Briefroman van J. VAN OUDSHOORN een onzer grootste prozaschrijvers Wij ontvingen: JENNY ARE AN, een compleet theatermeisje TONEEL- 15 Groots Wonder Bespieder Hunkeren Toneel Duur Flat notities ZATERDAG 13 JULI 1968 Erbij Simon Koster SINDS DE LITTERAIRE NALATENSCHAP van J. van Oudshoorn (pseudoniem van J. K. Feijlbrief) in het Van Oudshoorn-arehiei te Deventer bijeengebracht en onder het beheer van drs. W. A. M. de Moor gesteld werd, zijn er in betrekkelijk korte tijd werken van deze auteur gepubliceerd, die in niet geringe mate hebben bijgedragen tot een herwaardering van dit uitzonderlijke schrijverschap. Het is een legende dat Van Oudshoorn destijds miskend zou zijn. Willem Kloos, Dirk Coster, Frans Coenen, F. Bordewijk en Victor van Vriesland de een met meer begrip voor de internationale betekenis van zijn zogenaamd realisme dan de ander hebben hem hun lof niet onthouden. En bovendien: onder het lezerspubliek bleek er voldoende belangstelling voor deze niet be paald „opwekkende" schrijver te zijn om zijn debuut „Willem Mertens' levensspiegel", verschenen in 1914, te herdrukken, zij het dan pas na zes jaar; de bundel „Verhalen", daterend van 1921, beleefde in nog geen drie jaar tijds drie drukken. DAARNA werd het stiller om deze teruggetrokken figuur. Het „realisme" was als „vieux jeu" gaan gelden voor de altijd ietwat benepen-provincialisti sche beoordeling van onze litteratuur, waaraan het ontgaan was dat de beste passages uit het werk van Van Ouds hoorn niet veraf staan van een (trou wens ook pas later ten volle erkend! groots auteur als Robert Musil. Wie met kennis van Van Oudshoorns oeu vre wil gaan vergelijken op hoog lit terair niveau kan behalve bij Dosto- jewski, die in dit verband dan ook wel genoemd werd, bij Gogol terecht en bij Wsewolod Garsjin, voor wie en die uitspraak raakt in zekere zin de kern van Van Oudshoorns schrij verschap „de dood de eeuwige waar heid van het niet-zijn" betekende. Gezantschap te Berlijn als tweede kan selier in 1905 dus voerde met zijn vriend en ambtgenoot Schmitt, die toen nog zijn domicilie in Den Haag had. Deze epistolaire „roman" wel of geen litteraire fictie bleef onvol tooid, moest onvoltooid blijven in déze zin, dat hij niet wordt besloten met een oplossing van een levensprobleem waaruit de brieven met een zo grote mate van dringendheid voortkwamen: er was voor Van Oudshoorn, hoe pijn lijk hij er in voordurende zelfstrijd voor vocht, geen solutie en hij wrs vandaar zijn grootheid een te eerlijk, dat wil zeggen ^en te onverlit- teratuurd schrijver om een oplossing te presenteren die niet volstrekt de zijne was. tot een toeschouwerschap, dat zijn blik verscherpte tot een biologerende waar neming van de wereld om hem heen. „Ik leer zien", schreef Rilke in zijn Malte Laurids Brigge. Van Oudshoorn „zag" zo doordringend, dat hij het on werkelijke van de werkelijkheid en het werkelijke van de onwerkelijkheid ont dekte en noteerde met een feilloze exactheid: zijn diverse huurkamers, de vertrekken van de kanselarij, de stad bij avond, het uitzicht,- een in- fra-realisme dat in onze literatuur nau welijks zijn weerga heeft Hoe geob- sedeerder hij de realiteit (zichzelf in begrepen!) waarnam, des te ontstellen der werd hij zich bewust van zowel de betrekkelijkheid van de zichtbare wereld als de heimelijke zekerheid, dat daarachter „hpt a ndere" verborgen lag, de eigenlijke waarheid, de samen hang van al het zijnde. EEN JAAR voor de dood van de schrijver (1951) zorgde de bij van Oor schot verschenen omvangrijke keur uit diens oeuvre, verschenen onder de ti tel „Doolhof der zinnen" voor een ver blijdend renouveau. Het merendeels bekende werk werd meer en meer herkend en erkend als schriftuur van grootse allure. Leverde de publicatie (1965) van „Bezwaarlijk verblijf" uit de nalatenschap het doorlaand bewijs daarvan, de „briefroman" „Het onuit sprekelijke", dezer dagen als deel van de door G. A. van Oorschot uil gegeven Stoa-reeks vrijwel gelijktijdig ver schenen met het eerste deel van de Verzamelde Werken (Polak Van Gennep), is een verrassing te meer, waarvoor men de toegewijde bezor ger ervan, drs. W. A. M. de Moor, niet erkentelijk genoeg kan zijn. Deze „brieven", voor een deel gepu bliceerd in de jaargangen 1920-1923 van Groot Nederland, zijn jeugdwerk. Hoewel daaromtrent geen zekerheid be staat de originelen zijn verloren g >- raakt is het waarschijnlijk dat ze, al dan niet met wijzigingen, ontleend zijn aan de correspondentie, die Van Oudshoorn in het eerste iaar van rijn werkzaamheid aan het Nederlandse Onder de titel „Een leven als een oor deel" is bij MEULENHOFF en DE BE ZIGE BIJ in Amsterdam een werk ver schenen van Jacques den Haan, bevat tende een reeks artikelen, eerder in kran ten en tijdschriften gepubliceerd. Artike len over Ernest Hemingway zijn in het boek tot één verhandeling gereduceerd. Aan de verzamelbundel heeft Hans van Straten meegewerkt: van hem is ook het interview waarmee de bundel wordt ge opend. In „Een miljoen feestelijke menu's" van Leonore Joyce-Cowen, uitgegeven door de n.v. Uitgeversmaatschappij ELSEVIER in Amsterdam, kan de huisvrouw ant woord vinden op de vraag „Wat zul len we nu weer eten". Zij kan het boek gebruiken als kookboek (400 recepten) en als hulpmiddel bij de samenstelling van een menu (100 standaardmenu's). De ver taling en de bewerking zijn van Wina Born. „Bloemschikken, kunst en plezier" be- bevat een schat van gegevens voor hen die belangstelling hebben voor het schik ken van bloemen, takken en planten. Voor de Nederlandse uitgave bij Elsevier wer den 42 foto's in kleuren gemaakt van bloemstukken die de Larense bloemsier- kunstenaar Theo Bitter heeft vervaardigd De vertaling is van mevrouw I. E. Ver- beek-Kremer. Bij KRUSEMAN's Uitgeversmaatschap pij n.v. in Den Haag verscheen „De schilders van het volle licht" (de impres sionisten tot Picasso) van H. Platte. Het boek bevat foto's (40 kleurplaten en 80 zwart-wit reprodukties) en beschrijvin gen van de belangrijke schilders uit de Franse schilderkunst uit de negentiende eeuw. De Nederlandse vertaling is van drs. H. L. Prenen. LOSGESLAGEN door zijn onver hoeds vertrek uit Den Haag van het veilige milieu waarin hij met zijn moe der samenwoonde, overviel hem in de Berlijnse metropool de eenzaam heid, die hem diep-innerlijk van jongs- af eigen was. Bedreigd door een .don kere binnenstilte", een gevoel van ver lorenheid, overvallen door de grauwe kamerellende, de verstikkende ambte lijke atmosfeer die hij verafschuwde, werd hij steeds meer naar binnen ge dreven, steeds meer een bespieder van zichzelf, een solitaire toeschouwer, een levenspassant, „op een vreemde ma nier van zichzelf gescheiden". De troosteloze verlatenheid in de ban waarvan hij ondanks enige oppervlak-' kige omgang verkeerde, doemde hem SOMS, in de gelukkige momenten van dat jaar en dat geldt ook voor later tijd en Van Oudhoorns gehele oeuvre bloeide uit de grijsheid van zijn bestaan, uit zijn angsten, maar voornamelijk uit zijn verlangen, als een nachtschade ,iets onuitsprekelijks' op, „het doordringende besef van hoog ste levensvolheid". Het was geen droom, het kwam voort uit een aan schouwing van het concrete, het trad er als een wonder uit te voorschijn. Hiér bijvoorbeeld: „Ik weet nog, hoe er een ochtend in de lentezon een klein meisje voor me uitliep. Ik zag de bij na doorschijnende geledingen van haar fijne handje aan de zwakke tere pols en nog nimmer waren van het schep pingswerk mij de schoonheid en de ge dachte zo zuiver verbonden geopen baarde Daarbij die koestering van het voorjaar. Ik voelde me gelukkig." Maar steeds werden dergelijke zeld zame ogenblikken van innerlijke vreug de gevolgd door diepe neerslachtigheid. Dat was de tragiek van zijn tweespalt: het hoogste gekend te hebben en het niet meer te kunnen oproepen. Tweespalt: steeds werd hij heen en weer gedreven tussen duistere wan hoop en het onuitsprekelijke, de kwel lende afzondering en de ontnuchteren de gezelligheid, de gebondenheid aan het verleden en de verwachting van „het nieuwe", een opgaan in het onper soonlijke en een vrees voor het niet-ik. Wat hij bij Christian Hebbel, de theo- reticus van het tragische en de trage die, had gelezen, was, schreef hij aan zijn vriend Schmitt, precies zijn eigen levensinzicht: dat het leven voorberei ding was ..niet iets om er zich in te vestigen, beweging en nog eens bewe ging." Altijd had hij, en niet alleen fi guurlijk, zijn koffer gereed, klaar om te vertrekken. Het was het onvervulba re dat hem deed wachten en uitzien, met een borende blik in het leven van alledag, waarin hij zich een vreemde onder vreemden voelde. Dat zoeken om zich heen en in zichzelf maakte zijn waarneming zo angstwekkend scherp dat de „dingen" als levende macht eruit te voorschijn traden. Het echtpaar Feijlbrief (augustus 1928) HIJ móést dat vastleggen, objecti veren. In gesprekken met lieden die hem onverschillig lieten was dat niet mogelijk. En zo ging hij dan die brie ven schrijven aan de verre vriend Schmitt, met wie hij verwantschap voelde en die nog altijd een band be tekende met het leven dat hij achter zich gelaten had: het huis van zijn moeder, Den Haag, het milieu dat hem een schijn van veiligheid had geboden. Maar niet alleen om al die indrukken en de overpeinzingen daar over onschadelijk te maken schreef hij. Hij was, al besefte hij dat in 1905 nog niet, een schrijver, een rasecht kunstenaar en betaalde voor zijn on gewone begaafdheid dagelijks met zijn onverbiddelijke observatie. Zijn werk bleef door alle jaren heen een bezwe ren van onrust en angst en schuld gevoel en hunkeren naar zuiverheid, eenheid, vervulling. Het blijft mogelijk dat deze briefro man als litteraire fictie werd geconci pieerd, al is het heel wat aanneme lijker dat hier sprake is van een lit- terair-historsch document. Uit het oog punt van litteraire waarde is het bij komstig welke van deze beide moge lijkheden de ware is. Want het ware schrijverschap is onmiskenbaar en van een zo hoog gehalte dat Van Oudshoorn al in zijn jonge jaren, in 1905 dan wel in 1920, zich had orttpopt als een van onze belangrijkste prozaïsten. Alles wat aan zijn voor 1965 gepubliceerde werk de onmiskenbare waarde geeft van een groot en groots schrijver schap, ligt in deze .briefroman" be sloten. C. J. E. Dinaux i (Van onze correspondent) ALS IENNY ARE AN door haar torenhoge flat rent, is dat televisie Niet dat ze er wat aan doen kan: het is gewoon zo. Jenny Arean is namelijk televisie. Niet alleen dat, maar ook nog een beetje meer. Tussen al de buis bedervers door rent Jenny. Ais de af titeling van het programma voorbij is, kunnen de kritici schrijven, dat ze een compleet theatermeisje aan het werk gezien hebben. Ze doen dat ook en voegen er aan toe „van ntear dan Europese klasse". Als we Jenny vragen, wat ze met die Europese klasse in Nederland aan moet, gaat ze niet op het compliment in en zegt: „ach, je zou me wel vaker op de buis zien. Maar al die tv-program- ma's vergen zo ontzettend veel tijd. Een goed programma maken kost maanden. Het is bovendien van zoveel rare dingen afhankelijk. Je moet bij voorbeeld maar net de tijd hebben om het buiten je eigen gezelschap om te doen". gramma voor de VPRO, weer met Rob Touber, een schat van een jongen". ER is pas een langspeelplaat van haar uitgebracht. Liedjes uit haar tv- programma's, maar ook nieuwe. „Zo'n plaat is een reuze waanzinnig karwei. Daar zitten heel wat uurtjes sappelen in. Als je de stapel platen en opnamen ziet die Rob (Touber), Ruud (Bos) en ik hebben moeten doorwerken. Man, je blijft bezig". Jenny Arean begon te zingen, toen ze bij Wim Kan en Corry Vonk de kans van haar leven kreeg. Ze schopte haar balletschoentjes uit en stapte, ze ventien jaar oud, het Nederlands ca baret binnen. „Bij Wim Kan en Corry heb ik ontzettend veel geleerd. Ik ben er gewoon heengestapt. Ze hadden meisjes nodig. Ik kom daar zo maar binnen en ik doe wat. Nou, ik ben ge bleven. Vier jaar lang, met onderbre kingen. Zalige tijd". ALS je, zoals Jenny Arean, van een zo perfect mogelijk programma houdt, wordt het moeilijk in Nederland. De televisie mag hier maar schandalig weinig kosten. Er zijn naar Nederland se begrippen dure programma's bij. Bussum en Hilversum gaan dan beknib belen en schuiven weer enkele forums, die het wereldse wel en wee behan delen, de ether in. Eén van de directe aanleidingen tot deze praatavonden is Jenny Arean. Ze wordt gezien als duur. Die eigenschap houdt haar tv-optreden beperkt. Jenny zou wel meer willen. „Televisie is erg fijn. Trouwens alles van het vak. Het is geweldig om een heel eigen programma te maken. Daar kun je je eigen stempel op drukken. Er zit een goede regisseur achter. Fijne muziek. Dan kun je een pro gramma maken". Eigenlijk vind ik musical het fijnste wat er bestaat. Maar ja, de kansen in Nederland op een behoorlijke musicalrol liggen niet voor het oprapen. Nederland is daar te klein voor". JENNY, mevrouw Rooymans, woont met haar man Huib negenhoog boven Osdorp. Ze hebben zichzelf en drie poezen in een interieur gestopt, dat alles wat een moderne flat aan nare gedachten op kan roepen ras doen ver geten. „We wonen hier heerlijk. Am sterdam is fijn. Ik hoef echt niet in het centrum te wonen. Met de auto zijn we er zo. We hebben de hele Sloterplas aan onze voeten". Jenny Arean. („een plakboek van hier tot over de brug"), werkt niet al leen voor de teevee, hoewel die haar een grote bekendheid heeft gegeven. Ze is een van de actrices van het zuide lijk toneel Globe, waaraan ze evenals haar man vast verbonden is. Verder doet ze aan show. cabaret en musical. Wat de televisie betreft denkt ze aan de toekomst: „binnenkort doe ik iets in een nationaal programma. Dat is dan ter ere van het tweede kind van Bea trix. Vereer zit ik met Frans Halsema in een KRO-programma En in die VARA-serie van Nico Knapper, daar zit ik ook in. Dan is er nog een pro- Haar huwelijk met Huib Rooymans was het begin van de (gedeeltelijke) overstap naar het toneel. Ze kwam bij Ensemble terecht en is er nu En semble onder de naam Globe wordt vernieuwd gebleven. De kansen om nog wat anders te doen kwamen gauw. Jenny Arean werd Nederlands meest ervaren musicalster. Ze zong onder meer in „Jij en ikke", „Er valt een ster", „Brigadoon", „Vadertje aarde" „Vadertje langbeen" „De kus van een ballerina" en „Free as air". En dan samen mei Huib in „Anatevka". „Musical is zalig. Je ziet die men sen. die volle zalen. Iedere avond is anders. Ik weet dat het afgezaagd klinkt, maar het is waar: je hebt con tact met het publiek. Gaat het ple zier slijten of loopt je prestatie ge vaar. dan kun je er uitstappen. Dat kan soms nodig zijn Dat hebben we tenslotte in .Anatevka" ook gedaan. Weten wanneer je er uitstappen moet is heel wat. Er instappen vraagt nog meer". HET Engelse Nationale Jeugd-To- neel, door verscheidene Nederlandse tournees ook bij ons welbekend, krijgt in Londen een eigen schouwburg met 500 zitplaatsen, als geschenk van de Londense wijk Camden. Het gebouw, waarin ook een grote bibliotheek zal worden gevestigd, zal de gemeente vier miljoen gulden kosten. De schouwburg zal eind volgend jaar wor den geopend. TEGELIJKERTIJD heeft het door Sir Laurence Oliver geleide National Theatre een plan bekendgemaakt om een soort van dépendance te laten bouwen waarin leden van dat gezel schap speciale voorstellingen voor jon geren zullen geven en ook allerlei jeugd-activiteiten zullen leiden. Het wordt een semi-permanent gebouw dat, als het enige jaren in Londen dienst heeft gedaan, gemakkelijk naar elders kan worden verplaatst. DE vermaarde Amerikaanse actrice Helen Hayes (die men in 1961 in Ne derland heeft kunnen zien in Thornton Wilders „The skin of our teeth") gaat het toneel verlaten, na sinds haar vijfde jaar op de planken te hebben gestaan en vijftig jaar lang hoofdrol len te hebben gespeeld. In Het komen de seizoen gaat zij een grote afscheids- tournee door de Verenigde Staten ma ken. Helen Hayes wordt dit jaar 68. DE Duitse (van oorsprong Weense) actrice Tilla Durieux daarentegen denkt nog niet aan rustnemen, hoewel zij dezer dagen 88 jaar wordt. Met een Zwitsers gezelschap, de Schweizer Theater Gastspiele, gaat zij binnen kort op tournee als vertolkster van de hoofdrol in „Hele dagen in de bo men" van Marguérite Duras. Zij heeft deze moederrol ook bij de eerste Duit se opvoering van het stuk, in Munster, gespeeld. TIJDENS het Toneel-festival van Dublin, dat dit jaar van eind septem ber tot half oktober wordt gehouden, zullen drie nieuwe Ierse toneelstuk ken hun wereldpremières krijgen. Een daarvan is geschreven door de ook buiten zijn vaderland als een acteur, regisseur en auteur van formaat be kende Michael MacLiammoir. Voorts zijn er hoge verwachtingen omtrent „Machiavelli", een stuk van Leo Heaps dat wordt geregisseerd door Franco Zeffirelli. JÜRGEN FEHLING, een van de grootste Duitse regisseurs in de perio de tussen de twee wereldoorlogen, is op 83-jarige leeftijd in Hamburg over leden. Zijn belangrijkste werk deed hij in het Berlijnse Staatstheater, waaraan hij ongeveer twintig jaar ver bonden is geweest. Zijn enscèneringen van werken van Ibsen, Hauptmann, Kleist, Hebbel en Shakespeare hebben een historische invloed gehad op de Duitse toneelstijl van die tijd. DE Engelse George Devine-prijs, die jaarlijks wordt gegeven aan een veel belovende jonge toneelschrijver, regis seur of decorontwerper, is deze keer toegekend aan Edward Bond, de schrij ver wiens eersteling, „Saved" („Ge red") in het afgelopen seizoen in Ne derland door de Toneelgroep Centrum met veel succes werd opgevoerd. Een nieuw stuk van Bond, getiteld „Nar row road to the Deep North" („Een smal pad naar het Verre Noorden") is juist dezer dagen te Coventry in première gegaan. In de eerste berich ten wordt het zeer geprezen en een nieuw bewijs van Bonds betekenis als toneelschrijver genoemd. Het speelt in een belegerde, qunsi-Japanse stad en de handeling omvat een periode van driehonderd jaar. Volgens een uitlating van Bond zelf in een interview heeft hij het stuk in twee-en-een-halve dag geschreven. OP een toneelfestival van Avignon, dat dit jaar van 11 juli tot 14 augustus duurt, zal het Living Theatre uit New York een wereldpremière uitbrengen: het stuk heet ..Paradise today", de ac teur ervan wordt niet genoemd. Een andere wereldpremière is een ballet van Maurice Béjart: „A la recherche de Don Juan". Verder zal onder meer Panizza's „Concile d'amour" worden opgevoerd onder regie van Jorge La- velli. Zoals gewoonlijk berust de lei ding van het festival bij Jean Vilar, die ook de regie van een nog niet eer der gespeeld strik zal voeren. „BUFFALO BILL", anders gezegd de negentiende-eeuwse Amerikaanse kolonel William Cody, is de hoofdper soon van een nieuw stuk van Arthur Kopit, getiteld „Indians", waarmee de Royal Shakespeare Company in'Lon den het zomerseizoen is begonnen on der haar nieuwe leider. Trevor Nunn. Het hele stuk speelt zich af in en om Buffalo Bills destijds vermaarde „Wild West Show" In september gaat het ge zelschap (dat onder Nunn blijkbaar een minder zwaarwichtige kant op wil) zich zelfs aan een Amerikaanse musi cal wagen, al heet dat dan een „docu mentaire musical", namelijk „Jump Jim Crow" van Buddy Bregman. Het is een vrijmoedige dramatisering van een episode uit de Amerikaanse bur geroorlog. Geen van deze beide Ameri kaanse stukken is nog in Amerika ge speeld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 15