JACHT OP DE HOLLANDSE NIEUWE WAS OOK TOEN STRENG GEREGLEMENTEERD ff n mmi l ZATERDAG 2 5 MEI 196 8 Erbij 19 Diikke boterham Ommekeer r: +-1 3iarasas€-^ Neergaitij Han Wieleck DE OUDSTE „haring-keuren'' ("verordeningen) dateren van 11 september 1563. Op die datum werd vastgesteld: „Haringvissers mogen hun netten niet uitwerpen voor St. Jansdag (24 juni). De haring die na die tijd tot op St. Jacobsdag (25 juli) wordt gevangen, wordt door de versjagers uit de buizen overgenomen en verkocht of verzonden om terstond gegeten te worden. Na St. Jacobsdag gevangen haring wordt hier ter stede (Amsterdam) „nauw- keurighlijk" van 14 in 12 tonnen overgepakt en door keurmeesters gecir keld. Haring, na St. Bartholomeusdag (24 augustus) tot aan St. Lambertus- dag (17 september) gevangen wordt met het stadswapen gebrand (op de ton) en naar Keulen en verder in Duitsland vervoerd. Haring na Kruisdag (14 september) wordt gebrand met het stadswapen met de kroon erboven en is in hoofdzaak bestemd voor Rouaan en andere Fransche steden. Het merk van deze haring heel grote of Rouansche brand. Alle Zuiderzeeharing mag alleen in Hollandse steden en in West-Friesland ter markt worden gebracht, waar er meest bokking van wordt gerookt, volgens „keur" van Philips van Bourgondië van 1440. De eerste of brandharing mag ook op zondagen verwerkt en verzonden worden. Het pakken moet op de wal onder de blote hemel worden gedaan. De tonnen moeten gekeurd en gebrand zijn. De leggers of pakkers en de kuipers moeten lid van het kuipersgilde zijn". DE HARING ALS STEUNPILAAR DER GOUDENEEUWSE WELVAART GEVIST IS ER in ons land sinds de eerste primitieve mensen zich hier vestigden. Het was harde noodzaak. Er was hier weinig wild, de oogsten wa ren klein of verdronken. In later tijd schreef de kerk veel vasten dagen voor. Bovendien was vis vooral vis die in grote hoeveel heden werd gevangen goedkoop en gezond. Reeds in de veertiende eeuw waren er aan onze kust tal rijke vissersdorpjes. Van hieruit kozen de vissers in pinkjes zee, vaak tot onder de Schotse kust. Daar moesten de Scheveningcrs, Katwijkers of Maassluisers meer malen slag leveren met de Schot ten, die hun visgronden verdedig den. WAS zo'n pink vol, dan Voer men zo snel mogelijk terug, omdat de vis anders bedorven was voor de „thuis haven" bereikt was. In ieder geval was ze dan al niet meer geschikt om gezouten of gerookt te worden. De vangst moest dus in eigen land blijven. Maar dan moest er snel gevaren wor den zonder oponthoud bij de vele tol len. Vissersschepen kregen daarom over al voorrang. Zelfs Dordrecht in die jaren een machtige stad legde geen moeilijkheden in de weg, wanneer de vissers zo snel mogelijk Nijmegen en Arnhem wilden bereiken. Zeker er was in die tijd wel vis, die heel lang goed bleef: Oost-zeeha ring, van het schiereiland Skanör. Daar had men de haring maar voor het opscheppen. Dat scheppen viel ove rigen^ niet steeds mee, omdat de hoog zwemmende haringscholen zo dicht waren dat de schepnetten soms niet in het water geduwd konden worden. TIENTALLEN ook Hollandse kakerijen bevonden zich daar en hon derden kakers en paksters verdienden er een goede boterham. De kakers grepen de vis, sneden met een haal de ingewanden uit, waarna de paksters ze in de „kaak" legden: een laag zout, laag haring,. Het zout drong diep in de vis, waardoor deze houdbaar bleef. De Snelheid waarmee gekaakt en ge zouten werd moet verbijsterend zijn ge weest. Waarschijnlijk vooral omdat „per kaak" werd betaald. Om nog meer te verdienen, legden de paksters wel eens een steen in de ton, die dan na tuurlijk sneller vol was. Ontdekte een opzichter de fraude, dan werd de schuldige zonder verwijl opgehangen. De goede reputatie van de haring mocht in het buitenland niet worden geschaad. Hollandse vrachtvaarders vervoerden veel Skanör-haring, vooral naar Brug ge. Skanör was dus 'n geduchte concur rent voor Schevéningen, KatWijk, Ber gen en Maassluis, waar men te kleine schepen had om zelf op zee haring re kaken. MAAR in enkele tientallen jaren kwam er een onverwachte ommekeer. Door onopgehelderde oorzaak waar schijnlijk veranderde de Golfstroom vertoonde de haring zich niet meer in de Oostzee, maar zwom de Noordzee op. De vissers vingen steeds makkelij ker en sneller haring, maar zij kon den ze nog steeds niet conserveren of bederf voorkomen. Ieder schoolkind leert dat Willem Beukelszoon uit Biervliet (het moet Hugevliet zijn) het haringkaken uit vond. Maar lang voordien kaakten ze al op Skanör. Wel vond men in Willems tijd de oplossing om de haring langer goed te houden: grotere schepen, waardoor men op zee kon kaken, de haringbuizen bui kige schepen die 20 maal zoveel kon den vervoeren als de pinkjes. Deze konden zout, tonnen en 21 opvarenden meenemen. Ieder bemanningslid bracht twee net ten in en kreeg hiervoor een deel in de winst. Waarschijnlijk was Willem Beukelszoon een van de eersten die met een buis op haringvangst ging, was de haringvisserij en -handel zelfs een van de pijlers van onze welvaart. Het hoogtepunt viel rond 1630 toen er niet minder dan 500 haringbuizen in de vaart waren, waarvan Rotterdam er 200, en Enkhuizen er 270 voor hun re kening namen. daar Doggersbank), die niet lang houd baar was. Reeds in die tijd bestond er wedijver tussen Rotterdam en Amsterdam. De Maasstad zat Amsterdam vooral dwars met de haringpakkerij. Het stond ha- treden worden". „Onzuivere" haring, moesten zij uitschieten. Naast hun voor die tijd hoge loon mochten ze iedere werkdag twee haringen mee naar huis nemen. Een toren in Amsterdam werd zelfs naar het haringpakken vernoemd. De Hiernaast: het „leggen" en kui pen van de haring moest onder de blote hemel, en onder streng toezicht van keurmeesteren, ge beuren. Afbeelding boven: Am sterdams Heilig-Kruistoren bij de Haarlemmersluis was het middelpunt van de visbakkerij. Later werd zij officieel herdoopt tot Haaringpakkers Tooren. want het pekelen van de haring werd naar hem genoemd: „beukelen". DE ZUIDHOLLANDSE en Zeeuwse vissers brachten de haring naar Den Briel waar de centrale afslag van Hol land was. Vandaar ging de haring r.aar de afnemers, zelfs tot in Zwitserland en Frankrijk. De Noordhollandse vis sers deden meest Deventer aan. van waar de haring naar Westfalen ver voerd werden naar de Oostzee landen waar nu geen haring meer zwom. In veel landen was de haring eeuwen lang de populairste vis, een lekkernij voor rijk en arm. In de gouden eeuw „A iMlW' J! J C-" m 1 l;"'1 Ut) i VISSERIJ en handel waren streng gereglementeerd door de provinciale overheden. De vissers moesten zelfs een eed afleggen voor de penningmees ter van het „college van de Grote Vis serij". Dit college bestond uit twee Ka mers, een voor Enkhuizen en omge ving, een voor Delft, Maassluis en om geving. Dit college was bevoegd pla- katen (verordeningen) uit te vaardigen. Latere visserssteden verzochten her haaldelijk toelating tot dit college, maar al hun verzoeken waren tever geefs. De vissers waren door het pla- kaat van 1578 verplicht, al hun ha ring naar Holland te brengen. Dat gold ook voor de kabeljauw (doggen van- ringkaken aan andere steden, die zelf geen haring lieten vangen, alleen dan toe, wanneer dit in loondienst gebeur de. Hierdoor kwamen haringpakkerij en in andere steden zonder werk. Rotterdam wilde deze maatregel ook tot de hoofdstad uitstrekken, hetgeen met heel wat geharrewar gepaard ging. De Hoornse en Enkhuizer haring werd onder streng toezicht van keur meesters overgepakt. De haringpakkers waren verplicht; de haring uit de zee- tonnen te nemen, in zuivere pekel af- te spoelen en in andere tonnen te ver pakken, „zo vast en hoog, dat de bo venste bodem met de voet moet inge- Heililge Kruis-toren kreeg in de loop der jaren de officiële naam Haringpak- kerstoren. De haringvangst werd zo belangrijk voor onze economie, dat het rijk in 1549 ter bescherming van de haring vissers tegen de Schotten, die sedert 1544 regelmatig Hollandse buizen kaap ten, vijf oorlogsschepen uitrustte. De overheid droeg hierin 6000 gulden bij, de reders moesten het resterende be drag betalen. ROTTERDAM zat Amsterdam ook met de „ventjagerij" in het vaarwater. Ventjagen was de verkoop van vis op zee, waarin Amsterdam een eerste plaats innam. Deze verkoop was in het algemeen verboden, omdat buitenland se kooplieden dan op zee haring konden kopen en naar eigen land vervoeren om ze daar als Hollandse haring te verko pen. Het „college van de grote visserij" verzette zich daartegen omdat het geen garantie had dat de buitenlanders de haring goed zouden behandelen en dit zou de export kunnen schaden. Wij leverden bijvoorbeeld niet minder dan 90 percent van alle haring aan de Oostzeelanden en de concurrentie 'ag overal op de loer om onze posities te ondermijnen. Er was van 6 tot 14 mil joen gulden (de schattingen lopen uit een) in de haringvisserij geïnvesteerd. Rotterdam eiste en kreeg het zelfde recht als Amsterdam, om ook op zee aan vaste afnemers vis te ver kopen. Deze haring ging naar Enge land en Frankrijk die ook onze gezou ten „labberdaan" (kabeljauw) afna men. NA 1630 begon het aantal haringbui zen gestaag af te nemen. De buiten landse concurrentie werd groter en ook de verandering in de eetgewoonten speelde een rol. De aardappel verdrong het brood en vooral bij „de stick" werd voorheen menig harinkje gegeten. Vier, vijf haringen per persoon en per dag was een normale portie in vele gezin nen, terwijl in het leger op voorstel van prins Maurits haring de eerste plaats bij de voeding van de soldaten GEHEEL verdween de haring niet van het vaderlandse menu. Ook bij aardappelen werd nog veel haring ge geten al was dat belangrijk minder dan bij brood omdat er weinig an ders was. Groenten beschouwden de meeste mensen als bijzaak. „Een min der soort voedsel, dat aten de mensen voor de zondvloed ghelikerwijs dat de beesten nu gras eten" zei men in de Gouden Eeuw. Vis en vooral haring bleven populair: geen plezierreisje per schuit of wagen of er was „vis aan boord". Ook nu handhaaft de naring zich nog steeds in ons land waar de liefheb bers ieder jaar opnieuw met ongeduld uitkijken naar de Hollandse nieuwe. De Hollandse nieuwe waarvoor de vis- verkopers eeuwen geleden een rode vaan aan hun kraam of kar moesten laten wapperen, wanneer zij dit ver se zeebanket verkochten. Misschien dat de vlaggetjes aan de haringkarren van nu er nog een overblijfsel van zijn..

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 19