Prinses Afgang |!ii!i!inii!iiiiiiifiiH»iiii!iiiiniiniiininnniniiRninninmHinnniiinnniiminiiHinnnnnniinninmnniniini!iiiiiiiiiiiiiniiniinniininninn Kees Manders, ongekroonde koning van het Am sterdamse nachtleven, doet afstand van zijn pret- imperium. ,,Riek en ik hebben er geen zin meer in. We gaan lekker stilleven in Zandvoort," zegt hij, „want de jongeren moeten ook eens een kans heb ben." JBeraefice Randwerk Half miljoen Doodkisten Stamboom „OME" KEES MANDERS TREKT ZICH TERUG UIT HET NACHTLEVEN „Ome Kees" voor enkele van zijn etablissementen. DAT „OME KEES" niet geheel van status ontbloot is blijkt uit de reverente wijze, waar op het personeel van Schiller's res taurant hem tegemoet treedt bij het binnenkomen. Aan een rustig tafeltje achter een glas Victoria- water „ik drink het liefst Beaujolais maar dan als ik niet meer hoef te rijden" legt Kees Manders uit, waarom hij zijn „cir cus" gaat opdoeken. „Ik heb het nu tien jaar gedaan en dat vind ik genoeg. Rika en ik gaan rustig in Zandvoort wonen. Ik heb geen zin meer in dit woelige leven. Ik kan het me veroorloven, er mee uit te scheiden. Op 16 oktober ben ik jarig. Dan geef ik een groot af scheidsfeest in Moulin Rouge, mijn bekendste zaak. Daar zal ik ook mijn opvolgers voorstellen, de man (of mensen) die mijn zaken van mij gaan huren. Een week of zo daarna gaan Riek en ik op reis. Eerst naar Zuid-Afrika, dan mis schien Nieuw-Zeeland, ik weet het nog niet. Na een half jaar komen we terug en dan ga ik schilderen en tulpen kweken". OME KEES gaat zich nu, na het maken van liedjes „M'n wiegje was een stijfselkistje", „Alle apies in de Artis", „Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen" wijden aan de schilderkunst. Gelooft hij daarmee het zelfde succes te behalen als met zijn liedjes? „Ik ben een gelukkig mens, ik heb geen succes nodig. Als de men sen mijn schilderijen niet mooi vinden dan ben ik daar niet van onder de indruk. Ik houd van schilderen en dus doe ik het". Kees Manders gaat nog iets anders doen. Hij gaat via sociale diensten en artsen alleenstaanden opzoeken, een zame mensen, die wat afleiding moe ten hebben. Daar trekt hij dan met Rika naar toe om voor die mensen en eventuele buren en kennissen, liedjes avonden te gaan verzorgen. „Gratis natuurlijk, want daarom gaat het nou juist. Ik stel me daar veel van voor". Ome Kees houdt er dus definitief mee op. „Ik heb er echt geen zin meer in. Iedereen komt met objecten, je zit maar te praten over geld. hele dagen praten over geld. Dat is nu gelukkig afgelopen". Er komen dan meer vrije uren voor Kees Manders, uren, die hij kan door brengen met zijn hobby's, en met een (Van een onzer redacteuren) Moulin Rouge, Playboy's Oriental Club, La Dolce Vita, Phono Bar, Windsor Bar, Chez Gaston, Drie Musketiers: namen die over bekend zijn in het Amsterdamse „uitgaans leven" op Rembrandts- en Thorbeckeplein. De man achter deze namen: Kees Manders, de 54-jarige „koning van het pretleven". Manders zelf heeft het niet zo op deze bij naam. „Bekenden noemen mij Ome Kees. Aan statussymbolen heb ik geen behoefte". Hjj toont zijn polsen: geen zwaar gouden arm bandhorloge. Geen ring aan de vingers zelfs, geen gouden manchetknopen, gewone witte knoopjes. sen van de Lindengracht. Zeg Rie, zing eens wat anders, wat je op de bruiloft van Ome Nelis en tante Coba zong. Ik kon niet weigeren, want ze vroegen het aan de directeur en die zei dat ik het maar moest doen. Het sloeg in als een bom. Toen mijn contract afliep, was ik weer even ver als vroeger. Met mijn koffertje waarin een paar aanplakbil jetten in rood crêpepapier, wandelde ik wat rond, tot een aangetrouwde tan te, Greet Boltini, mij vroeg samen een acrobaten-nummer te maken. Ik had wat geturnd en stond een week later weer op de bühne nu als Black, en tante Greet als White. ALS ACROBATE ontmoette ik in 1952 Kees Manders. Hij had wat „rand werk" nodig voor zijn revue „Mijn hart kreunt voor jou" in Carré. Hij annonceerde ons als „schoonheiden gratie". Hier leerde ik veel, want alleen je acrobatennummer maken en dan pijlsnel naar huis. dat was er bij Kees niet bij. Iedereen moest meedoen aan de proloog en de finale". „Kees ging op reis en wij stonden weer op straat. Ik nam een baantje als „bodemballetmeisje" in een ijsre- vue. kreeg na een paar dagen schaat sen en mocht Melita Büder helpen, uit een schelp kruipen. Toen Kees terug was in Amsterdam belde ik hem. „Ik kan geen acrobaat meer zien" ant woordde hij en wilde ophangen. „Nee Kees", zei ik, „ik wil zingen en je hebt zelf gezegd dat ik dat kan. Daar naast kan ik ook nog wat parterre- acrobatiek doen en pantomine. „Het is toch een goedkoop feestavondje. kom maar", zei Kees en hing op. 's Avonds zong ik, in en jurk van mijn zusje, een paar Spaanse en Portugese liedjes, maar de mensen in de zaal bleven rustig met elkaar pra ten. Dat is voor een artiste een slecht teken. Je zingt veel te serieus", zei Kees. ,Dat is niets voor jou". Hij had gelijk, want bij het afrekenen hoorde ik een paar mensen zeggen. „Een moord-avond. Jammer dat die zange res erbij was!" „NA DIE FEESTAVOND bleef ik met Kees optreden, voor ziekenhuizen en sanatoria. Als Fanny Black voor de ouderen, als Billy Bell voor de jeugd. Als Fanny Black zong ik mijn eerste Jordaanliedjes. Een 'enorm suc ces. Zelfs burgemeester d'Ailly kwam luisteren en complimenteerde mij. Kees veranderde toen de naam Fanny Black in Zwarte Riek en schreef Jordaan liedjes voor mij aan de lopende band. Ik trad ruim honderd maal voor ra dio Luxemburg op, er werd een half miljoen platen van mij verkocht en ik had een fanmail van ruim duizend brieven per week, uit Duitsland, Frank rijk, België. Nederland en zelfs uit Finland" TOEN KWAM de mooiste dag van mijn leven. Ik werd tot Jordaanprin- ses gekozen. Len meisje van twee jaar zette mij een bloemenkroon op 't. hoofd. Met zes muziekkorpsen voorop reed ik in een open rijtuig door de stad, waar het verkeer stil stond. Voor mij. Riek je Jansen van de Lindengracht. Ge huild heb ik van ontroering". „Daarna is het eigenlijk van een leien dakje gegaan. Ik maakte ten slotte een one womanshow, die maan denlang gedraaid heeft en trad op in binnen- en buitenland". „Nu is dat allemaal voorbij. Kees en ik gaan buiten wonen en alleen nog voor liefdadige doeleinden optreden. Het fijnste dat er bestaat AFSCHEID VAN EEN KONING goed glas wijn. Dan, na enkele glazen, wordt de filosoof in hem wakker. Hij toont een opschrijfboekje, waarin met duidelijk aangeslagen hand wat zinnen kriskras door elkaar staan. Zinnen, waaruit vaak de sociale bewogenheid naar voren komt, die hem ook langs alleenstaanden doen trekken om voor stellingen te houden. Op een van de bladzijden uit Manders' notitieboekje: „miljoenen danken voor het dagelijks brood, tientallen miljoenen bidden om een korstje" of: „honger, veroorzaakt door links of rechts, smaakt hetzelfde" „LINKS" EN „RECHTS" hebben Kees Manders vaker beziggehouden als hij aan de Beaujolais zat, getuige een zin op een andere bladzijde: „als er geen rechts is, is er ook geen links. Dan is er alleen maar rechtuit en dat is heel eentonig". Kan hij gemakkelijk afscheid nemen van het turbulente leven in Amster dams city? „Dat kan ik heel gemakkelijk. Ik heb vijftien jaar op het toneel gestaan, maar ben er op een dag mee uitge- scheden. Ik heb er nooit naar terug verlangd. Zo zal het nu weer gaan. Ik zal natuurlijk nog veel in Amsterdam zijn. Maar echt actief deelnemen aan het bieden van topamusement voor de mensen die dat betalen kunnen de consumpties in Moulin Rouge kosten alle tien gulden moeten anderen nu maar gaan doen. Jongeren moeten een kans hebben. Mijn afscheid zal voor mij geen problemen opleveren en het valt mooi samen met mijn 55ste ver jaardag „NEE, IK STOP niét met optreden, nu wij ons uit de showwereld terug trekken", zegt Rika Jansen ons, „maar ik doe het nu alleen nog maar voor wat ze in de artiestenwereld „liefde werk-oud-papier" noemen. Ik hoef niet meer voor geld op te treden, en dat is het leukste dat er bestaat: iets doen wat je graag wilt zonder dat er een dwang achter zit. Wij zijn arrivé, wij kunnen ons nu veroorloven te doen wat wij zelf willen. Had niemand ge dacht, dat Riek Jansen nog eens in goede doen zou komen!" „Ik zag het levenslicht, zoals men dat in romans schrijft, op de Brou wersgracht in Amsterdam boven een doodkistenwinkel. Als kleutertje speel de ik met mijn vriendinnetjes in die winkel met de kisten. Wij breiden er onze eerste broddellap in en gingen in een kist liggen zonnebaden. Luguber dat wel, maar wat weet je als kind daarvan? Ik weet alleen nog dat het een fijne tijd was, beter dan in de Kromme Palmdwarsstraat. Daar had den mijn ouders een woninkje van een-kamer-keuken-alkoof. In de alkoof sliep ik met twee zusjes. Boven de bedstee van vader en moeder. Mijn broertjes lagen aan de andere kant. Het was er zo nauw, dat we hun in bed een hand konden geven zonder te rekken. Ik moest iedere dag nieuwe kranten tussen de muren en de ma trassen doen, anders stond er een dik ke laag schimmel op het bed, zo voch tig waren de muren. Er was geen enkele uitweg voor de kooklucht. Zon scheen er nooit in dat huis". EEN VAN mijn eerste liedjes was het bekende „Mijn wiegje was een stijfselkistje". Dat was niet de waar heid. Ik had moeten zingen „Mijn wiegje was een viskist", want ik ging in een viskist als wieg mee naar de Lindengracht, waar mijn ouders een vishandel hadden, 's Nachts sliep ik aan het voeteneinde van mijn ouders. Je kan het je nu niet meer voorstellen, maar toen was het ge woon. ook de wiegen van stijfselkist- jes. Wij konden allemaal goed zingen thuis en deden het graag, ondanks de armoede. Misschien hebben wij dat zingen van onze voorouders geërfd. Ons voorgeslacht is een mengelmoes van jewelste. In de oorlog moesten wij onze afstamming laten onderzoeken, ze vertrouwden ons niet. Het bleek dat onze voorouders zigeuners, Duitsers, Italianen en Friezen waren. Er was zelfs een Chinees bij. Dat kan je trou wens nog goed zien. Wanneer wij moe worden, gaan onze ogen scheef staan". „Toen ik zes jaar was, zong ik al op fancy fairs en op de stallen op de markt, vooral de „hoky poka" die toen enorm populair was. Wanneer een van de kinderen bij ons thuis boven de tafel uitgegroeid was, was het meteen mee aanpakken. Vis schoonmaken, graten en grommetjes uit bokkingen halen of vis wassen. Op school moesten de kin deren Jansen altijd helemaal achterin de klas zitten, omdat wij zo naar vis roken. Je zat dan ook in de kou, want het was een heel eind van de kachel. Wij voelden ons natuurlijk achteruit gezet, maar dat compenseerde de mees ter door ons zijn motorfiets te laten schoonmaken. Nu denk ik dat hij dat ons liet doen, omdat wij toch al ston ken". Maar van al die ellende, want dat was het toch wel, merkte je niet veel. Iedereen hielp iedereen wanneer er nood was. Ondanks onze armoede had den wij ook nog altijd een weduwnaar te eten, „Hein de Mop" noemden ze hem in de Jordaan. In de oorlog vie len wij in een ander soort ellende. Mijn moeder was opgepakt en zat drie jaar in een kamp omdat ze onderdui kers had verborgen, Nu, toen werd er thuis niet veel meer gezongen. MAAR VAN 1946 AF begon toch ook voor ons de zon te schijnen. Mijn zusje Maria (Zamora) had al naam gemaakt als Spaanse zangeres en ik maakte mijn debuut als .Portugese" in „Modern". De eigenaar van die zaak bedacht mijn naam. Hij was kapot van het liedje „La vie en rose" en noemde mij Rosita la Viera. Ik geloof dat ik iedere dag wel twintig keer naar bui ten ben gelopen om naar mijn naam op de aanplakbiljetten te kijken. Rosi ta la Viera. dat was ik. Ik, Riekie Jansen van de vishandel op de Linden gracht. Ik zong een soort steenkool- Portugees dat geen sterveling ver stond. Op een avond begon, wat een artiest een afgang noemt. Er kwamen een paar mensen binnen die naar mij gin gen wijzen en zeide: ..Kijk. Rika Jan- Rika Jansen in een van haar succesnummers.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 13