij tot de essentie. Dat is een plezierige ontdekking. Er zijn meer jongens die plotseling eenakters gaan schrijven. Het succes in het buitenland zal daar niet vreemd aan zijn. Dat gaat precies als met moderne schilde rijen. Je ziet ze hangen en zegt: dat kan ik ook. Die jongens zien en horen iets van Albee, Ionesco, Genet, Pinter en denken: dat kan ik ook, maar dan is het het juist niet. Ik zeg niet dat er geen koren onder het kaf zou zitten, maar er valt wel gruwelijk veel door de mand. Otto Dijk blijft hangen." „Cabaret is altijd mijn liefde ge weest. Ik ga nu helemaal die kant op. Alleen zul je altijd wel blijven mer ken dat ik van het toneel kom. Bij Lurelei heb ik een jaar ervaring opge daan. Die was en is broodnodig. Je moet natuurlijk wel weten wat het publiek wil, want voor cabaret is pu bliek nodig. Het loopt lekker nu. Vol gend jaar wil ik het programma wat uitbreiden, daar is wel ruimte voor." Peter is overigens van dezelfde me ning als ik: niet tegen schenen schop pen, niet zo nodig geëngageerd moeten doen. Ik zeg natuurlijk wel eens iets dat je als geëngageerd kunt beschou wen maar dat is dan niet omdat ik me per definitie af wil of moet zetten te gen toestanden." CABARET of niet: Lanting is iemand die met toneel te maken heeft en te maken wil blijven hebben. Hoe- Na een jaar Lurelei is John Lanting begonnen met zijn eigen cabaret. Sa men met pianist Peter Bark doet hij iets bijzonders op de Nederlandse ca baretplanken: hij weigert tegen sche nen te schoppen. Bijna twee jaar be staat zijn cabaret nu. FRANZ KAFKA is een figuur, wiens werk en leven al enige de cennia een select, in de Europese litteratuur geïnteresseerd publiek heeft geboeid. De aandacht voor hem wordt nog steeds groter, ge tuige de niet aflatende stroom van publikaties. Men zou kunnen zeg gen, dat na omstreeks 1955, dus on geveer dertig jaar na zijn dood, de belangstelling voor werk en per soon van de Praagse jood pas al gemeen werd. Het werd een soort herontdekking: de jaren 1933-1945 waren namelijk allesbehalve gun stig geweest voor de verspreiding en bestudering van het oeuvre van een joods auteur, die het Duits als zijn voertaal gekozen had. Kaf ka leefde van 1883 tot 1924 en woonde in Praag; vele maanden van zijn laatste levensjaren bracht hij door in sanatoria, waar hij genezing zocht voor de longtuberculose, waaraan hij in 1924 zou overlijden. Veertien jaar lang werkte hij als jurist. Tijdens zijn leven publiceerde hij slechts enige van zijn korte verhalen, kort na zijn dood gaf zijn vriend Max Brod drie romans en een aantal verhalen uit van Kafka's hand. Er zullen weinig mensen zijn waarvoor de waardering der litterair - historici zo ambivalent is als voor Max Brod. Hij is en wordt verguisd én hij heeft onschatbare diensten bewezen aan Kafka en zijn werk. KAFKA had in zijn testament be paald, dat zijn hele litteraire nalaten schap vernietigd moest worden, aange zien het hier het oeuvre betrof van een ongelukkig mens met een pessimis tische levensinstelling. Brod, aan wie deze nalatenschap was toevertrouwd, heeft Kafka's wens niet ten uitvoer gebracht. Als Brod Kafka's aantekenin gen en dagboeken had verbrand, was driekwart van het nu bekende werk voor altijd onbekend gebleven. Aanleiding tot ernstige kritiek heeft Brod echter gegeven door eigenmach tig met Kafka's werk om te springen. Hij publiceerde de roman „Amerika", het is echter niet duidelijk of bijvoor beeld de volgorde der hoofdstukken wel zo is als door Kafka bedoeld, of er niet hier en daar in de loop van het verhaal hiaten zijn. Brod gaf de roman uit zonder commentaar en zonder eni ge vermelding van de volgorde waar in hij de hoofdstukken Kafka's papie ren had aangetroffen. DE Praagse auteur is een ongeluk kig mens geweest, hij was voor eigen voelen ongelukkig, hoewel voorwaar den voor het tegenovergestelde zeker ook aanwezig waren geweest: hij ken de veel mensen, werd door hen ge waardeerd, had trouwe vrienden, was intelligent, innemend, was lang, slank en knap. Zijn ouders waren niet onbe middeld. Toch had hij het gevoel dat hij in een kooi leefde. De verhouding tot zijn vader was slecht: dit wordt altijd aan de vader geweten, maar het is voor een deel te begrijpen dat deze man die het door hard werken tot een zekere graad van rijkdom gebracht had, diep teleurgesteld was in zijn eni ge zoon, die in zijn ogen weinig pres teerde. Kafka is zes jaar enig kind geweest hij werd opgevoed door kin dermeisjes. Tenslotte kreeg hij drie zusjes. Moeilijk was zijn verhouding tot de vrouw. Hij wilde, vooral op la tere leeftijd, bijzonder graag trouwen, maar het is nooit zover gekomen. Drie keer is hij verloofd geweest (twee keer met Felice Bauer), maar telkens schrok hij terug voor de beslissende stap van een huwelijk. Enige maanden geleden heeft Klaus Wagenbach de correspondentie van Kafka met Felice Bauer gepubliceerd bij de uitgeverij Fischer. Willy Haas gaf in 1958 de briefwisseling uit tussen Kafka en de Technische vertaalster van enige van zijn verhalen, Milena Jesenska. Eind 1967 verschenen deze brieven, uitstekend vertaald door Nini Brunt, als Reuzen Salamander bij de Uitgeverij Querido. Deze beroemde verzameling brieven stelt teleur. Over zijn werk spreekt Kafka nauwelijks, het opvallendst is ook hier de afwezigheid van enige doortastendheid, het telkens terugschrikken voor 'n ontmoeting met Milena. Howel Kafka hartstochtelijk en veel schreef (dikwijls twee, soms drie brieven per dag), ging hij verschei dene malen een ontmoeting uit de weg. Bij het lezen van deze brieven wordt sterk voelbaar het gemis van de „te genstem", de brieven van Milena aan Kafka. Op de kaft staat van deze uitgave: „Wij leren Kafka onnoeme lijk beter kennen". Dit is nauwelijks het geval. MEER begrijpt men van de mens Kafka uit Gustav Janouch, „Ge sprekken met Kafka", in 1965 even eens bij Querido in een vertaling van Nini Brunt verschenen. Janouch, in de tijd van deze gesprekken omstreeks twintig jaar, heeft in de laatste jaren van diens leven veel met Kafka ge sproken. Men ziet hier deze auteur door de ogen van de jonge, gemakke lijk te beïnvloeden Janouch; Janouchs stijl is wat kortaf, maar men mag aan nemen dat veel van wat hier Kafka in de mond gelegd wordt authentiek is. Kafka komt naar voren als een man, die verstandelijk alles ontleedt, Echter ook als een vaderlijk bescher mend vriend. Zeer verhelderend is de biografie van Klaus Wagenbach in het Nederlands bij Moussault verschenen. De voorkeur verdient echter de goedkopere Duitse uitgave als Rowohlt Monographic no. 91, aangezien deze veel interessant fo tomateriaal bevat. Onlangs verscheen bij Fischer Verlag een betaalbare uit gave van Kafka's dagboeken, verzorgd door Max Brod. Het is een ontroerend document humain. Zelfs bij lezing van enige framenten voelt men reeds, hoe eenzaam en verlaten deze mens zich heeft gevoeld hoe weerloos hij stond tegenover de eisen die zijn omgeving aan hem stelde en tegenover wat hij van zich zelf verlangde. Hier ziet men ook, hoeveel het schrijven voor hem betekende en hoeveel hij ervoor heeft moeten opofferen. Schrijven was voor hem een innerlijke noodzaak, iets wat men zeker niet van iedere auteur hoe groot ook, kan zeggen. Thomas Mann bijvoorbeeld was schrijver van beroep, Kafka was een gedrevene. Op vallend is hoe weinig gedateerd deze notities zijn, men zich nauwelijks voor stellen, dat Kafka vijftig jaar geleden met zijn dagboek begon. AL HET bovengenoemde is verkla rende lectuur over een man, die littera tuur van wereldformaat heeft voortge- Lanting schrijft alle teksten zelf. Dat gebeurt dus in zijn doe-het-zelf- huisje, dat een plaats heeft gekregen boven op het platte dak van zijn huis aan de Rotterdamse Nieuwe Binnen weg. „Daar kan ik me helemaal af zonderen. Een leuk concentratiepunt. Dat heb je anders nergens meer. Je kunt je in welke stad ook niet meer helemaal afzonderen om je te concen treren op de tekstschrijverij. Het is niet zo makkelijk. Soms zit ik dagen in mijn kotje en komt er maar niks uit. Dan opeens loopt het." „Als we iets meer gaan doen, wil ik wel graag teksten van anderen. Ik ben nu in correspondentie met Carmiggelt. Misschien dat daar wat uitkomt. Ik heb dat wel nodig. Je gaat anders zo'n roofbouw op jezelf plegen en ik heb de tijd hard nodig. Denk je maar eens in: Les geven aan de academie voor kleinkunst, het eigen cabaret, „Mijn broer en ik" en de losse stukken. Het is leuk, dat wel, maar dat moet zo blijven." Franz Kafka bracht. Misschien wordt er zoveel over de mens Kafka geschreven om aan het werk te ontkomen. Men voelt bij lezing ervan, dat men met litteratuur van uitzonderlijk formaat te maken heeft en toch kan men verstandelijk niet verklaren, wat de auteur met deze onwerkelijke, voor een deel in een droomwereld spelende verhalen, geschreven in een zeer gave stijl heeft willen uitdrukken. Dus grijpt men naar zijn brieven, leest zijn dagboeken, wil weten, wat hij in zijn gesprekken zei. Een verklaring vindt men nauwelijks en men keert terug naar het werk, want dat is het waar alles in laatste instantie om draait. Het meest spre ken aan de roman „Het proces" en de verhalen „De gedaanteverwisseling" „Het vonnis" en „De plattelandsarts". De Uitgeverij Querido heeft niet alleen verschillende uitgaven over Kaf ka verzorgd, maar haar fonds omvat ook het gehele verhalend werk, gepu bliceerd in de Salamanderreeks. OOK VOOR EEN PUBLIEK dat het wat het Franse boek betreft voorna melijk van vertalingen moet hebben is Samuel Beckett dacht ik geen on bekende. Het overgrote deel van zijn romans is verkrijgbaar in de Literaire Reuzenpockets van de Bezige Bij en veel van zijn toneelwerk is opgevoerd door Nederlandse gezelschappen. Nog kort geleden heeft men voor de tele visie een greep uit Ierse opvoeringen van zijn stukken kunnen zien. Voor hen die de Engelse litteratuur, in te genstelling tot de Franse, wel in de oorspronkelijke taal volgen, is deze uit Ierland afkomstige auteur overigens ook toegankelijk ,daar hij zelf zijn boe ken in het Engels vertaalt. Wat mij zelf aangaat heb ik aan deze Engelse versies altijd de voorkeur gegeven en ik heb lang gedacht dat Beckett juist in deze taal schreef. Dit waarschijn lijk vanwege het „Keltisch" aspect van zijn werk, een aspect waarvan ik pas later ontdekt heb dat het ook bij Fran se schrijvers voorkomt, en dan vooral bij hen die uit Bretagne komen. Als bekendste moet dan ongetwijfeld Celi ne genoemd worden. DIT „KELTISCH" aspect zou ik wil len definiëren als: de dag beschrijven als het nacht is en dan nog een dag waar mist en wolken doorheentrekken De werkelijkheid wordt door deze schrijvers, en dit is voor Beckett ze ker het geval, minder beschreven dan opgeroepen en hun werk staat of valt bij de mate waarin de lezer ondanks die wezenlijke irrealiteit toch een wer kelijkheid vindt waarin hij zich thuis- voelt. Wanneer ik in ons eigen taalge bied een voorbeeld hiervan zoek, denk ik vooral aan Louis Paul Boon en wat dichter bij huis dacht ik dat het ook niet vreemd is aan het werk van de Haarlemmer Henk van Kerkwijk. Laat men echter na deze kleine uitweiding niet denken dat het werk van Beckett veel overeenkomst ver toont met dat van beide zo juist ge noemde schrijvers; men vindt bij hem bijv. niets van het socialisme van „Boontje". Men vindt bij hem ook veel minder werkelijkheid en veel minder personen. In „Hoe het is", zijn jongste roman, nu verschenen bij uitgeverij Meulen- hoff, is er eigenlijk maar één: Pim. Pim die zijn ontmoeting met Pom zal beschrijven, maar het hele boek door blijft deze Pom een figuur die nauwe lijks tot leven komt en als het ware de gevangene is van de woorden die Pim aan hem wijdt. Om het een beet je kinderachtig te zeggen: Pom is het betere ik waar Pim naar zoekt. Even als in „Wachten op Godot", in „Malo- ne sterft" en in „Molloy" blijkt dit zoeken naar een beter ik, een onder neming waarbij de hoop iets te vinden niet zo heel groot is. Evenals Malone, die sterven zal, is Pim een vermink te. Zijn enige bezigheid bestaat in het denken aan vroeger en, wanneer er niets meer te denken valt, in het be tasten of openen van een blikje tonijn of een andere conserve die hij be waart in een grote zak. IN het gebruik van de „monologue intérieur", de innerlijke alleenspraak, zoals dit in een niet zo mooie vertaling luidt, gaat Beckett nog een stap ver der dan in zijn vorige romans. Door in korte alinea's te schrijven en door het wit dat die alinea's scheidt ver beeldt hij het verbrokkelde karakter van het gedachteleven van zijn „held'. Evenals de blikjes, de dode dingen waar Pim op terugvalt wanneer zijn gedachten niet meer in staat zijn hem terug te voeren naar een verleden waarin hij er beter aan toe was, func tioneert dit wit tussen de alinea's als een machteloos zwijgen. Een zwijgen dat reliëf geeft aan hetgeen wel wordt gezegd. Overigens geldt de spanning tussen spreken en zwijgen voor het ge hele oeuvre van Beckett; in al zijn boe ken maken wij kennis met iemand die eens geloofde in de wereld en in de woorden die een zin kregen door dat geloof en die nu bezig is de mythe waaruit dat geloof bleek te bestaan zowel te reconstrueren als af te bre ken. In „Hoe het is" komen wij her haaldelijk het woord God tegen en ont moeten wij, zij het in weinige frag menten, de gelovige moeder van de ik figuur. Ook zijn er soms plotseling na men van grote denkers uit de oudheid of wordt er met vlagen van geest drift gesproken over de volmaakte pracht van meetkundige figuren, maar steeds blijken deze gedachten slagen in de lucht, ze krijgen geen levensvat bare konsekwenties. Het mooist vond ik in dit verband wel de herinneringen van Pim aan een meisje waar hij als jongen eens mee was uitgeweest. (Beckett zelf is, dit ter zijde, homosexueel), een fragment dat ondanks of wellicht juist door al het machteloos gestamel er om heen mijns inziens door geen normaal proza ver beterd had kunnen worden. TOCH is er heel wat tegen deze roman in te brengen. Toen ik zei dat de stijl van een schrijver als Beckett staat of valt met de mate waarin een lezer zich met de opgeroepen werke lijkheid kan identificeren, kwam ik waarschijnlijk op die gedachte omdat ik het lezen van „Hoe het is" mij niet zo bijzonder heeft aangegrepen Min der althans dan het lezen van zijn an dere boeken. Het is mogelijk dat dit komt door de vertaling van F. C. Kui pers (een bijzonder moeilijke opdracht die onvermijdelijk de toch al geringe samenhang nog verkleint), het kan ook komen omdat het verrassingsele ment bij het lezen van Beckett zo lang zamerhand wat verminderd is, maar de meest aannemelijke eden lijkt me wel, dat Beckett met deze roman aan het eind van zijn ontwikkeling is ge komen. Vooral in de laatste delen van het boek ontkomt hij niet aan een ze kere steriliteit. Het beste kan men het lijkt me, beschouwen als het verslag van het eind van een oeuvre. (Met alle voorzichtigheid die, wanneer men spreekt over een nog levende schrij ver, bij een dergelijke zienswijze past). Voor de echte Beckett-fans is dit een boek dat zij moeten kopen, voor het merendeel van de lezers lijkt het mij dat een van zijn eerdere werken de voorkeur verdient.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 16