Schönberg, Berg en Webern 1 h Beestengedichten van Buddingh9: tót en mét poëzie JP5 r Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 15 JUNI 1968 Erbij 15 iniimnn minui GEKKE titel voor een bestiarium: „Wil het bezoek afscheid nemen?" Leuke test voor het associatievermo gen van de lezers, aan wie Cees Buddingh' in deze bundei (verschenen bij De Bezige Bij) achtentwintig diergedichten presenteert. Wie nu meteen aan zijn „Gorgelrijmen" denkt, heeft het mis. Buddingh' her haalt zich nooit. Hij pendelt tussen rups en vlinder, dat is waar, maar bij elke terugkeer uit de lucht vindt hij een andere aarde. Het is hem niet altijd even ge makkelijk gevallen om van de grond te komen, de „ernst" van zijn vleugels te schudden, licht te zijn van de „humor" en te spelen. Maar zijn gedichten waren dan ook nooit pure kolder van het soort „hopla jongens, wat hebben we het weer lollig". Ergens in het achter hoofd van zijn woorden is altijd iets van „au". Men gelieve dus op zijn dubbeltoon te letten. Buddingh' is niet de man voor de notenbalk van een koekoek-één- zang. Elke bundel is voor mij tenminste een ver rassing. en elke verrassing zit binnenwerks weer vol surprisetjes. Wie dat niet dadelijk merkt moet hem tweemaal lezen, beter nog elke keer dat hij over 's levens loop nu niet zó jubelend is. Mooi gezegd: Buddingh verkwikt. Dat kan men niet van iedere dichter zeggen. Advies: houd Buddingh' dus steeds bij de hand. Aap U itsterven J. C. Budding' Poes Reacties J. H. Moolenijzer Dromen C. J. E. Dinaux CYCLUS IN HOLLAND FESTIVAL „ALS MEN WIL dat de muziek van onze tijd haar zin behoudt en niet iets wordt dat voorbehouden blijft aan een uitzonderlijk kleine groep ingewijden, dan is het onontbeerlijk dat men de Weense School bevordert tot het gewone repertoire". Met deze motivering ver klaart en verdedigt Pierre Boulez zijn streven om met vier concerten het publiek te winnen voor de muziek van Schönberg, Alban Berg en Webern. Hij heeft de leiding van het Residentie-Orkest en van het Holland Festival weten te bewegen om de veilige brede weg van het gewone orkestrepertoire te verlaten en het smalle, gevaarlijke pad te kiezen, waar hachelijke avonturen niet uitgesloten zijn. „IK GELOOF, zegt Boulez, dat het nu precies het ogenblik is om een terug blik te geven op de drie Weense com ponisten. Al zijn zij dan nog niet dage lijkse kost voor een breed publiek, ze zijn niet méér dagelijkse kost voor de jongste generatie. Daar er enerzijds aanvaarding is en anderzijds onwe tendheid, biedt een terugblik een goe de kans om in alle duidelijkheid de die pe bronnen aan te tonen van het mu zikale denken van de 20ste eeuw." Pierre Boulez heeft vier program ma's samengesteld, die een zo volle dig mogelijk overzicht geven van de scheppingen van de Weners en het Re sidentie-Orkest heeft een speciale krant uitgegeven, de „Schönberg, Berg, We- bern-krant". Deze activiteiten moeten ertoe leiden, dat een groot aantal men sen een abonnement nemen voor vijfen twintig gulden of zich van losse kaar ten voorzien voor 10.25 per stuk. Het is mij niet bekend of er tevoren steek proeven genomen zijn om na te gaan of er voldoende belangstelling bestaat voor een Weense cyclus. Dit is volgens de Schönberg-krant de eerste Weense cyclus in de geschiede nis. In ieder geval is het duidelijk dat Pierre Boulez, behalve over uitsteken de dirigenten-kwaliteiten, ook beschikt over een niet geringe overredings kracht. De publieke belangstelling voor Schönberg en zijn discipelen is nooit bijzonder groot geweest en daarom is het nauwelijks te verwachten dat het aantal bezoekers zal meevallen. VOORDAT hij zich geheel aan de muziek ging wijden, studeerde Pierre Boulez korte tijd wiskunde en techni sche wetenschappen. Hij werd in 1925 in Montbrison (Loire), geboren en na zijn studie aan het Conservatorium in Parijs volgde hij compositie-lessen bij Messiaen en René Leibowltz, de laat ste een oud-leerling van Anton Webern die hem invoerde in de geheimen van het twaalftoon-systeem. In 1946 werd hij muzikale medewerker van de Arnold Schönberg en Alban Berg tijdens een repetitie van het Ko- lisch-kwartet, naar een tekening van B. F. Do- lin. „Compagnie Madeleine Renaud Jean Louis Barrault", met de steun van de ze vooraanstaande acteurs stichtte hij in 1953 de concertdirectie „Domaine Musical" en organiseerde in het Pa- rij se Theatre de Marigny een groot aantal concerten, die een belangrijke invloed op de oriëntatie van vele jonge Franse componisten hebben gehad. Sedert 1960 heeft Boulez de leiding van een „Meisterklasse" aan het con servatorium van Bazel en bovendien geeft hij, met Stockhausen en Mader- na, compositie-lessen in Darmstadt, het Mekka der hedendaagse muziek. Zijn eigen composities omvatten: twee pianosonates, kwartet voor Ondes Mar- tenot, „structures" voor 2 piano's, „Po- lyphonie" voor 17 instrumenten, canta tes: Le soleil des eaux, le Visage nup tial, en Le Mareau sans Maitre. Ver der onder meer voor sopraan en or kest: „Pli selon pli". Pierre Boulez behoort voorts tot de vooraanstaande dirigenten. Met het Londense BBC-orkest heeft hij een Amerikaanse en Europese tournée ge maakt (ook naar Polen en Rusland). Zijn muzikale leiding van de „Parsi fal" tijdens de Bayreuther Festspiele 1966, was een hoogtepunt van de Wag- nerfestivals; later is hij met het gehe le ensemble van Bayreuth naar Japan gereisd, waar verscheidene voorstel lingen van „Tristan en Isolde" wer den gegeven. In 1967 was hij geruime tijd gast-dirigent van het Cleveland Or chestra. Al in 1960 kwam Boulez voor het eerst naar ons land om het Con certgebouworkest te dirigeren; in 1962 kwam hij voor het Residentie-Orkest te staan en sedertdien is hij een regelma tige gast bij het Haagse Orkest, waar mee hij in maart een tournee maakte door Europa van negen concerten in zes verschillende landen. Pierre Boulez Het lijdt geen twijfel of Pierre Bou lez is de aangewezen man om een Weense cyclus te leiden: een dirigent die op 43-jarige leeftijd al zo'n prach tige staat van dienst heeft en boven dien gerekend kan worden te behoren tot de vooruitstrevende figuren, zal ze ker in staat zijn het artistieke niveau te waarborgen. In zijn enthousiasme voor Schönberg staat hij zeker niet al leen. Maurice Ravel schreef al in 1916 in een brief aan het „Comité de la ligue nationale pour la défense de la république franqaise": „Het doet er voor mij niet veel toe, dat bijvoorbeeld Schönberg de Oostenrijkse nationali teit heeft. Hij is daardoor niet minder een musicus van grote betekenis, wiens belangrijke onderzoekingen een welda dige invloed hebben gehad op bepaalde geallieerde componisten, tot in Frank rijk toe." Richard Strauss daarentegen heeft minder vleiende opmerkingen over Schönberg gemaakt: „de enige die de arme Schönberg nu nog kan helpen is een psychiater" en „ik geloof dat Schönberg beter sneeuw kan gaan rui men in plaats van op muziekpapier zitten knabbelen" Schönberg heeft zelf meer dan eens pogingen gedaan het begrip muziek te omschrijven, in hoeverre hij daarin ge slaagd is laat ik aan de lezer over: „Muziek is een gelijktijdigheid en op eenvolging van tonen en tooncombina ties, die zo geordend zijn dat haar werking op het waarnemingsvermogen begrijpelijk is, en wel zo, dat deze indrukken occulte delen van onze ge voelssfeer vermogen te beïnvloeden, en dat deze invloed ons in een droom land van vervulde wensen laat, of in een gedroomde hel vanenz. enz. H20; wij kunnen het drinken en wij kunnen ons ermee wassen; het is door zichtig en heeft geen kleur; wij kun nen het gebruiken om in te zwemmen of voor een boottochtje; en het drijft molens aan.enz. enz. Ik ken een aardig roerend verhaal: Een blinde vroeg zijn geleider: „Hoe ziet melk er uit". De geleider ant woordde: „Melk ziet er wit uit". De ZEKER dit bestiarium, waarin frag mentarische ready-made teksten uit handboeken en encyclopedieën poëzie werden waarvoor ik graag een uur later naar bed ga. Vrije versvorm ja, op het eerste gezicht; maar goed gelezen (en gehoord!) gebonden door karakteristieke stemaccenten, waar door algemene gebruikstermen een sti mulerende poëtische lading krijgen. Zo worden achtentwintig dieren achten twintig maal poëzie, die verwijst naar de homo sapiens en hoe! Vrees niet, lieve lezer, dat Buddingh' moraliseert. Hij confronteert, hij speelt in het bestiarium over de band van het „dier lijke" naar het „menselijke". Daar sta je vaak wel even van te kijken. dat we op hem lijken? Van de ade laar wordt gezegd dat hij (zie o.a. Het Derde Rijk) dienstbaar werd gemaakt aan de menselijke image „het resul taat is bekend", verklaart Buddingh' lakoniek op zijn Buddingh's. Zo komen we op de amoebe, onze herkomst zegt men en de goede Buddingh'-lezer denkt: jaja, wat zat er allemaal in dat humane ALFABETISCH begint het met de aap van A, die „in tegenstelling tot ons" niets weet van moraal en ethiek. „Op Cape Kennedy", dicht Buddingh' in de zesde strofe, „schroeft men de helm van zijn ruimtepak vast." En dan: „Een kinderstem giert". Waarom zou de aap ons niet kwalijk nemen beginnetje dat we het zo ver, zo ver- nuftig-ver hebben gebracht? Die ge dachte keert telkens terug, allicht, zo ook bij de bidsprinkhaan, de mantis religiosa, een bitter baasje, bovendien een formidabele sex-acrobaat en een onverbiddelijke snaaier met ingebouw de knipmessen en scharen, die in de loop van de menselijke evolutie in het humane domein meer en meer extern zijn geworden (zie napalm). Ik volg, met hiaten, het bestiaire alfabet en spring over op de dodo, de walgvogel, die in enkele eeuwen tijds van de wereld werd weggemaakt: „in zestienéénentachtig werd de laatste neergeknuppeld", waarbij men noteren kan: heden ik, morgen gij. Bekender is de duizendpoot, een ware onder kruiper, poëtisch niet gangbaar, maar hier als „verworpene der aarde" zeer representatief. En de ezel, Buddingh's „paradox op vier poten"? Hij is lelijk miskend en misbruikt (wat niet?) maar blijft desondanks „een dromer met fluwelen ogen" en waar zou hij zonder die dromen zijn gebleven? Dichters zijn ezels, zegt menig braaf burger en zie, hij heeft meer gelijk dan hij weet. AAN de giraffe moet ik hier voor bijgaan: hij sterft uit, een rare bezigheid. Genoeg dus dat hij hooguit neerziet op wat hem aan het aardse bindt. De haas brengt Buddingh' auf Flügeln des Gesanges op William Cowper, achttiende-eeuws Engels dich ter zoals u weet, tijdenlang nauwelijks in tel, geherwaardeerd en in zijn achtergronden wel wat verwant aan Cees Buddingh' anno nu Cowper, die drie tamme hazen als huisdier had; toen een ervan, de eenkennige Tiney, stierf, „wijdde Cowper een roerend gedicht je aan hem." En Buddingh' gaat in één versadem door met de regel: „Wég Tiney en Cowper, we zijn met één sprong in de menselijke contreien en weten hoe laat het is. Het gedicht wordt besloten met de mededeling dat een jager niet de, maar het haas zegt, waarmee véél gezegd is. Bij de h neemt de dichter de „glui perige bietser" bij de kop, de hyena: een smikkelaar van het posthume, één die leeft van de dood en het in de zoölogische toekomst dus aardig lang kan uithouden. Er valt niet veel goeds van hem te vertellen en oog in oog met hem gromt Buddingh'heel humaan: „zo neef!" Komt de inktvis, in Holland meer bekend in blik, vroeger gevreesd nu als sepiagever synthetisch verdron gen en meer gezocht als schedeldak- loze, voor anatomisch hersenwerk, zo dat het hem betrekkelijk minder goed gaat dan de kakkerlak. Hij is tame lijk oud, driehonderdvijftigmiljoen jaar en mag dus gerust een tijdverzwelger worden genoemd als geen ander; meer dan wat ook bestand tegen druk en straling maakt hij een goeie kans om eventueel door de fall-out te dribbe len (zegt, dicht Buddingh'). HOOGGEPREZEN eens was de kat (Egypte), veel gesmaad later (Middel eeuwen) en nu als Victor Buddingh' wordt hij volop in ere hersteld. Dag Victor! Bij de K zit ook de krekel. Als het op een of andere morgen wéér zo is, dat een K (King of Kennedy) in het ochtendblad wordt doodgeschoten, de verliezen in Vietnam tijdens het weekeind niet meer dan 272 man be dragen of een of andere junta de men senrechten aan het herijken blijkt te zijn, lees dan het gedicht van de kre kel. Ik citeer ditmaal, en wel de laat ste twee regels van de vijfde strofe en de gehele slotstrofe. Hier zijn ze: „Tsjirp tsjirp - in Amerika word je, las ik, bij miljoenen als visaas verkocht. En ik weet het: één dode jood is erger dan X miljard krekellijken: de mens blijft de maat van alle dingen, en dat is maar gelukkig. Ik weet het. Alleen, soms ook een beetje benauwend". Als ik alles moest citeren wat ik in deze bundel fijn vind, zou ik achten twintig gedichten moeten overschrij- blinde man: „Wat is dat „wit"?" Noem een ding dat wit is". De begeleider: „Een zwaan; die is volkomen wit en heeft een lange witte gebogen hals. De blinde man: een gebogen hals? Hoe is dat?" De begeleider; (doet met zijn arm de vorm van een zwanen hals na en laat de blinde man de vorm van zijn arm voelen). De blin de man: (terwijl zijn hand zacht langs de arm van de begeleider glijdt) Nu weet ik hoe melk eruit ziet"! Dat Richard Strauss geen hoge dunk had van Schönberg is U al gebleken, maar de geringschatting was weder zijds: „Artistiek interesseert hij mij tegenwoordig in het geheel niet, en wat ik mijnerzijds van hem geleerd had, heb ik God zij dank ver keerd begrepen" (Schönberg over Richard Strauss). Gedurende de Weense cyclus zullen de volgende werken worden uitgevoerd van Schönberg: „Die glückliche Hand" voor bariton en koor. „Erwartung" voor sopraan en orkest, „Pierrot lunai re" en de Fünf Orchesterstücke. Van Alban Berg: Drie fragmenten uit Wozzeck en Drei Orchesterstücke opus 6 (1914), Sieben frühe Lieder für hohe Stimme und Orchester, Concert voor viool, piano en blazers en Fünf Or- cnester-Lieder nach Ansichtskartentex- ten von Peter Altenberg, voor sopraan en orkest. Van Anton Webern: Kantate nr. 2. voor sopraan, bas, gemengd koor en orkest, Passacaglia no. 1 en Sechs Stücke für grosses Orchester, Concert voor 9 instrumenten op 24, 5 stukken voor orkest en Symfonie op 21. Tenslotte enkele spontane reacties op de vraag: „Wat vindt U van onze Schönberg-Berg-Webern cyclus?": Rut- ger Schoute: „Een uitstekend plan. Er is in Nederland een grote achterstand vooral ten opzichte van deze Weense school. Wij zijn daar veel te laat aan begonnen!" Een orkestlid: „Fantastisch! en on der Boulez dat kan niet beter". Een ander orkestlid: „Om op m'n hoofd te gaan staan van ellende". Willem Duys: „Heerlijk dat Uw or kest zoveel aandacht besteedt aan deze composities. Ze zijn heel wat belang rijker dan veel van wat er tegenwoor dig gecomponeerd wordt" iimiiiiiiiiiiiniuiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii! ven. Maar waarom zou ik? Het boekje is er om door iedereen gekocht te worden. Ik signaleer dus alleen maar. De M is voor mammoet (alleen nog fossiel en frigidair aanwezig en in onderdelen exportartikel), voor mier en muis, wel ke laatste alomtegenwoordig is en voorshands op de mammoet zijn/haar onuitroeibaarheid voor heeft, dank zij een considerabele teeltweelde. Dat brengt me op de ooievaar, die ietwat ontnest wordt door de hedendaagse seksuele voorlichting en bovendien on der kikkerschaarste gebukt gaat. BIJ DE pad gekomen weten we Buddingh's dromen: eens, later, bij een bos te wonen en een schoteltje water neer te zetten voor de padden. In zo'n bekentenis is hij zonder schild. Ik zou zo via de regenworm (die onze moraal ten aanzien van hermafroditische ach tergronden kan corrigeren) en de spin (óók van belang vanwege de herfst draden in 't droomverschiet) kunnen doorgaan tot de Z van zeepaardje. Maar naar genoeg moet ik het hierbij laten. Fijn, dit bestiarium. Tót en mét poëzie. j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 15