wai nnor
JEUGDBOEKENSCHOUW
IN HET KINDERBOEK:
Informatie is belangrijker
dan de litteraire vorm
PANDA EN DE SUPER SCHA I
POLLE» PELLI EN PINGG
V
ngestipt
53
nr
9
DONDERDAG 4 JULI 1968
Feuilleton door
JAWES colnmm
S"-
Miep Diekmann
De matras
waarop U
wérkelijk
uitrust!
Van
DRAKA.
Kees Stip
lil
42)
Er stond een dozijn huisjes, mis
schien een paar chalets meer of min
der, en daarna kwamen er weer
ruïnes.
„Hoeveel verder nog?" Geen ant
woord. Irritante vrouw. Hij stond tot
zijn enkels in brak water voordat hij
besefte dat ze de Rio Grande de la
Concepción Immaculada hadden be
reikt. Ze stond midden in de rivier
en had haar jurk tot boven haar
knieën opgetrokken. Zijn broekspij
pen waren al nat, dus waadde hij
verder. Ze bleef aan de rand van de
jungle staan wachten tot hij haar had
ingehaald en sloeg een pad in dat
door het kreupelhout voerde. Hij
volgde. De bodem begon te stijgen.
Het was volkomen donker. Toen brak
de maan plotseling door en stonden
ze op een open plek. In het midden
stond de tere ruïne van wat eens een
kapelletje was geweest.
„Goed ",zei ze, „nu kunnen we pra
ten."
„Het is mooi."
Ze knikte. „Ja, dat is zo. Ik heb er 'n
paar schilderijen van gemaakt. Maar
niet bij maanlicht."
„Ik heb nog nooit een gebouw ge
probeerd."
„Dat is niet moeilijk. Het is ge
woon een lijnenspel. Daar ben ik al
tijd bedreven in geweest, zelfs toen ik
nog klein was. Van daarboven af kun
je de Oceaan zien." Ze wees naar de
hoogste muur die nog overeind stond.
„Dat zou ik wel willen." Dus klom
men ze erop en gingen zitten kijken
en niemand zou aan spionnen en re
geringen gedacht hebben, wanneer
niet die blauw-witte seinlamp op
New Skye eventjes aan- en uitflitse.
Waldorf verbrak de stilte. „Ik heb
het tegen Welles gezegd en ik zeg het
nog: „Ik mag hangen als ik er een
woord van geloof."
„Ik weet dat het wat vergezocht
klinkt."
„Vergezocht? Kijk eens hier. Ver
onderstel dat jij die Guerrera had.
Als Puerto Cristo krioelt van de
spionnen, zou het dan niet de laatste
plaats zijn waar je hem heen zou
brengen?"
„Dus jij gelooft dat gedeelte van
zijn verhaal over die spionnen."
„Nee."
„En je zei net dat je het wel ge
loofde."
„Luister nou eens, Grauer."
„En als dat gedeelte waar is, waar
om dan niet de rest? Ik zal je dit
vertellen: Ik geloof Claude Welles."
„Hoe is dat nu mogelijk? Als je
me vertelt dat je intuïtie het je zegt,
snijd ik mijn polsen door."
„We zijn in een bepaald opzicht
aan elkaar gelijk; wist je dat? We
hebben dezelfde ogen. Jij ziet water,
ik zie land: wij registreren beiden
slechts één ding." Ze praatte rustig
in zichzelf, helemaal niet betogend.
„Geen van ons beiden ziet gezichten.
Maar ik zweer dat ik vanavond
Claude Welles' gezicht goed heb ge
zien. Hij heeft mensen vermoord en
ze laten vermoorden. Je kunt een
keer een moord plegen zonder dat je
gezicht erdoor verandert; dat geloof
ik. Maar wanneer je in lichamen
denkt, dan laat dat sporen achter."
Ze zweeg. Ze joeg zichzelf angst aan.
Ze vervolgde fluisterend: „Hij heeft
geen enkel gevoel. Nee, dat is niet
juist. Hij is fanatiek. Hij gaat met
blinde ijver te werk, en blinde ijver
is koud."
Wat kon hij daarop zeggen? Ze
dacht nu eenmaal dat wat ze meende
te zien juist was. „Wat doen we als
jij gelijk hebt en hij vraagt ons hem
te helpen?"
„Komt niets van in." Het enige dat
ze de wereld vroeg, was haar met
rust te laten. Als je op een ruïne in
de jungle zat, op twee dagreizen van
sanitair en drie van een behoorlijke
droge martini, dan leek het niet te
veel gevraagd.
„Goed. Jij gelooft hem, ik geloof
hem niet. Het komt op hetzelfde neer.
Wij gaan door met ons werk en de
rest kan opvliegen."
„Met de rest hebben we niets te
maken."
Ze knikte. Ze keken in de richting
van de Oriënt en naar het water.
Haar hand omklemde zijn onderarm
als een klauw. „Wat is dat?" Hij
hoorde het ook. Er kroop door het
duister iets naar hen toe. Hij slikte
moeilijk. „Wat is wat? Ik heb niets
gehoord".
„Stil."
„O, God, dacht hij, wat ben ik een
lafaard. Het geluid was weer te ho
ren? Dichterbij? Verder weg? In elk
geval werd het tijd om er vandoor
te gaan. Hij moest iets zeggen.
„Waarschijnlijk alleen maar een wil
de hond", fluisterde hij. Hij legde een
vinger op zijn lippen, gleed van de
rand en klom zachter dan hij meen
de te kunnen naar beneden.
Hij stond in de schaduw van de
muur. De geluiden, hoewel nog zacht,
kwamen beslist dichterbij.
Hij stak zijn armen uit en ving
haar op toen ze sprong.
Ze hadden de schaduw net op tijd
bereikt. Er stond iemand aandachtig
te luisteren aan de rand van de open
plek. Ze doken ineen achter de muur.
De gestalte wachtte roerloos. Een mi
nuut. Twee. En toen liep hij snel en
sierlijk over de door de maan ver
lichte open plek en bleef staan bij
een boomstronk aan de andere
kant. Het was onmogelijk. De dorps
gek was gebrekkig, spastisch, kreupel.
Hij zat in het stof, zwakzinnig, met
nietsziende ogen en onder de vliegen.
Dit kon niet dezelfde man zijn. Hij
had iets bijzonder huiveringwekkends
alsof je een dode zag opstaan.
De man haalde iets uit de boom
stronk. Een klein, vierkant voorwerp.
Ze hoorden een schakelaar klikken en
daarna een zoemend geluid. De man
begon snel en zacht te spreken. Het
leek wel Spaans. In zijn woorden,
klonk een wanhopige toon door. Hij
concentreerde zich volkomen op wat
hij- uitzond.
Anders zou hij misschien de gestal
te gezien hebben die achter hem op
doemde. Hannah en Waldorf konden
alles zien. Het was net of ze naar een
stomme film keken. De dorpsgek luis
terde naar de radio en er was geen
geluid te horen. Zelfs de belichting
vage gestalten, zwart en wit flik
kerende beelden kwam zo uit een
avontuur van Pauline. Alleen het ge
vaar was echt.
Ze konden de tweede man niet dui
delijk zien. Hij verscheen eenvoudig.
(Wordt vervolgd)
NET ZOALS in films alledaagse mense
lijke handeling ontbreken (slapen, eten,
naar de wc gaan) omdat zij tempover-
tragend, zelden essentieel voor het ver
haal zijn, en voor de mens niet interes
sant, want dat kent hij uit eigen omgeving
en ervaring, zo heeft ook het „gewone",
het alledaagse tot in details beschreven
in het jeugdboek weinig kans de aandacht
van de lezer gevangen te houden. De
auteurs zoeken naar het ongewone. Voor
de romanschrijver kan dat in de eigen
omgeving liggen, en een ongewone inner
lijke situatie zijn, waarin de hoofdpersoon
verkeert. Aan een dergelijk gegeven zijn
de meeste jeugdige lezers nog niet toe.
Het is te weinig visueel, heeft te weinig
actie, „het schiet niet op!" zoals ze zeg
gen.
DAAROM worden voor het jeugdboek
zo vaak andere landen, andere volkeren
als verhaalstof gekozen. Die hebben de
kleur en fleur van het ongewone, omdat
het zo heerlijk ver van huis is! Maar wan
neer de auteurs dat ongewone alleen mis
bruiken als een loos décor, dan gaat de
dubbele leesanimo van hun publiek ver
loren. Want de lezer beleeft wel plezier
aan het verhaaltje, maar door het ont
breken van kloppende informaties over
het beschreven volk of land blijft hij mis
schien zijn leven lang opgescheept met
een verkeerde voorstelling van zaken, en
zal later waarschijnlijk een wel terzake
kundig boek afwijzen omdat het niet klopt
met de foutieve gegevens, die hij in zijn
jeugd opgedist kreeg.
Daarom is in een jeugdboek in tegen
stelling tot een roman het informatieve
vaak belangrijker dan de litteraire vorm
geving.
B. Tadema Sporri
De gesluierde mannen uit de
Sahara.
Uitg. Van Goor
Audrey Lousada
HET mag een unicum heten dat een
romanschrijfster, die zoveel landen en
volkeren kent uit eigen ontdekkingstoch
ten, er het belang van inziet ook de jeugd
in haar ervaringen te laten delen. Haar
eerste jeugdboek „Panter op de lianen-
brug" gaf een zeer indringend beeld van
Afrika. Haar tweede is gesitueerd in een
dorpje in de landstreek Soef, in de Sahara
Trefzeker weet zij op een sobere intrige
de angst voor de komst van de Toea-
regs het harde dagelijkse leven te
schetsen van volwassenen en kinderen in
een oase. De eeuwige strijd tegen het op
dringende zand, dat de kuilen met de
kostbare tuinen dreigt onder te stuiven;
het inschakelen van al jonge kinderen in
het gevecht om het bestaan; het bevruch
ten van de vrouwelijke palmen, waarvan
de welvaart van de oase afhangt; de
angst voor de Toearegs, die in de bergen
door watergebrek in nood verkeren en
op rooftocht gaan langs de oases zijn
de boeiende feitelijke informaties waar
doorheen de menselijke geschiedenis
speelt van het zelfbewuste meisje Laila,
dat zich verzet tegen de ondergeschikte
positie van de vrouwen; van haar half
broer Daoed die zich met de nodige twij
fel een mannenrol aanmeet tegenover
zijn zusjes.
a
9. Sênor Jorge Buenosdngo vond het helemaal niet
leuk dat Panda mee zou gaan naar San Destelero. „U
hebt toch geen assistent nodig?" vroeg hij afkeurend.
„Als u foto's wilt hebben, kopen we onderweg wel wat
prentbriefkaarten„Niets daarvan!", riep Bill Dol
lar uit. „Zelf kiekjes maken, dat is de sport! Wat zullen
de jongens thuis anders wel zeggen? Nee als Pan
da niet meegaat, gaat de pret niet door!" Daar had de
ontdekkingsreiziger niet van terug. „Zo erg is het nu
ook weer niet," sprak hij haastig. „Alleen wordt het ta
rief natuurlijk wel hoger. Maar met honderdduizend
florijnen is alles prettig geregeld." „Nu spreek je man
nentaal!" zei de heer Dollar, terwijl hij zijn portefeuille
trok en het bedrag uittelde. „Ajeblieft!" De heer Beuno
sango nam het geld haastig aan en wendde zich naar
de deur. „Prettig geregeld", herhaalde hij.
„Kom ik ga nu naar de haven om de laatste voor
bereidselen te treffen op ons schip. Ik zie u daar straks
wel
WIL JIJ MIJN ACHTER-1
BAND EVEN OPPOMPEN J
KNOP? HIJ IS20PIAT/V\ ''ég,1
ALS EEN DUBBELTJE.' kft.y "A l
ZO, NU HEBBEN ALLE VIER DE BANDEN EVEN
VEEL
LUCH XJC r>\ CEN HOE MOETEN ZE NU^
HE, ZOVEEL HOEFT I\f WACHT MAAR, DAT
NOU OOK WEER NIETjl MAAK IK WEL IN
ORDE'
i utu>t
DRAAIEN 9
©PIB;
Tekening uit „Jeune Afrique"
Misschien zal het wat abrupte einde van
dit waardevolle boek de jeugd van 12-15
jaar iets teleurstellen. Een afronden
naar het uithuwelijken van Laila, haar
definitieve afscheid van haar eigen fami
lie, zou het boek net die litteraire vervol
making gegeven hebben, die er nu aan
ontbreekt. Maar nogmaals: een juiste
voorlichting mag in dit geval boven een
perfecte litteraire uitwerking gaan.
Stropers in de Serengeti.
Vertaling J. Gevers Leuven-
Dijkstra
Uitg. Callenbach
DE schrijfster, die lange tijd in Tan-
ganjika woonde, koos tot onderwerp de
bescherming van het wild in een wildre
servaat en tot thema het leren bepalen
van een standpunt. De essentie van de
jacht wordt hier ontdaan van alle roman
tiek indringend gestalte gegeven in de
reacties van de jongens Nick en Peter
en het meisje Penny op de gebeurtenis
sen in het reservaat. Een hoogtepunt in
het boek, dat de jeugd tussen 12-15 jaar
het meest zal aanspreken, is de kampeer-
partij van het drietal op een eilandje;
hier zijn de karakters het best beschre
ven in de wijze waarop zij een aanval
van olifanten weerstaan.
Er zijn vele, goed ingebouwde details
zoals over de leeuw; na een stroeve in
zet wat door een soepeler vertaling
opgevangen had kunnen worden krijgt
het verhaal vaart en spanning. Maar het
ontbreken van gegevens over de houding
van de Afrikanen zelf, die het stropen als
een gemakkelijke bron van inkomsten be-
schouwên, geeft het boek iets onevenwich
tigs.
Zoe- A. Tilghman
Nanek, de vriend van Kleine
Schildpad.
Vert. Cocky Vijverberg
Uitg. Van Goor
HOEWEL de auteur zich in deze recon
structie van het terugdringen der Indianen
van de Miamistam in het Ohiogebied
terdege gedocumenteerd heeft, mist het
boek de waardevolle versmelting van fei
ten met de acties van de jönge hoofdper
sonen, die door die feiten reliëf moeten
krijgen. Het geheel is droog opsommend.
Er wordt zoveel op jacht gegaan en zo
veel in geschoten, dat het tenslotte een
nare bijklank krijgt. En het motief van
dit verhaal dat de regering goede be
staansmogelijkheden voor de blanken be
langrijker vindt dan voor de Indianen
komt er door de onjuiste verwerking niet
uit.
Helen Griffiths
Het wilde paard van Santander.
Vertaling M. Slagt-Prins
Uitg. West-Friesland
EEN krantebericht over de dood van
een niet te temmen wilde merrie en de
hengst die zij meelokte uit een stoeterij,
is voor de schrijfster het stramien ge
weest waarop zij dit sterke verhaal uit
de paardenwereld baseerde.
De merrie Linda vervreemdt van de
mensen wannéér haar jeugdige eigenaar,
de blinde jongen Joaquin, voor een oog
operatie naar bet ziekenhuis moet. Teke
ning van Joaquins milieu het leven in
Spanje, de jaloezie van het zusje Mari-Bel
dat ver achter gesteld wordt bij haar
blinde broertje is bijzonder raak en
gevoelig. Maar onvergetelijk in dit boek
is de strakke benadering van de paarden.
Zeer zuiver en ontroerend zijn de scènes
weergegeven waarin de merrie Linda de
vrijheid kiest samen met de hengst, tot
dat zij in een felle jacht wordt neerge
schoten. Hiervan is de genezen Joaquin
getuige, en hij vraagt zich af of de vol
wassenen hem daarvoor ziend hebben ge
maakt.
Voor de jeugd van 11-14 jaar een boek
met alle elementen, die zij zo graag in
een „mooi" boek zoeken. Aparte vermel
ding zijn de treffende illustraties waard
van de wereldvermaarde dierentekenaar
Victor G. Ambrus.
ADVERTENTIES
Mijn oren spitsten zich toen ze ver
namen dat de oud-burgemeester van
Amsterdam, mr. G. van Hall, na zijn
pensionering niet op zijn lauweren is
gaan rusten, waarschijnlijk omdat ze
hem te veel prikten. Op een drie uur
durende geluidsband heeft hij ten be
hoeve van het nageslacht de rol uiteen
gezet die hij tijdens zijn bewindsperio
de in de vaderlandse geschiedenis heeft
gespeeld. Voor zijn tijdgenoten valt de
band alleen te beluisteren met zijn
uitdrukkelijke toestemming. Ik wil hem
niet om dit voorrecht verzoeken, om
dat dit mij van een ander voorrecht
zou berovenmet alle andere onwe
tenden naar hartelust te kunnen fan
taseren wat hij ons op die band te
vertellen heeft. Laat mijn oren zich
dus maar spitsen, dan spits ik onder
tussen mijn pen om mijn'verbeelding
de vrije loop te laten.
Die vrije loop wordt nog even be
lemmerd door de gedachte dat zelfs
de gefantaseerde woorden van de bur
gemeester noodzakelijkerwijze een mo
noloog zullen zijn en dat hel zo jam
mer is dat de geluidsband geen dia
loog bevat met de man wiens naam
het vaakst in gezelschap met de zijne
is genoemd, zonder dat dit gezelschap
ooit tot een vruchtbaar tweegesprek
heeft mogen leiden. Ik bedoel hoofd
commissaris Van der Molen, pas be
noemd tot leidend functionaris in een
groot kruideniersbedrijf, met de op
dracht te onderzoeken op welke plaat
sen het best filialen gevestigd kunnen
worden. Een voortreffelijk idee, want
de commissaris heeft in zijn loopbaün
veel ervaring opgedaan met de pun
ten die de bestbezochte samenscholin
gen trekken.
De kans is groot dat een gecombi
neerde geluidsband van de wederzijd
se verklaringen heel ontspannend zou
kunnen werken op de kortsluiting tus
sen de twee mannen waarvan voort
durend sprake is geweest en die de
meeste vonken schijnt te hebben af
gegeven toen Amsterdam toch al een
beetje in brand stond. Zo'n tweege
sprek had ongeveer aldus kunnen lei
den:
Hoofdcommissaris Van der Molen:
„Toen ik zag dat er overal opstoot
jes begonnen te ontstaan, ben ik naar
het stadhuis gewandeld en heb de bur
gemeester te spreken gevraagd. Bur
gemeester, zei ik, de Amsterdamse
stedemaagd wordt bedreigd en zij ver
zoekt u haar te hulp te komen. De bur
gemeester stond voor het raam. Als
ik mij goed herinner ontwikkelde zich
toen het volgende gesprek:
Burgemeester: „Ziet u die wolk
daar? Lijkt dat niet haast een ka
meel?"
Commissaris: „Hij is net zo groot
en hij lijkt inderdaad op een kameel."
Burgemeester: „Ik vind hem op een
wezel lijken."
Commissaris: „Hij heeft de rug van
een wezel."
Burgemeester: „Of van een wal
vis?"
Commissaris: „Sprekend een wal
vis".
Burgemeester: „Zeg dan maar te
gen de stedemaagd dat ik dadelijk
kom".
De hoofdcommissaris geeft deze tekst
zonder commentaar. Maar dat krijgen
we van de burgemeester. Hij zegt:
„De hoofdcommissaris heeft mijn
woorden geïnterpreteerd als die van
een gek en ze beantwoord zoals men
een gek zou beantwoorden. Maar mijn
beschrijvingen betroffen de rookwolk
van een rookbom. En ik ben zo uitvoe
rig geweest om de commissaris in de
gelegenheid te stellen de bom te be
strijden. Toen hij dit niet deed moest
ik zelf wel gaan".
Mocht de geciteerde dialoog niet ver
helderend werken op de verhouding
tussen de heren Van Hall en Van der
Molen, dan werkt hij misschien ver
helderend op Shakespeares Hamlet,
waaraan hij is ontleend. Die heeft al
heel wat geluidsbanden overleefd.
komt u
MEE/ JUf;
EROUW
MARCO WAARSCHUWDE
HEN 01/6? DEBOORDRADIO
VAN öe HELICOPTER
wei, EEN ARM
BANDJE HEB IR TOCH
AAN DIT ZAAKJE
OVERbEHOUDEtJ
KWEET V ZONDER MARCO'S
NIET HOEK I TALENT AlS HE-
JE BEDANKEN J tICOPTERPILOOT
Moet,daw had ik het nooit
i 6EKIAARD.' HÉ,
WAAR ZIT DIE
KNAAP 6HÓEN
INK'S
KIJK, DE POLI
TIE STAAT ONS AL
OP TE WACHTEN
Sam LEFr
AMftAut/w
1179. Op het gebied van het vogel
leven was Brammetje Fok geen deskun
dige en vooral van pinguins wist hij heel
weinig. Maar toch kwam het hem vreemd
voor, dat een pinguin plotseling „Neem
me niet kwalijk" zou zeggen.
„Kunt u spreken?" vroeg Bramme tje en
hij keek nu de pinguin recht in het ge
zicht
„Ssssstniemand mag dat weten",
zei de pinguin.
„Bent u soms die beroemde professor,
die onder de pinguins ging leven?" vroeg
Bram.
„Stil toch.zei de professor fluis
terend. „Ik ben nu dicht bij mijn doel.
ik wil niet alleen weten, waarom er zo
veel pinguins verdwijnen, maar ook waar
om het weer hier zo verandert.want
dat is vreemd en gevaarlijk. U moet mij
dus niet storen".
„Maar als u niet gestoord wilt worden,
waarom schreef u dan een S.O.S. op die
ijsschots?" drong Brammet je aan.
„S.O.Sdaar weet ik niets van",
zei de professor en nu begreep Bram er
helemaal niets meer van.