DE VOORGESCHIEDENIS VAN DE HAARLEMSE STADSSCHOUWBURG -m Zeven plannen in eenenveertig jaar i MM1 MN! IBB oT wTÜff tMnslw Fiwr*'' ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1968 Erbij* 17 De „nieuwe" Haarlemse schouw burg omstreeks de opening in 1918. Jansweg I' Pogingen iftpvi ii 'd'uv.ï -j,!-*v „Meevaller" m m- Nieuw plan De oude schouwburg aan de Jansweg. Grond Sarah Chicago J. Krolde onbekende gever. Hindernis Onbekende Sunon Koster MET VALLEN EN OPSTAAN BINNENKORT viert Haarlem het vijftigjarig be staan van zijn Stadsschouwburg een week of zes later dan de eigenlijke verjaardag, want die is aanstaande maandag, 30 september. Dan zal het een halve eeuw geleden zijn dat de schouwburg werd geopend met een galavoorstelling van Frederik van Eedens treurspel „De heks van Haarlem" door het gezelschap van Willem Royaards, Het Tooneel. Een historisch toneelstuk over Haarlem, geschreven door een in Haarlem geboren dichter van betekenis; het was dus een avond waarop de Haarlemmers trots konden zijn. Ondanks de „rantsoenveriichting" (de eerste wereldoorlog was im mers nog niet afgelopen, al was de vrede in zicht) was het een feestelijke avond, die behave een nieuw begin ook een lang-verwacht einde betekende, na melijk het einde van een voorgeschiede nis die niet minder dan eenenveertig jaar had geduurd. Want de eerste plannen voor „een nieuwe schouwburg" die dus op 30 september 1918 een rea liteit was geworden, dateerden uit 1877. Eenenveertig jaar lang waren er, met ongeregelde tussenpozen, plannen gemaakt, gelden bijeengebracht, bouw terreinen uitgezocht en weer afgekeurd, subsidies aangevraagd en geweigerd, plannen opgegeven en weer nieuwe gemaakt. De taaie volharding van twee generaties Haarlemse toneelvrienden verdient wel een eervolle vermelding. NIET DAT Haarlem al die jaren geen schouwburg bezat; in 1877, toen die eerste plannen op tafel kwamen, had het er zelfs twee. De oudste daar van, een aftands en verwaarloosd ge bouw, stond aan het Houtplein, tussen de Tempebersstiraat en het Wijde Gel- deloze Pad. Hij was bijna honderd jaar- oud en werd de laatste jaren weinig meer bespeeld. Als „schouwburgdirec teur" (d.w.z. eigenaar en verhuurder) fungeerde de heer J. van den Berg, die tevens het naast de schouwberg ge legen logement en proeflokaal „De groe ne valk" en ook nog een stalhouderij op het Houtplein exploiteerde. De an dere schouwburg was die op de Jans- weg, waaraan vele nog levende Haar lemmers herinneringen zullen hebben, want hij is tot 1936 in gebruik geweest. De schouwburg Jansweg was in 1849 geopend en kon dus in 1877 nog niet bepaald oud worden genoemd. Maar hij was wel een voortdurend onderwerp van kritiek van de kant der stedelijke overheid, die vond dat hij onvoldoende beveiligd was tegen brandgevaar (hoe wel er in het bijna negentigjarige be staan van de schouwburg nooit een ern stige brand heeft plaatsgehad). Hij is in de loop der jaren dan ook herhaal delijk op last van de brandweer geslo ten tot er „bevredigende" veiligheids voorzieningen waren aangebracht, die na korte tijd ook alweer „niet bevredi gend" werden gevonden. Maar deze moeilijkheden waren in 1877 nog niet zo ernstig dat daarom aan de bouw van een nieuwe schouwburg moest worden gedacht. Dat denkbeeld zal eerder iets te maken hebben gehad met de komst naar Haarlem van Jo hannes Tjasink. een vooral in zijn jon ge jaren populaire acteur die van 1859 tot 1872 directeur van de stedelijke Amsterdamse schouwburg bekend als „de houten kast" en van het daar spe lende gezelschap was geweest. Toen die schouwburg in mei 1872 voor ander half jaar werd gesloten om hem einde lijk van stenen muren te laten voor zien, trok het Amsterdamse gemeen tebestuur (waarschijnlijk om niet voor de salarissen van het personeel aan sprakelijk te worden gesteld) de con cessie van Tjasink in, waardoor deze zijn gezelschap moest ontbinden. Mis schien wel om revanche te nemen op Amsterdam liet Tjasink kort daarna het oog op Haarlem vallen. Samen met de architect D. L. E. van den Arend en de boekhandelaar-uitgever J. J. van Brederode stelde hij een plan op voor de bouw van een schouwburg in de Parklaan bij het Ripperdapark. Op 6 april 1877, diende het driemanschap bij het gemeentebestuur een verzoekschrift in om financiële steun voor de uitvoe ring ervan Maar dat lukte niet; bijna acht maanden later kregen de reques- tranten bericht dat, „hoe gaarne B. en W. ook tot het spoedig tot stand komen van een schouwburg willen meewerken de vele en belangrijke uitgaven der gemeente verhinderden, voor heit ogen blik daaraan gevolg te geven". TWEE JAAR later stierf Tjasink, zeventig jaar oud. Maar dat verhinder de de twee anderen niet, pogingen te blijven doen om het plan te verwezen lijken. Zij kregen daarbij de mede werking van een vijftal Haarlemse no tabelen: A. L. Dyserinck, D. L. van der Heide, Jhr. Q. Hoeufft, P. L. Huet en J. H. Krelage. En inderdaad, nog geen half jaar na Tjasinks dood hadden zij bereikt dat de gemeenteraad be sloot, het beoogde terrein aan de Park laan, zuidelijk van de voormalige ka toenspinnerij en -weverij De Phoenix, bij wijze van schenking voor de bouw van een schouwburg beschikbaar stel len. De bouwkosten werden geraamd op tweehonderdduizend gulden, wat in die tijd genoeg was voor de bouw van een theater met 1150 zitplaatsen, „ge schikt voor toneelvoorstellingen en opera-uitvoeringen op ruime schaal, tegen matige entree". Op advies van de Amsterdamse bankier en toneelme cenas A. C. Wertheim zou er een kapi taal van 50.000 bijeen worden ge bracht, waarna voor de overige f 150.000 een obligatielening zou worden uitge schreven. Terwijl initiatiefnemers druk bezig waren dat financiële varkentje te was sen, rezen er bij andere Haarlemmers bezwaren tegen het plan om de nieuwe schouwburg zo ver buiten de stads kern te bouwen. Enige ingezetenen, met aan 't hoofd Dr. E. H. van Baum- hauer, „Keizer" van de sociëteit Trou moet blycken, gaven de voorkeur aan een plaats midden in het centrum en lieten daarom het oog vallen op het Proveniershuis in de Grote Houtstraat. Zij vroegen het gemeentebestuur, dat gebouw te mogen afbreken en op die plaats ,met steun van de gemeente in de vorm van een garantie voor een geld lening, een schouwburg te mogen bou wen. B. en W. zagen er blijkbaar geen been in, het historisch-waardevolle Pro veniershuis met de grond gelijk te la ten maken, want zij stelden de raad in januari 1882 voor, het gevraagde ter rein aan de groep Von Baumhauer in erfpacht te geven voor één gulden per jaar; alleen aan de gevraagde garan tie verbonden zij enige voorwaarden. Maar de gemeenteraad, die een jaar tevoren er in principe al mee had inge- ••■j -.-v. stemd, op de plaats van het Prove niershuis een schouwburg en enige win kel- en woonhuizen te bouwen, bedacht zich deze keer nog te rechter tijd en verwierp het voorstel van B en W. Het Proveniershuis was gered, maar het plan-Von Baumhauer was getor pedeerd. MET HET bijeenbrengen van kapi taal door de andere groep vlotte het in- ,v .- tussen niet erg. Maar die pogingen wer den in 1884 onverwachts begunstigd door het feit dat de Schouwburg Jans weg weer eens door de politie werd „afgekeurd wegens brandgevaar", het geen vele gegoede Haarlemmers er toe bracht, nu toch maar op de lening voor een nieuwe schouwburg in te te kenen. Bovendien was er blijkbaar een compromis gesloten tussen de groep Van Den Arend c.s. en haar voorma lige oppositie: de schouwburg zou niet in de Grote Houtstraat, maar ook niet in de Parklaan worden gebouwd; men was het eens geworden over een ter rein aan de Nieuwe Gracht, dat was vrijgekomen door het afbreken van de voormalige cavaleriestallen. Met ver eende krachten werd nu een „Haar- lemsche Schouwburgvereeniging" op gericht en namens deze knoopte een comité van tien leden, waarin beide groepen vertegenwoordigd waren, nieuwe onderhandelingen met het ge meentebestuur aan. Van het benodigde kapitaal van twee ton was al 151.000 in de vorm van toezeggingen en in schrijvingen bijeen, zodat het comité kon verklaren dat de bouw van de schouwburg „zo goed als verzekerd" was. De toekomst zag er hoopvol uit Maar er kwam een nieuwe kink in de kabel. Een der punten, waarover het comité bij het gemeentebestuur kwam onderhandelen, was een verzoek om subsidie. Om de exploitatie van het te bouwen theater minder riskant te maken, had men overheidssteun no dig tot een bedrag vanzegge en schrijve vijfduizend gulden per jaar. Nauwelijks was dat bekend geworden! of bij de gemeenteraad kwamen ver zoekschriften uit de burgerij binnen: van voorstanders (waaronder de leden van de Kunstenaarskring) die de sub sidie-aanvraag steunden, maar ook van tweemaal zoveel tegenstanders, van wie de meesten elke subsidie aan het toneel als een schandelijk misbruik van overheidsgeld beschouwden. Het resultaat, was, dat ook het schouw- plan Nieuwe Gracht op niets uitliep. VIJF JAAR later werd er weer een ander plan gelanceerd: deze keer door een combinatie onder leiding van de heren J. O. Brinkmann en H. van Bree- men. Zij hadden opnieuw het oog la ten vallen op het oostelijke einde van de Parklaan, waar het terrein van en rondom de vroegere katoenfabriek nog altijd grotendeels onbebouwd was. Be gin 1890 verzochten Brinkmann en Van Breemen het gemeentebestuur, hun een stuk grond aan de Parklaan, van de Phoenixweg (nu Phoenixstraat) tot de Friese Varkenmarkt, in erfpacht af te staan voor de bouw van een schouw burg die tevens als concertgebouw zou kunnen dienen. Hun verzoek werd ge steund door verschillend verenigingen op kunstgebied en B. en W. waren in principe wel bereid, het in te willigen. Maar de gemeenteraad dacht er an ders over. Sommige raadsleden hadden artistieke bedenkingen tegen het com bineren van een schouwburg- met een concertzaal, andere wilden het terrein in kwestie liever voorlopig onbebouwd laten in verband met de toen nog on duidelijke plannen voor een nieuw sta tion en nieuwe spoorwegovergangen daar in de buurt. En tenslotte werd er weer op gewezen dat de Jansschouw burg die zomer (voor de zoveelste keer) zou worden verbouwd en data „totaal tegen brandgevaar beveiligd" zou zijn. Het plan werd dan ook ver worpen. Maar de Haarlemse toneelvrienden gaven nog altijd de moed niet op. Het volgende plan het vijfde dus voor zag in de bouw van een schouwburg met duizend tot twaalfhonderd zit plaatsen, die op het tegenwoordige Nas- sauplein zou moeten komen; de bouw kosten werden ook nu weer geraamd op tweehonderdduizend gulden. Veel nadere bijzonderheden over dit plan zijn niet bekend geworden, maar in ok tober 1899 was 't in elk geval wel ze ker dat het niet zou worden verwezen lijkt. NOG GEEN twee-en-een-half jaar hield Haarlem het zonder schouwburg plan uit. In februari 1902 richtten G. B. Crommelin (ook weer een vooraan staand lid van „Trou moet blycken") en negen anderen zich tot het gemeen tebestuur met het verzoek, de bouw van een schouwburg te helpen realise ren door daarvoor een deel van het ter rein der kort tevoren afgebroken gas fabriek aan de Zijlvest kosteloos af te staan. B. en W. moesten er deze keer blijkbaar grondig over nadenken, want pas twintig maanden later, in oktober 1903. brachten zij de zaak in de ge meenteraad. Maar toen dan ook met een gunstig advies, gebaseerd op het feit dat het college „eenparig van mening was dat het stichten van een aan de eisen des tijds beantwoordende schouw burg aan de gemeente zeer ten goede zal komen". Het ging om een stuk grond van een kleine drieduizend vier kante meter, ongeveer tussen de hui dige Zijlvest, Vestestraat en Jacob- straat, waarop de schouwburg met bet front naar de Wilhelminastraat zou komen te staan. „Het voorstel van B. en W. is vorste lijk", schreef de Oprechte Haarlemsche Courant, „een daad op het gebied der Schone Kunsten". De grond die B. en W. nu in erfpacht wilden geven, had de gemeente namelijk voor twintig gulden per vierkante meter van de gasmaat schappij Imperial gekocht; hij verte genwoordigde dus een waarde van bij na zestigduizend gulden. „De rente derving van dit kapitaal kan als een jaarlijkse subsidie van gemeentewege aan de nieuwe schouwburg worden be schouwd", vervolgde het geestdriftige dagbladbericht. Maar met dat reken sommetje had de redactie ongewild de knuppel in het hoenderhok geworpen. De principiële tegenstanders kwamen opnieuw spoorslags in 't geweer; ver schillende organisaties, kerkeraden, de kiesvereniging Burgerplicht, de Chris telijke Nationale Werkmansbond zon den de gemeenteraad petities waarin werd betoogd dat het stichten van een nieuwe schouwburg „zeer zeker geen algemeen belang kon worden geacht". De voorstanders verweerden zich krachtig en stuurden ook hunnerzijds petities aan de raad. In de dagbladen verschenen tal van ingezonden stuk ken, waarin de oppositie betoogde dat Haarlem geen nieuwe schouwburg no dig had want behalve in de schouw burg Jansweg werden ook in De Kroon (op de Grote Markt), in de Vereniging (Lange Begijnestraat) en in het Bron- gebouw (Frederikspark) vrij geregeld toneelvoorstellingen gegeven. De an dere partij ging daar tegen in met in gezonden stukken waarin geklaagd werd dat de Jansschouwburg, waar toch het meest werd gespeeld, veel te ouderwets was, te benauwd, dat men er last had van rook, dat men er on gemakkelijk zat, dat hij nog altijd brandgevaar opleverde. enzovoort. Voor het eerst in een kwart eeuw van schouwburgplannen waren de Haar lemse gemoederen er echt bij in bewe ging gekomen. MIDDEN in die verwoede strijd kre gen de tegenstanders van het plan plot seling steun van een heel onverwachte kant, namelijk van Sarah Bernhardt. De vermaarde Franse actrice kwam dat najaar namelijk met haar gezel schap in de Schouwburg Jansweg een voorstelling geven van „La dame aux camélias". Zij werd door de schouw burgdirecteur, Gerrit Jan van Gaste ren (grootvader van de huidige gene ratie Van Gasterens), met uitbundig eerbetoon ontvangen en zo liefdevol verzorgd als zelfs „la divine Sarah" dat in een Hollandse provinciestad nau welijks kon verwachten; ze werd over laden met bloemen en het succes van de voorstelling was overweldigend. Na afloop werd zij door een Haarlemse journalist geïnterviewd en deze kon in de krant van de volgende avond de trotse regels zetten: „Over onze schouwburgzaal was deze toneelspeel ster, die alle schouwburgen van de wereld kent, uitstekend te spreken". Wat had Sarah onder die omstandig heden anders kunnen zeggen? Zij kon niet weten dat zij velen een prachtig argument had geleverd tegen de bouw van een nieuw theater. Naar het schijnt, zat de gemeente raad er een beetje mee. Op voorstel van een der leden werd de behandeling van de zaak, ondanks het gunstige ad vies van B. pn W. en van de door hen gehoorde deskundige instanties, ten minste voor nader beraad uitgesteld „tot een volgende vergadering". Met andere woorden- het plan ging voor onbepaalde tijd in de ijskast, en van daar schijnt het in de diepvries terecht te zijn gekomen. Vermoedelijk is het er nooit weer uit tevoorschijn gehaald, want op het bewuste terrein verrees tenslotte het complex gebouwen van handelsschool, lyceum, protestanten bond, enzovoort, dat er nu nog staat. DE IRONIE van het noodloot wilde dat, toen het zesde schouwburgplan nog maar nauwelijks op deze manier in stilte was begraven, de Jansschouw burg opnieuw, en nu voor geruime tijd, „wegens brandgevaar" werd geslo ten. Nog geen vier jaar tevoren was dat theater, zoals de pers toen meldde, „geheel vernieuwd, verfraaid en in sommige onderdelen verbeterd". Maar in maart 1904 besloten B. en W. onder de indruk van de schouwburgramp in Chicago (waar bij een brandpaniek in het Iroquois Theatre zeshonderd mensen waren omgekomen), de speel- vergunning in te trekken. Zelfs een Amsterdamse brandweerdeskundige was er aan te pas gekomen en „uit de rapporten bleek dat in geval van brand het verlies van mensenlevens zoude zijn te betreuren", verklaarde burge meester Boreel van Hogelanden. Van Gasteren moest het theater tot na een nieuwe verbouwing, die pas in au gustus 1906 voltooid was, gesloten hou den. Het Haarlemse schouwburgpubliek kon dus twee jaar lang alleen terecht in de andere zalen (waar de veiligheid overigens ook nogal wat te wensen over liet). En het „Haarlemsch Tooneel", het nieuwe gezelschap van Louis Bouw meester, dat nog maar een half jaar bestond, kwam vrijwel op straat te staan. Het scheen voorlopig uit te zijn met de plannenmakerij. Maar niet lang. Want eind 1912 kreeg Haarlem een nieuwe burgemeester, de kunstlieven de Jhr. Mr. W. B. Sandberg, en deze werd al gauw in vertrouwen genomen door een welgesteld burger die voor instellingen op kultureel gebied al her haaldelijk royale schenkingen had gedaan en die nu met een gift van nog grotere allure de kroon op dat werk wilde zetten. De mecenas wenste des tijds onbekend te blijven, maar een hal ve eeuw later, op 6 mei 1964. konden wij in dit blad het geheim onthullen: .het was de heer Jan Krol Kzn., Sne- ker van geboorte, die zich in 1883 na een Indische carrière bij de Ne derlands-Indische Handelsbank en de Deli-Mij. in Haarlem had gevestigd en hier lange tijd gemeenteraadslid was geweest. Krol had door een forse gift de oprichting van het Frans Hals monument in het Flora-park moge lijk gemaakt, had aan het Frans-Hals museum zijn schilderijcollectie ge schonken en had in allerlei functies het sociaal-kulturele welzijn van de stad helpen bevorderen. Kort na zijn zeven tigste verjaardag kwam het plan bij hem op, nog tijdens zijn leven een of ander belangrijk openbaai- gebouw te stichten dat hij aan de stad zou kunnen nalaten niet als ten monument voor zichzelf, want zijn naam wilde hij er niet bij genoemd zien maar als een altruïstische uiting van burgerzin. Hij overlegde met burgemeester Sandberg, met welke publieke instelling Haarlem het meest gediend zou zijn. en deze adviseerde: een stadsschouwburg. Jan Krol ging daarmee accoord. Hij begon met, voor zijn rekening, de architect prof. J. A. G. van der Steur (mede- bouwmeester van het Vredespaleis en oud-Haarlemmer) de schouwburg te laten ontwerpen. En toen diens bouw plannen klaar waren, smaakte burge meester Sandberg de voldoening, in de raadsvergadering van 6 mei 1914 een brief te kunnen voorlezen waarin de niet-genoemde afzender schreef: „Ik heb de eer U te berichten, dat ik ter beschikking van de gemeente stel, om daarvoor te doen bouwen een nieuwen schouwburg, overeenkomstig de hier bij gaande ontwerpen, opgemaakt door den bouwkundigen ingenieur J. A. G. van der Steur, een bedrag van 250.000 (zegge tweehonderd en vijftigduizend gulden)". Daaraan verbond hij de voor waarden dat de gemeente het weste lijk gedeelte van het Wilsonsplein voor de bouw van de schouwburg beschik baar zou stellen en overigens alleen het meubilair en de toneelbenodigd heden voor haar rekening zou nemen. DE BURGEMEESTER noemde het terecht een „schitterende gift", die hem inspireerde tot „woorden van vreugde en van erkentelijkheid". Maar nog was de laatste hindernis niet ge nomen. Het gemeentebestuur liet eerst nog door de heer Krol schriftelijk ver zekeren dat hij, en niet de gemeente formele opdracht tot de schouwburg gebouw zou geven, zodat, als de bouw kosten hoger mochten zijn dan het ge noemde bedrag van een kwart miljoen, de schenker het verschil zou moeten bijpassen en niet de gemeente. En zelfs toen zag de raad nogal op tegen het betalen van het meubilair en de toneel benodigdheden, waarvan de kosten op circa vijftigduizend gulden werden ge schat. Aan rente en aflossing van die inrichtingskosten, plus verzekering en onderhoud, zou het theater de gemeen te toch wel een zeven-en-een-half dui zend gulden per jaar kosten en dat von den verscheidene raadsleden heel be zwaarlijk, ook al wees de burgemees ter er op dat die uitgaven grotendeels zouden worden gecompenseerd door inkomsten uit de exploitatie. Maar ten slotte werd het plan dan toch, zij het slechts met 19 stemmen voor en 11 te gen, door de raad aangenomen. Er ontstond nog enige vertraging door de mobilisatie bij het uitbreken van de eefste wereldoorlog, maar in de herfst van 1915 ging dan toch de eer ste spade in de grond. De mecenas heeft de schouwburg echter niet vol tooid kunnen zien; de heer en mevrouw Krol stierven beiden in de zomer van 1916. Zij hebben ook niet kunnen ver moeden dat er na hun dood toch nog financiële moeilijkheden zouden rijzen, als gevolg van prijsstijgingen en ma- teriaalschaarste veroorzaakt door de oorlogstoestand rondom Nederland. De gemeente nam een tekort van 28.500 voor haar rekening, maar voor de meu bilering moest toen wel een beroep wor den gedaan op de vrijgevigheid van Haarlemse burgers, waardoor de ver schillende onderdelen van het interi eur aanvankelijk niet al te best met elkaar harmonieerden. Maar hoe dan ook, op 30 september 1918 gingen de deuren open en had Haarlem, na twee generaties van plannenmakers en een enveertig jaar van verwachtingen en teleurstellingen, zijn nieuwe schouw burg. ZONDER dat kwart miljoen van Jan Krol Kzn. een bedrag waarvan de waarde toen gelijk stond met enige miljoenen guldens van nu zou die nieuwe schouwburg er misschien nooit zijn gekomen. Vier jaar geleden, toen de naam van de „onbekende schenker" voor 't eerst openbaar werd gemaakt, heeft ons blad de suggestie gedaan de nagedachtenis van de mecenas te eren door middel van een gedenkplaat die de schouwburgbezoekers aan zijn mil- dadigheid en burgerzin zou herinneren. Wij willen die suggestie nu graag her halen, want er is nauwelijks een bete re gelegenheid denkbaar voor het aan brengen van zo'n gedenkplaat dan het halve-eeuwfeest van de stadsschouw burg, die aan Jan Krol zijn ontstaan te danken heeft gehad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 17