Oprichting vervroegd door wereldoorlog Wenckebach idee door Kessler waargemaakt Luchtverontreiniging zal minder worden v* Op 22 januari 1924 ging de brand er in 50 JAAR HOOGOVENS IJMUMDEN V Geen huissmeden Slim Spanningen Sans rancune Phoenix Zeiltochtje (Van een onzer verslaggeefsters) IJMOND De goodwill en het ver trouwen die Hoogovens in de vijftig bestaansjaren heeft opgebouwd ko men sterk naar voren in de geringe reactie van de bevolking op de mil jardenuitbreiding van dit concern, welke aanstaande is en die zonder enige twijfel ook de lucht zal veront reinigen, om maar een van de aspec ten van de milieuverontreiniging te noemen. Toen Mobil Oil kwam werd er al lerwegen ook in de IJmond hef tig geprotesteerd tegen de luchtver ontreiniging die de vestiging van dit bedrijf met de aanverwante petro chemische industrie zou opleveren en nu Progil is aangekondigd, zijn de protesten weer niet van de lucht. Er werd om de luchtverontreiniging in de toekomst te kunnen vergelijken met nu met medewerking van vele instanties een kostbaar net van meet punten om Mobil Oil heen gelegd Allerlei commissies hielden en houden zich met dit vraagstuk bezig en aan Mobil Oil werd een lijst met eisen toegestuurd, waaraan het bedrijf moet voldoen, ten koste van grote investe ringen. Dergelijke eisen worden natuurlijk ook wel aan Hoogovens gesteld, maar dat gebeurt allemaal vrij geruisloos. De bevolking windt zich niet op over de luchtverontreiniging door dit be drijf, die toch niet gering is. rnnnmnnnmuui nnnnnnnnnnrmiiaf m r.r-evjvMMwt Hoogovens produceerde al staal voor het bedrijf er stond iJMUiom «♦j IJMOND „De stelling is te verdedigen, dat de stoot tot oprichting van de Hoogovens in ons land niet is gegeven door de Tweede Wereldoorlog, maar wel door die oorlog is vervroegd. U moet het zo zien: voor 1914 k>vam het overschot van de Duitse staalproduktie terecht in Nederland. Toen nu door de oorlog een stagnatie ontstond waren de Duitsers alleen bereid staal te leveren op stringente condities. Voorwaarden in de geest van, gij Neder landse scheepsbouwers moogt in de jaren na de oorlog voorlopig geen sche pen bouwen voor Britse rekening. En dit stimuleerde op geweldige wijze de nationale gevoelens en het eigenbelang van de reders. Op deze wijze kreeg het Hoogovenproject, waarover al in de jaren 1910-1914 een scherpe pen- nenstrjjd in de Nederlandse pers werd gevoerd plotseling de wind mee". Aan het woord is de bedrijfsarchivaris van de Hoogovens, de heer Geerding, met wie wij met het oog op het verschijnen later in deze maand van een groot ju bileumboek over Hoogovens alvast een gesprekje mochten hebben over de ont staansgeschiedenis van het nu een halve eeuw geleden gestichte bedrijf. De oprichtingscirculaire van augustus 1917 ging uit van de stelling dat „onze hoogontwikkeldé metaalindustrie" een staalbasis nodig had. De ondertekenaars vroegen om een bedrag dat in ons land nog nooit voor een industrieel project bijeen was gegaard. Zeventieneneenhalf miljoen gulden moest er op tafel komen. De voornaamste ondertekenaar Wencke bach met invloedrijke relaties onder de „haute finance" van die dagen had de steun van vele energieke ondernemers, zoals de Gebr. Stork, Muyskens, F. M. Fentener van Vlissingen van de SHV, de „rasoptimist" dr. C. J. M. van Aalst en dr. A. G. Krölier. Er kwamen particuliere toezeggingen en er ontstond een stroom versnelling in de ideeën. Wenckebach mikte op een „rein" hoogovenbedrijf (al leen ruwijzer), waarvan hij dacht dat hij 30 tot 50.000 ton per jaar kon afzetten in eigen land en de rest ongeveer 100.000 ton zou kunnen exporteren. Om dit op gang te kunnen helpen, dacht hij zo'n twaalf miljoen gulden nodig te hebben. De uitstekende reputatie van Wencke bach leidde ertoe dat met de duidelijke medewerking van de Nederlandse scheepsbouwwereld „Het Groote Comité" kon worden opgericht met namen als Phi lips, Den Tex, Wilton, Smulders, Regoüt, B. E. Ruys, Van Nierop van de Amster- damsche Bank en Westerman van de Rot- terdamsche Bank. Het Groote Project dat zij voor ogen zagen, was een volledig geïntegreerd hoogoven-, staal- en walsbe- drijf. „Beslist geen bedrijf van huissme den", aldus benadrukten de heren van het Comité. Dit leidde tot een grote kapitaalsbe hoefte. De 17V2 miljoen kon zo niet direct geleverd worden. Er werd dus naar de Staat gekeken. Primair wilde men van die kant een rentegarantie vragen, maar de toenmalige minister van Financiën Treub voelde er weinig voor van de Kamer te horen te krijgen „kapitalistische heren" te willen steunen en het grote publiek tegen zich te krijgen. Wel haalbaar achtte hij staatsdeelneming. In het voorjaar van 1918 kreeg hij er bij de Kamers door, dat de staat voor 7% miljoen gulden zou par ticiperen, waardoor er dus voor het pro ject zo'n 25 miljoen beschikbaar kwam. „Heel slim had Wenckebach nog steeds niet gesproken over de vestigingsplaats", want dat was het volgende grote obstakel, van het project dat steeds meer het leven ging leiden van een nationaal belang. Daardoor ook kwamen de stemmen van de conservatieven in ons land steeds meer op de achtergrond." Waar te bouwen dus? Rotterdam of Amsterdam? Doorslagge vend zou zijn de bodemgesteldheid. Van Den Helder tot Moerdijk, in het Nieuwe Waterweggebied, in de Rotterdamse Waalhaven en in Dordt werd in de grond geboord. Den Helder bleek niet interes sant, lag te excentrisch. In Zuid-Holland was de bodem over het algemeen te slap om het bouwrijp te maken voor een zware industrie. Harde of slappe bodem het zou dertig percent meer of' minder in de kos ten uitmaken. Moerdijk was als laatste mogelijke vestigingsplaats niet geschikt, omdat het gebied niet bereikbaar was voor schepen met een grote diepgang. In het Comité ontstonden spanningen in de Rotterdamse en Amsterdamse belan gen. De Amsterdamse reder E. Heldring benaderde de Amsterdamse burgemeester Teilegen met een alarmverhaal. „Een groot Amsterdams belang zou verloren gaan als de stad niet zou participeren. Een toezegging van een deelneming van vijf miljoen gulden van de hoofdstad in het project was het resultaat. Inmiddels had Wenckebach („die te sjiek was om Amsterdam en Rotterdam tegen elkaar uit te spelen") aan een onafhankelijke derde (Van Hemert van Havenwerken) opdracht gegeven een objectief rapport uit te brengen, dat uitwees dat de grond in het Rotterdamse gebied te slap was en de vestiging van een hoogovenbedrijf ho gere kosten met zich mee zou brengen dan IJmuiden. Sans rancune accepteerden de Rotter damse leden van het Comité dit en toen viel unaniem in het najaar van 1918 het besluit het bedrijf met Amsterdamse steun van vijf miljoen te vestigen in IJmuiden. Met de 17% miljoen van parti culieren en de 7V2 miljoen gulden van de staat kon dus worden gestart met dertig miljoen gulden. In het najaar was de oorlog voorbij. Grote prijsstijgingen zetten het hele pro ject op losse schroeven. De vrijhandela ren die al eerder hun bedenkingen tegen het project hadden laten horen, kregen de wind in de zeilen. Gesteund door een groot ochtendblad wilde men het torpe deren. Wenckebach voelde zich onder deze omstandigheden een soort van char latan worden en het was misschien alle maal mislukt als niet „de Kroonprins van de Koninklijke Olie" ir. G. A. Kessler bij het bedrijf was gekomen. Kessler, een zeer handig en bovenal kundig man had een grote zakengeest. Hij was het onder meer die het contact legde met Demka in Utrecht en de pas opgerichte Hoogovens in januari 1919 voor 50 percent liet deelnemen in een emissie, waardoor dit Utrechtse bedrijf op korte termijn de produktie kon uitbrei den. Op deze wijze produceerde het Hoogovenbedrijf in IJmuiden al staal, voordat het als zodanig bestond. Merkwaardigerwijze werd kort daarop opnieuw deelgenomen in een ander be drijf. Een aandeelhouder van het Duitse staalconcern Phoenix wilde met alle ge weld zijn aandelen verkopen, die veertig percent van het hele kapitaal van Phoe nix uitmaakten. Kessler drong aan op aankoop, onder het motto dat deze „qua- lifizierte Minoritat" in Phoenix wel om gebogen zou kunnen worden tot een „qualifizierte Mebrheit". Ir. Kessler wilde ruwijzer uit IJmuiden leveren en op basis van ruilcontract met Phoenix dan een deel van de produktie claimen. De trans actie werd doorgezet en kostte vijf mil joen, waardoor men met de vier miljoen van Demka al negen miljoen van de der tig miljoen kwijt was aan participaties voordat men met het project aan de IJ- mond was begonnen. (Overigens was het belang in Phoenix in de jaren 1928 1929 twintig miljoen waard. Verkoop ervan werd in die jaren tegengehouden door Fentener van Vlissingen van de SHV). Inmiddels was men in IJmuiden twee hoogovens gaan bouwen. De eerste kwam in 1924 gereed, de tweede in 1926, terwijl in 1930 nog een derde klaar kwam. Maar in 1924 was mede door de scherpe prijs stijgingen van materiaal etc. het geld op. Men geloofde er gewoonweg niet meer in. Wenckebach overleed precies een maand nadat op 22 januari 1924 zijn vrouw het vuur in Hoogoven I had ontstoken. De afzet van het ruw ijzer gaat voor 80 per cent naar het buitenland. Kessler gaat met zijn koffertje direct naar de ijzer verwerkers in de wereld, waardoor er een grote klantenbinding ontstaat. Tegen 1929 kan de Hoogovens 80 percent van de Nederlandse ijzerbehoefte dekken, maar de lage prijzen (ƒ55 tot ƒ20 per ton) maken het noodzakelijk dat het be drijf gaat uitzien naar een optimale be nutting van de bijprodukten. Het eerste bedrijf waarin in dit ver band in 1926 een deelneming werd geno men was het Teerbedrijf Uithoorn (Tebu) waarin Kessler van begin af aan ook al door zijn grote vriendschap voor de stich ter van dat bedrijf Van Seumeren veel mogelijkheden had gezien. De tweede mogelijkheid was het leve ren van hoogovengas aan de omliggende gemeenten. Eerst Beverwijk en later Zaandam en Wormerveer, hoewel dit in eerste instantie afsprong op de SDAP-ge- meenteraadsleden, die van particuliere gas- voorzieners uiteraard niets wilden weten. Tenslotte werd geleverd aan de centrale van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland. Het contact met de cementwereld werd gelegd omstreeks de jaren dertig toen Kessler op een zeiltochtje de Maastrichte naar Regout ontmoette. Deze laatste wilde met Duitse bedrijven de op gang geko men cementfabriek in Maastricht verbe teren. Kessler maakte met Regouts ENCI een overeenkomst waarbij de hoog ovenslakken tot nut konden worden ge maakt en zo de Cemij kon worden gesticht. In de daarop komende crisjaren blijken de oplossing voor de gasafzet en de op lossing voor de slakverwerking de twee hoofdpolen te zijn die het bedrijf over eind hebben gehouden. In die jaren wordt veel studie gemaakt voor „betere" tijden. Met name denkt men aan staalfabriek, walserijen en buizengieterijen. Heel type rend voor de povere omstandigheden is het feit dat men ruwijzer additioneel wilde afzetten. Er werd een mogelijkheid gezien in een buizengieterij, maar hierbij had men last van vele buitenlandse paten ten. Niemand was bereid zo'n patent aan Hoogovens te leveren. In eigen laborato rium werd toen het eigen procédé ontwik keld van ir. Ledeboer, de zogenoemde centrifugaal gegoten buizen. Een andere belangrijke vinding was die van de ge granuleerde slak van Spiesz. In 1937 dus bijna 20 jaar na de op richting viel het besluit tot de produktie van staal, waardoor met rasse schreden een geïntegreerd bedrijf kon groeien. Een stimulans hierbij is geweest de grote obli gatielening die in 1938 de nieuwe finan ciële basis legde. Eerst was het aandelen kapitaal met 40 percent afgestempeld 1.000 nominaal werd ƒ600 nominaal) en de daarop volgende obligatieëmissie werd zwaar overtekend. Psychologisch en nationaal was het Hoogovenbedrijf zo belangrijk geworden, dat al zouden de Duitsers in de daarop volgende jaren het hele bedrijf leegro ven, de wederopbouw voor altijd verze kerd zou zijn. Het IJmuidense bedrijf was gevestigd. Dit is het moment waarop voor het eerst de brand werd gestoken in hoogoven I. Het was op 22 januari 1924, met als hoofdrolspeelster me vrouw M. Wenckebach-Snellen, echtgenote van de grote stichter van Hoogovens ir. H. J. E. Wenckebach. Wanneer men langs Hoogovens en Mo bil Oil rijdt, is op het ogenblik Mobil Oil opvallend schoon, terwijl boven Hoogoven vrijwel constant donkere wolken in alle kleuren van de regenboog de lucht in gaan. Uit gesprekken met willekeurige men sen in de IJmond blijkt, dat men er een voudig van overtuigd is, dat Hoogovens al het mogelijke doet om de luchtveront reiniging te beperken. Dat vertrouwen is onmiskenbaar. De economische afhanke lijkheid van Hoogovens blijkt een rol te spelen, in de zin van: bij alle voordelen dit nadeel maar accepteren. Een factor is ook, dat de hoogovens er in veel geval len eerder waren dan de mensen. Toen men kwam wist men dat men die lucht verontreiniging zou moeten accepteren. Nu men er eenmaal woont, wil men niet de extra verontreiniging van bijvoorbeeld Mobil Oil, een concern waar men popu lair gezegd nog geen boodschap aan heeft en waar men de voordelen nog niet van ondervindt. Dat de goodwill van een bedrijf een be langrijke roi speelt ondervond nog on langs het P.E.N. De overlast die de P.E.N.- centrale in Velsen-Noord op een gegeven ogenblik veroorzaakte, werd breed uitge meten in protestvergaderingen. Ten op zichte van het P.E.N. bleek de tolerantie veel minder groot te zijn dan ten aanzien van Hoogovens en van vertrouwen in de directie bleek nauwelijks sprake, ook al kwam deze mét feiten en cijfers op ta fel. Een factor daarbij is ook het „open beleid" van Hoogovens, samenhangend met toegankelijkheid en inspraak. Wat de luchtverontreiniging betreft, wordt van Hoogovenzijde gesteld, dat de luchtverontreiniging in de toekomst eer der minder zal worden dan meer, ondanks de uitbreiding. Hoogovens beschikt over een eigen staf, die zich uitsluitend en constant met de verontreiniging van het milieu bezig houdt. Bij nieuwe ontwerpen wordt van het begin af deze staf ingeschakeld. Deze staf voert ook het overleg met al de over heidsinstanties die zich met deze materie bezig houden. Wat de vermindering van de luchtverontreiniging in de toekomst betreft spelen de overgang van olie op aardgas en technische vernieuwingen en mogelijkheden een belangrijke rol. In de afgelopen vijftig jaren heeft Hoog ovens miljoenen besteed aan het voorko men van milieuverontreiniging en het zal er miljoenen aan blijven besteden, want dit is nu eenmaal een lopende zaak. Men beseft terdege, dat een prettig leefkli maat ook voor het bedrijf van het groot ste belang is. Dat is een uitgangspunt voor het Hoogovenbeleid in het algemeen en het is als een vorm van mentaliteit ge groeid. Blijkbaar ervaren de mensen in de IJmond het ook zo, want in verhou ding tot de overlast van een bedrijf als Hoogovens is het aantal klachten gering. Duidelijker gezegd: „over het algemeen kankert men weinig op Hoogovens". Heeft men een duidelijke en aantoon- aantoonbare reden voor klachten dan vindt men bij Hoogovens een willig oor. Ten bewijze: op een bepaald moment on dervonden de tuinders in delen van Be verwijk en Heemskerk schade van Hoog ovens. Er werd een uitvoerig onderzoek ingesteld en de schade bleek aantoon baar. Hoogovens regelde deze zaak met de tuinders in goed overleg. Er werd on derzocht welke produkten de meeste schade ondervonden en overeengekomen werd deze produkten niet meer te kwe ken. De schade is door Hoogovens royaal geregeld en er behoefde geen rechter aan te pas te komen. Dat schept vertrouwen en goodwill.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 30