FRANKRIJKS
CULTURELE
ZOMERSEIZOEN
Avignons toneelfestival richt
zich tot internationale jeugd
Het schrijverschap op de korrel
Marcellus Emants als essayist -
ZATERDAG 10 AUGUSTUS 1968
Erbij
17
Geen prestige
Moeilijke muziek
Litteraire
Kanttekeningen
C. J. E. Dinaux
4
Jean Vilar
MUZIEKWERELD HET IN
TENDANTSCHAP OVER DE PA-
RIJSE OPERA UIT GAULLIS
TISCHE HANDEN DEED WEI
GEREN.
ZOVER is het tenslotte en ge
lukkig niet gekomen, ofschoon
de meigebeurtenissen in negatieve
en in positieve zin, hun greep op
Avignon toch niet hebben gemist.
Het festivalprogramma moest wor
den ingekort en opnieuw op de hel
ling geplaatst, en de accenten wer
den wat verlegd. Het Amerikaanse
Living Theater bezet nu in zijn
eentje de hele toneelsector maar
Maurice Béjart is met zijn Brus
selse balletten der twintigste eeuw
wel weer van de partij, terwijl
Avignon voorts met een zeer in
drukwekkende reeks moderne con
certen plus nog een lange serie
internationale filmpremières, in
de muzikale en cineastische regio
nen alle concurrerende festival
steden met gemak naar de kroon
weet te steken.
MAAR BOVENAL: ge moet Avignon
niet alleen of in de eerste plaats be
oordelen naar de veelzijdige en rijk
geschakeerde programma's die het
biedt. Net als bij het TNP in P.arijs in
dertijd, heeft Vilar in Avignon de re
laties tussen artiesten en publiek fun
damenteel willen hervormen, en ge be
hoeft maar drie stappen in de richting
van het Romeinse Palais des Papes.
waar alle voorstellingen gegeven wor
den, te doen, om zich bewust te wor
den dat die geproclameerde doelstel
ling geen slag in de lucht is geweest.
Het festival is hier, in tegenstelling
tot Aix, géén prestige-ondememing ten
behoeve van een paar duizend snobs
en fijne luyden, maar het heeft letter
lijk en figuurlijk bezit van de hele stad
genomen. Een stad die door duizen
den jonge mensen uit de hele wereld
is overstroomd men telt dit jaar
vijfentwintig verschillende nationali
teiten en bij alle voorstellingen en
concerten bestaat het publiek dan ook
zeker voor de helft uit jongeren, die
(Van onze correspondent,)
AVIGNON HET HEEFT EEN
PAAR HAREN PLUS WAT
TRAANGASBOMMEN GE
SCHEELD, OF FRANKRIJKS
GANSE CULTURELE ZOMER
SEIZOEN WAS IN DE ORKAAN
VAN DE MEIREVOLUTIE WEG
GESPOELD. HEEL WAT FESTI
VALS IN PARIJS (DU MARAIS),
IN BORDEAUX, IN CANNES,
HADDEN HET IN DIE DAGEN
HALVERWEGE OF METEEN
MAAR LIEVER LATEN AF
WETEN, TERWIJL IN ANDERE
PLAATSEN DE BAKENS NOG
INDERHAAST KONDEN WOR
DEN VERZET. ZO STAKEN DE
STAKINGEN OOK EEN SPAAK
TUSSEN DE WIELEN VAN HET
PARIJSE THÉATRE NATIONAL
POPULAIRE, DAT SEDERT EEN
ENTWINTIG JAAR AL DE SPIL
VAN HET TONEELFESTIVAL
VAN AVIGNON WAS GEWEEST.
DE HUIDIGE TNP-DIRECTEUR
GEORGES WILSON LIET ZIJN
VOORGANGER JEAN VILAR,
DIE SEDERT HET BEGIN DE DI
RECTIE NOG ALTIJD VOERT IN
AVIGNON, WETEN DOOR GE
BREK AAN REPETITIES DIT
JAAR EENS VERSTEK TE MOE
TEN LATEN GAAN. VILAR
ZELF DIE ZICH INTIEM VER
BONDEN EN BETROKKEN
VOELT BIJ DE IDEEËN DER
CULTURELE REVOLUTIE HAD
UIT SOLIDARITEIT MET DE
STUDENTEN AANVANKELIJK
HET HELE FEEST IN AVIGNON
WILLEN AFZEGGEN. UIT DIE
ZELFDE SOLIDARITEIT, DIE
HEM IN MEI TROUWENS DE
HOOGSTE POST IN DE FRANSE
net of nauwelijks meerderjarig zijn.
Wat beatnikachtige lieden die veel
baard, lange haren en korte rokken
dragen,1 die overdag, begeleid door gi
taars, hun pop- en andere liedjes zin
gen of hun tekeningen, schilderijen
en broches aan de man en de vrouw
proberen te brengen. Hoe ze de lucht
van Avignon zo gekregen hebben om
van deze voormalige pausenstad nu
een moderne toren van Babel te ma
ken?
JEAN VILAR, die tegenwoordig een
grijze snor draagt, maar die niette
min nog altijd iets van een ascetische
monnik over zich gehouden heeft, ver
telt me, dat hij in Avignon voor de re
krutering van een eigen publiek, de
zelfde weg heeft gevolgd als bij het
TNP in Parijs. Alleen leidde in Avig
non die weg tot ver over de Franse
grenzen. Er werden contacten ge
legd met ambassades en buitenlandse
regeringen die subsidies beschikbaar
stelden voor reis- en studiebeurzen, en
zo bridde het publiek zich steeds ver
der uit. Want het festival is, zo zegt
Vilar, een „permanente creatie", waar
van iedere „festivalier" daad en daad
werkelijk bewust lijkt te zijn.
VóóR DE avondvoorstelling van Bé-
jart's „Ni fleurs ni couronnes", be
stijgt ge, via de goudgele zandstenen
trappen de berg waarop het pausenpa
leis gelegen is, en dat uitzicht biedt op
het zuidelijke oker van het stadje dat
nog wat in de doffe hitte van die dag
ligt na te trillen. Ge duwt ergens een
poort open, en onder de platanen zit
en ligt een kleine honderdtal jongens
en meisjes te luisteren naar Jean Vi
lar, die vertelt waarom hij zo veel
„moeilijke muziek" laat spelen en
waarom hij indertijd het TNP verla
ten heeft. Geen professoraal referaat,
maar een open gedachtenwisseling en
zelfs een discussie over de relaties tus
sen de politiek en de cultuur, de moei
lijkheden tegen de stroom van de ge
makzucht en de wansmaak op te roei
en en over de noodzaak de hele op
voeding en het onderwijs te herzien en,
in afwachting, tenminste de jeugd vast
mee te krijgen
DE „CONTESTATIE" is van de
Sorbonne dus duidelijk naar Avignon
overgeslagen: de kunst biedt hier óók
nog wat anders dan enkel passief
schouwspel, maar stelt de aard en het
karakter van de menselijke onderlinge
betrekkingen zelf aan de orde en op
het spel. Er wordt, in tien talen, ge
animeerd gebekvecht en ik begrijp
dat het waar is wat Vilar me 's mid
dags had verzekerd: Avignon is iets
anders en is meer dan een „gewoon"
festival: een gemeenschappelijke werk
plaats, waar arbeid en „xar niente"
prettig samengaan, en waar de kunste
naars en het publiek met elkaar ge
heel nieuwe banden hebben weten t#
smeden. Frank Onnen.
De daken van Avignon gezien van de plaats waar Jear Vilar zijn visie ov het moderne toneel overdraagt aan
zijn internationale jeugd.
MARCELLUS EMANTS was nu wel geen vergeten
auteur toen Pierre H. Dubois in 1964 zijn verrassende
biografie over de schrijver van „Liefdeleven" publi
ceerde, maar dat hij tot de veelgelezenen behoorde
kan opmerkelijk genoeg voor het onderscheidings
vermogen van de Nederlandse romanlezer evenmin
worden gezegd. De eerste roman van Emants, „Jong
Holland", werd nooit herdrukt, „Inwijding", zijn derde,
moest na de tweede druk van 1910 bijna veertig jaar
op een heruitgave wachten, „Een nagelaten beken
tenis" ruim dertig jaar. Nadat de grondige studie van
Dubois de vernislaag had weggenomen, waarmee de
letterkundige geschiedenis het door enkele van zijn
„critische" tijdgenoten mistekende beeld had gefixeerd,
is er in die ten dele miskennende waardering een ken
tering gekomen.
ACHTEREENVOLGENS versche
nen bij G. A. van Oorschot herdruk
ken van „Een nagelaten bekentenis",
„Liefdeleven", een bundel verhalen en
onlangs, als deel van de Stoareeks,
een achttal essays, die in de jaren
1880-1917 verspreid verschenen in ver
schillende tijdschriften en hoe ka
rakteristiek ze ook zijn voor de persoon
en het werk tot dat deel van onze lit
teratuur behoren dat door zijn superio
riteit gedoemd is jarenlang „vergeten"
te zijn, evenals bijvoorbeeld Nescio en
J. van Oudshoorn.
PIERRE DUBOIS, die de bundel sa
menstelde en voortreffelijk inleidde,
heeft terecht de titel ontleend aan het
in 1889 verschenen essay „Pro Domo".
Al deze beschouwingen zijn pro domo
geschreven, niet in de betekenis van
een pleidooi voor eigen belangen, maar
in dié van de scherp analyserende re
kenschap, die Emants zich zijn le
venlang gaf van het wezen en de func
tie van zijn schrijverschap, dat wil
zeggen: van de verhouding waarin de
schrijver tot het leven, de waarheid
van het leven, de onverbloemde wer
kelijkheid van het menselijk bestaan
staat.
Die kern van zijn werk is het, die
Emants stempelt tot een hedendaags
auteur. Hij wilde zichzelf en dus zijn
lezers niet om de tuin leiden met ver-
mooiende woordkunst en bedrieglijke
fictie die de ware werkelijkheid bedekt
met „de mantel der liefde". De eis, die
hij aan zijn werk en met zijn onver
biddelijk kritisch vermogen aan dat
van anderen stelde, wilde hij het
kunnen aanvaarden was: „geen na
jagen van bijoogmerken, dus geen of
feranden aan de behaagzucht, geen
consessies aan een moraal, geen stre
ling of sparing van gevoeligheden,
geen opvolging van willekeurige, zoge
naamd esthetische voorschriften om
trent een dichterlijke rechtvaardigheid
een veredelen van de werkelijkheid en
verdere dergelijke hersenschimmen".
En dan, kort en krachtig samenvat
tend: „de auteur moet waar zijn: waar
tegenover zich zelve."
DEZE WAARHEIDSDRANG ken
merk van het volwaardige van de mo
derne en alle litteratuur heeft er
niet weinig toe bijgedragen, dat hij tij
dens zijn leven met de nodige reserve
voor zover niet met gevoelens van af
keuring, werd gelezen. Herman Rob
bers, wiens „Bruidstijd van Annie de
Boogh" volstrekt „vieux jeu" is ge
worden, gaf als litterair historicus wel
blijk van bewondering, maar onver
deeld was deze allesbehalve: eigenlijk
vond hij het werk van Emants maar la-
guber, hard en cynisch, „veeleer kil dan
koel somtijds". En „Liefdeleven" viel
naar zijn mening „voor niemand vrij
uit te genieten". Dat wilde men juist
lezen „voor z'n plezier", lezen wat
men graag wilde horen, lezen bij wij
ze van een zelfmisleidende vlucht voor
de levensrealiteit! Wil men hedenten-
dage eigenlijk wel iets anders?
Stel daartegenover wat Emants van
zijn schrijverschap verlangde: Met de
wetenschap als ontleedmes in de hand
zo diep mogelijk in de menselijke na
tuur te dringen en zich in het weerge
ven der natuur nauwgezetter aan de
waarheid te houden dan met de uit
stervende school der onderhoudende
vertellers het geval was". Deze pijn
lijk nauwgezette, volstrekt eerlijke
waarneming van de werkelijkheid
van de menselijke stand van zaken dus
had hem gebracht tot een pessi
mistisch levensinzicht, waarvan hij een
bevestiging vond in afgezien dan
van de wijsgerige beschouwing van
Eduard von Hartmann („Philosophie
des Unbewussten") onder anderen
Toergenjev, wiens werk hij met een
borende scherpzinnigheid analyseerde
in het essay, waarmee de bundel „Pro
Domo" wordt geopend.
EMANTS' interpretatie van Toergen
jev en dat is het waardevolle van
deze analyse was een confrontatie
met zichzelf, zoals alles wat hij nadien
schreef dat zou zijn: een ontmaskering
van hetgeen zich als schone schijn
voordeed. Vandaar zijn afwijzing van
elke emotionele door „gevoelens"
vertroebelde reactie op de ervaren
levensrealiteit, zijn klinische observa
tie en weergave van die observatie in
zijn geschriften, zijn diep besef van
de betrekkelijkheid der verschijnselen,
Zijn afkeer van alles wat zweemde
naar verhulling van de achtergronden
der menselijke oonditde, naar het
najagen van wat hij „hersenschimmen"
noemde omdat zijn levensvisie hem dat
gene wat „idealistisch werd nage
streefd als zodanig had doen onder
kennen.
In die zin was Emants een realist en
krachtens dat realisme een pessimist
die zich ondanks zijn „sympathie voor
het ideale streven" van Herman Gor
ter voor wie het hem aan waar
dering allerminst ontbrak! tegen de
utopische tendens in Gorters kunsthis
torie en werk moest keren: „laat ieder
schrijver vrij het leven reflekteren naar
de aard van zijn spiegelende fantasie
en verg alleen volkomen oprechtheid,
veroordeel alleen het streven naar
welke schijn ook". Daarmee en ya-
rianten op deze uitspraak zijn in elk
van deze essays te vinden was elk
„engagement" van de hand gewezen
en de kunst autonoom verklaard tegen
over elk credo, elke moraal, elk dog
ma, óók dat van het schone woord,
van „de kunst om de kunst". Al in
„Pro Domo", dat van 1889 dateert,
stond als slotzin deze samenvatting
van zijn schrijversovertuiging te lezen:
„Dus zal men vragen zou bij ge
lijke artistieke waarde de eerlijke
biecht van een volkomen redeloos mens
hoger komen te staan dat het op-een-
erkend-mooi-doel-toegespitst verhaal?
Dat is nu op kunstgebied precies
mijn idee".
DE „TACHTIGERS" kan die onom
wonden verklaring die tevens een oor
logsverklaring aan de mooischrijverij
was, moeilijk als muziek in de oren
hebben geklonken. Willem Kloos had
Emants als dichter van „Lilith" en
„Godenschemering" de Johannes Bap-
tista van de Tachtiger Beweging ge
noemd, Albert Verwey opende zijn „In
leiding tot de Nieuwe Nederlandsche
Dichtkunst" met gecommentarieerde
fragmenten uit Lilith": „Emants was
de voorloper en meer dan de dichters
die onmiddellijk na hem kwamen voel
de hij zich de verkondiger van een le-
vensbeschouwing die zijn verstand be
grepen had".
Maar juist die door „verstandelijke"
kritiek uit de eigen ervaring gekristal
liseerde levensvisie deed hem in zijn
werk de „mannen van Tachtig", al
stond hij toentertijd min of meer
in hun schaduw, ver voorbijstreven.
Emants behoorde tot geen richting, ook
niet tot die van het naturalisme. Hij
behoorde als schrijver uitsluitend aan
zijn mens-zijn en als hij bijna een halve
eeuw na zijn dood in de overtuiging
en de uitingen van zijn kuntenaarschap
tot de litteratuur van vandaag gere
kend mag en zelfs moet worden, dan
is het krachtens deze strikte authenti
citeit van zijn levenswerk.
Hoe beklemmend de vlijmscherpe
ontleding van zijn romanfiguren en
op goede gronden beklemmend ook
mag zijn, het werk van Emants werkt
bevrijdend, op dezelfde manier bevrij
dend als Forum en het waarachtige
van onze hedendaagse litteratuur, na
dat een tweede wereldoorlog met de et
telijke heilige huisjes tabula rasa heeft
gemaakt. Wat wilde dan een schrijver,
die het „geluk als een druiventros" liet
hangen, de door de tijd achterhaalde
Carel Scharten, tegen een man als
Emants aanvoeren? Dat hij „Liefdele
ven" geschreven zou hebben met het
„pathologische" als hoofddoel! En waar
blééf Scharten, nadat Emants hem in
De Gids van antwoord had gediend
(„Pathologie in de litteratuur", opge
nomen in de bundel „Pro Domo")?
Waar blijft een niet gering deel van
de vroegere litteratuur als men deze
toetst aan het oeuvre van Emants als
uitdrukking van een tot op zijn kern
gepeilde levensovertuiging?
EMANTS BEHOORT tot de auteurs
die zo weinig „van hun tijd" waren dat
ze herontdekt moesten worden. Dat is
dan ook gebeurd, dank zij Pierre H.
Dubois.
De strijd om Lilith, spotprent uit de Nederlandsche Spectator van 1879. De
tekst luidt: „Das ewig Weibliche zieht uns hinan" „Het eeuwig vrouwe
lijke trekt ons aan". De pennevoerders verbeelden de Warande, de Gids, de
Nieuwe Rotterdammer, de Spectator en het Zondagsblad, de periodieken
waarin de voornaamste litteraire critieken verschenen.