DE VOORGESCHIEDENIS VAN DE
HAARLEMSE STADSSCHOUWBURG
-m
Zeven plannen in eenenveertig jaar
i MM1 MN!
IBB oT wTÜff
tMnslw
Fiwr*''
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1968
Erbij*
17
De „nieuwe" Haarlemse schouw
burg omstreeks de opening in
1918.
Jansweg
I'
Pogingen
iftpvi ii 'd'uv.ï -j,!-*v
„Meevaller"
m
m-
Nieuw plan
De oude schouwburg aan de Jansweg.
Grond
Sarah
Chicago
J. Krolde onbekende gever.
Hindernis
Onbekende
Sunon Koster
MET VALLEN EN OPSTAAN
BINNENKORT viert Haarlem het vijftigjarig be
staan van zijn Stadsschouwburg een week
of zes later dan de eigenlijke verjaardag, want
die is aanstaande maandag, 30 september. Dan zal het
een halve eeuw geleden zijn dat de schouwburg werd
geopend met een galavoorstelling van Frederik van
Eedens treurspel „De heks van Haarlem" door het
gezelschap van Willem Royaards, Het Tooneel. Een
historisch toneelstuk over Haarlem, geschreven door
een in Haarlem geboren dichter van betekenis; het was
dus een avond waarop de Haarlemmers trots konden
zijn.
Ondanks de „rantsoenveriichting"
(de eerste wereldoorlog was im
mers nog niet afgelopen, al was de
vrede in zicht) was het een feestelijke
avond, die behave een nieuw begin ook
een lang-verwacht einde betekende, na
melijk het einde van een voorgeschiede
nis die niet minder dan eenenveertig
jaar had geduurd. Want de eerste
plannen voor „een nieuwe schouwburg"
die dus op 30 september 1918 een rea
liteit was geworden, dateerden uit
1877. Eenenveertig jaar lang waren er,
met ongeregelde tussenpozen, plannen
gemaakt, gelden bijeengebracht, bouw
terreinen uitgezocht en weer afgekeurd,
subsidies aangevraagd en geweigerd,
plannen opgegeven en weer nieuwe
gemaakt. De taaie volharding van twee
generaties Haarlemse toneelvrienden
verdient wel een eervolle vermelding.
NIET DAT Haarlem al die jaren
geen schouwburg bezat; in 1877, toen
die eerste plannen op tafel kwamen,
had het er zelfs twee. De oudste daar
van, een aftands en verwaarloosd ge
bouw, stond aan het Houtplein, tussen
de Tempebersstiraat en het Wijde Gel-
deloze Pad. Hij was bijna honderd jaar-
oud en werd de laatste jaren weinig
meer bespeeld. Als „schouwburgdirec
teur" (d.w.z. eigenaar en verhuurder)
fungeerde de heer J. van den Berg,
die tevens het naast de schouwberg ge
legen logement en proeflokaal „De groe
ne valk" en ook nog een stalhouderij
op het Houtplein exploiteerde. De an
dere schouwburg was die op de Jans-
weg, waaraan vele nog levende Haar
lemmers herinneringen zullen hebben,
want hij is tot 1936 in gebruik geweest.
De schouwburg Jansweg was in 1849
geopend en kon dus in 1877 nog niet
bepaald oud worden genoemd. Maar
hij was wel een voortdurend onderwerp
van kritiek van de kant der stedelijke
overheid, die vond dat hij onvoldoende
beveiligd was tegen brandgevaar (hoe
wel er in het bijna negentigjarige be
staan van de schouwburg nooit een ern
stige brand heeft plaatsgehad). Hij is
in de loop der jaren dan ook herhaal
delijk op last van de brandweer geslo
ten tot er „bevredigende" veiligheids
voorzieningen waren aangebracht, die
na korte tijd ook alweer „niet bevredi
gend" werden gevonden.
Maar deze moeilijkheden waren in
1877 nog niet zo ernstig dat daarom aan
de bouw van een nieuwe schouwburg
moest worden gedacht. Dat denkbeeld
zal eerder iets te maken hebben gehad
met de komst naar Haarlem van Jo
hannes Tjasink. een vooral in zijn jon
ge jaren populaire acteur die van 1859
tot 1872 directeur van de stedelijke
Amsterdamse schouwburg bekend als
„de houten kast" en van het daar spe
lende gezelschap was geweest. Toen
die schouwburg in mei 1872 voor ander
half jaar werd gesloten om hem einde
lijk van stenen muren te laten voor
zien, trok het Amsterdamse gemeen
tebestuur (waarschijnlijk om niet voor
de salarissen van het personeel aan
sprakelijk te worden gesteld) de con
cessie van Tjasink in, waardoor deze
zijn gezelschap moest ontbinden. Mis
schien wel om revanche te nemen op
Amsterdam liet Tjasink kort daarna
het oog op Haarlem vallen. Samen met
de architect D. L. E. van den Arend
en de boekhandelaar-uitgever J. J. van
Brederode stelde hij een plan op voor
de bouw van een schouwburg in de
Parklaan bij het Ripperdapark. Op 6
april 1877, diende het driemanschap bij
het gemeentebestuur een verzoekschrift
in om financiële steun voor de uitvoe
ring ervan Maar dat lukte niet; bijna
acht maanden later kregen de reques-
tranten bericht dat, „hoe gaarne B. en
W. ook tot het spoedig tot stand komen
van een schouwburg willen meewerken
de vele en belangrijke uitgaven der
gemeente verhinderden, voor heit ogen
blik daaraan gevolg te geven".
TWEE JAAR later stierf Tjasink,
zeventig jaar oud. Maar dat verhinder
de de twee anderen niet, pogingen te
blijven doen om het plan te verwezen
lijken. Zij kregen daarbij de mede
werking van een vijftal Haarlemse no
tabelen: A. L. Dyserinck, D. L. van
der Heide, Jhr. Q. Hoeufft, P. L. Huet
en J. H. Krelage. En inderdaad, nog
geen half jaar na Tjasinks dood hadden
zij bereikt dat de gemeenteraad be
sloot, het beoogde terrein aan de Park
laan, zuidelijk van de voormalige ka
toenspinnerij en -weverij De Phoenix,
bij wijze van schenking voor de bouw
van een schouwburg beschikbaar stel
len. De bouwkosten werden geraamd
op tweehonderdduizend gulden, wat in
die tijd genoeg was voor de bouw van
een theater met 1150 zitplaatsen, „ge
schikt voor toneelvoorstellingen en
opera-uitvoeringen op ruime schaal,
tegen matige entree". Op advies van
de Amsterdamse bankier en toneelme
cenas A. C. Wertheim zou er een kapi
taal van 50.000 bijeen worden ge
bracht, waarna voor de overige f 150.000
een obligatielening zou worden uitge
schreven.
Terwijl initiatiefnemers druk bezig
waren dat financiële varkentje te was
sen, rezen er bij andere Haarlemmers
bezwaren tegen het plan om de nieuwe
schouwburg zo ver buiten de stads
kern te bouwen. Enige ingezetenen,
met aan 't hoofd Dr. E. H. van Baum-
hauer, „Keizer" van de sociëteit Trou
moet blycken, gaven de voorkeur aan
een plaats midden in het centrum en
lieten daarom het oog vallen op het
Proveniershuis in de Grote Houtstraat.
Zij vroegen het gemeentebestuur, dat
gebouw te mogen afbreken en op die
plaats ,met steun van de gemeente in de
vorm van een garantie voor een geld
lening, een schouwburg te mogen bou
wen. B. en W. zagen er blijkbaar geen
been in, het historisch-waardevolle Pro
veniershuis met de grond gelijk te la
ten maken, want zij stelden de raad in
januari 1882 voor, het gevraagde ter
rein aan de groep Von Baumhauer in
erfpacht te geven voor één gulden per
jaar; alleen aan de gevraagde garan
tie verbonden zij enige voorwaarden.
Maar de gemeenteraad, die een jaar
tevoren er in principe al mee had inge-
••■j -.-v.
stemd, op de plaats van het Prove
niershuis een schouwburg en enige win
kel- en woonhuizen te bouwen, bedacht
zich deze keer nog te rechter tijd en
verwierp het voorstel van B en W.
Het Proveniershuis was gered, maar
het plan-Von Baumhauer was getor
pedeerd.
MET HET bijeenbrengen van kapi
taal door de andere groep vlotte het in-
,v .-
tussen niet erg. Maar die pogingen wer
den in 1884 onverwachts begunstigd
door het feit dat de Schouwburg Jans
weg weer eens door de politie werd
„afgekeurd wegens brandgevaar", het
geen vele gegoede Haarlemmers er
toe bracht, nu toch maar op de lening
voor een nieuwe schouwburg in te te
kenen. Bovendien was er blijkbaar een
compromis gesloten tussen de groep
Van Den Arend c.s. en haar voorma
lige oppositie: de schouwburg zou niet
in de Grote Houtstraat, maar ook niet
in de Parklaan worden gebouwd; men
was het eens geworden over een ter
rein aan de Nieuwe Gracht, dat was
vrijgekomen door het afbreken van de
voormalige cavaleriestallen. Met ver
eende krachten werd nu een „Haar-
lemsche Schouwburgvereeniging" op
gericht en namens deze knoopte een
comité van tien leden, waarin beide
groepen vertegenwoordigd waren,
nieuwe onderhandelingen met het ge
meentebestuur aan. Van het benodigde
kapitaal van twee ton was al 151.000
in de vorm van toezeggingen en in
schrijvingen bijeen, zodat het comité
kon verklaren dat de bouw van de
schouwburg „zo goed als verzekerd"
was. De toekomst zag er hoopvol uit
Maar er kwam een nieuwe kink in
de kabel. Een der punten, waarover
het comité bij het gemeentebestuur
kwam onderhandelen, was een verzoek
om subsidie. Om de exploitatie van
het te bouwen theater minder riskant
te maken, had men overheidssteun no
dig tot een bedrag vanzegge en
schrijve vijfduizend gulden per jaar.
Nauwelijks was dat bekend geworden!
of bij de gemeenteraad kwamen ver
zoekschriften uit de burgerij binnen:
van voorstanders (waaronder de leden
van de Kunstenaarskring) die de sub
sidie-aanvraag steunden, maar ook van
tweemaal zoveel tegenstanders, van
wie de meesten elke subsidie aan het
toneel als een schandelijk misbruik
van overheidsgeld beschouwden. Het
resultaat, was, dat ook het schouw-
plan Nieuwe Gracht op niets uitliep.
VIJF JAAR later werd er weer een
ander plan gelanceerd: deze keer door
een combinatie onder leiding van de
heren J. O. Brinkmann en H. van Bree-
men. Zij hadden opnieuw het oog la
ten vallen op het oostelijke einde van
de Parklaan, waar het terrein van en
rondom de vroegere katoenfabriek nog
altijd grotendeels onbebouwd was. Be
gin 1890 verzochten Brinkmann en Van
Breemen het gemeentebestuur, hun een
stuk grond aan de Parklaan, van de
Phoenixweg (nu Phoenixstraat) tot de
Friese Varkenmarkt, in erfpacht af
te staan voor de bouw van een schouw
burg die tevens als concertgebouw zou
kunnen dienen. Hun verzoek werd ge
steund door verschillend verenigingen
op kunstgebied en B. en W. waren in
principe wel bereid, het in te willigen.
Maar de gemeenteraad dacht er an
ders over. Sommige raadsleden hadden
artistieke bedenkingen tegen het com
bineren van een schouwburg- met een
concertzaal, andere wilden het terrein
in kwestie liever voorlopig onbebouwd
laten in verband met de toen nog on
duidelijke plannen voor een nieuw sta
tion en nieuwe spoorwegovergangen
daar in de buurt. En tenslotte werd er
weer op gewezen dat de Jansschouw
burg die zomer (voor de zoveelste
keer) zou worden verbouwd en data
„totaal tegen brandgevaar beveiligd"
zou zijn. Het plan werd dan ook ver
worpen.
Maar de Haarlemse toneelvrienden
gaven nog altijd de moed niet op. Het
volgende plan het vijfde dus voor
zag in de bouw van een schouwburg
met duizend tot twaalfhonderd zit
plaatsen, die op het tegenwoordige Nas-
sauplein zou moeten komen; de bouw
kosten werden ook nu weer geraamd
op tweehonderdduizend gulden. Veel
nadere bijzonderheden over dit plan
zijn niet bekend geworden, maar in ok
tober 1899 was 't in elk geval wel ze
ker dat het niet zou worden verwezen
lijkt.
NOG GEEN twee-en-een-half jaar
hield Haarlem het zonder schouwburg
plan uit. In februari 1902 richtten G. B.
Crommelin (ook weer een vooraan
staand lid van „Trou moet blycken")
en negen anderen zich tot het gemeen
tebestuur met het verzoek, de bouw
van een schouwburg te helpen realise
ren door daarvoor een deel van het ter
rein der kort tevoren afgebroken gas
fabriek aan de Zijlvest kosteloos af te
staan. B. en W. moesten er deze keer
blijkbaar grondig over nadenken, want
pas twintig maanden later, in oktober
1903. brachten zij de zaak in de ge
meenteraad. Maar toen dan ook met een
gunstig advies, gebaseerd op het feit
dat het college „eenparig van mening
was dat het stichten van een aan de
eisen des tijds beantwoordende schouw
burg aan de gemeente zeer ten goede
zal komen". Het ging om een stuk
grond van een kleine drieduizend vier
kante meter, ongeveer tussen de hui
dige Zijlvest, Vestestraat en Jacob-
straat, waarop de schouwburg met bet
front naar de Wilhelminastraat zou
komen te staan.
„Het voorstel van B. en W. is vorste
lijk", schreef de Oprechte Haarlemsche
Courant, „een daad op het gebied der
Schone Kunsten". De grond die B. en
W. nu in erfpacht wilden geven, had de
gemeente namelijk voor twintig gulden
per vierkante meter van de gasmaat
schappij Imperial gekocht; hij verte
genwoordigde dus een waarde van bij
na zestigduizend gulden. „De rente
derving van dit kapitaal kan als een
jaarlijkse subsidie van gemeentewege
aan de nieuwe schouwburg worden be
schouwd", vervolgde het geestdriftige
dagbladbericht. Maar met dat reken
sommetje had de redactie ongewild de
knuppel in het hoenderhok geworpen.
De principiële tegenstanders kwamen
opnieuw spoorslags in 't geweer; ver
schillende organisaties, kerkeraden, de
kiesvereniging Burgerplicht, de Chris
telijke Nationale Werkmansbond zon
den de gemeenteraad petities waarin
werd betoogd dat het stichten van een
nieuwe schouwburg „zeer zeker geen
algemeen belang kon worden geacht".
De voorstanders verweerden zich
krachtig en stuurden ook hunnerzijds
petities aan de raad. In de dagbladen
verschenen tal van ingezonden stuk
ken, waarin de oppositie betoogde dat
Haarlem geen nieuwe schouwburg no
dig had want behalve in de schouw
burg Jansweg werden ook in De Kroon
(op de Grote Markt), in de Vereniging
(Lange Begijnestraat) en in het Bron-
gebouw (Frederikspark) vrij geregeld
toneelvoorstellingen gegeven. De an
dere partij ging daar tegen in met in
gezonden stukken waarin geklaagd
werd dat de Jansschouwburg, waar
toch het meest werd gespeeld, veel te
ouderwets was, te benauwd, dat men
er last had van rook, dat men er on
gemakkelijk zat, dat hij nog altijd
brandgevaar opleverde. enzovoort.
Voor het eerst in een kwart eeuw van
schouwburgplannen waren de Haar
lemse gemoederen er echt bij in bewe
ging gekomen.
MIDDEN in die verwoede strijd kre
gen de tegenstanders van het plan plot
seling steun van een heel onverwachte
kant, namelijk van Sarah Bernhardt.
De vermaarde Franse actrice kwam
dat najaar namelijk met haar gezel
schap in de Schouwburg Jansweg een
voorstelling geven van „La dame aux
camélias". Zij werd door de schouw
burgdirecteur, Gerrit Jan van Gaste
ren (grootvader van de huidige gene
ratie Van Gasterens), met uitbundig
eerbetoon ontvangen en zo liefdevol
verzorgd als zelfs „la divine Sarah"
dat in een Hollandse provinciestad nau
welijks kon verwachten; ze werd over
laden met bloemen en het succes van
de voorstelling was overweldigend. Na
afloop werd zij door een Haarlemse
journalist geïnterviewd en deze kon in
de krant van de volgende avond de
trotse regels zetten: „Over onze
schouwburgzaal was deze toneelspeel
ster, die alle schouwburgen van de
wereld kent, uitstekend te spreken".
Wat had Sarah onder die omstandig
heden anders kunnen zeggen? Zij kon
niet weten dat zij velen een prachtig
argument had geleverd tegen de bouw
van een nieuw theater.
Naar het schijnt, zat de gemeente
raad er een beetje mee. Op voorstel
van een der leden werd de behandeling
van de zaak, ondanks het gunstige ad
vies van B. pn W. en van de door hen
gehoorde deskundige instanties, ten
minste voor nader beraad uitgesteld
„tot een volgende vergadering". Met
andere woorden- het plan ging voor
onbepaalde tijd in de ijskast, en van
daar schijnt het in de diepvries terecht
te zijn gekomen. Vermoedelijk is het
er nooit weer uit tevoorschijn gehaald,
want op het bewuste terrein verrees
tenslotte het complex gebouwen van
handelsschool, lyceum, protestanten
bond, enzovoort, dat er nu nog staat.
DE IRONIE van het noodloot wilde
dat, toen het zesde schouwburgplan
nog maar nauwelijks op deze manier
in stilte was begraven, de Jansschouw
burg opnieuw, en nu voor geruime tijd,
„wegens brandgevaar" werd geslo
ten. Nog geen vier jaar tevoren was
dat theater, zoals de pers toen meldde,
„geheel vernieuwd, verfraaid en in
sommige onderdelen verbeterd". Maar
in maart 1904 besloten B. en W. onder
de indruk van de schouwburgramp in
Chicago (waar bij een brandpaniek in
het Iroquois Theatre zeshonderd
mensen waren omgekomen), de speel-
vergunning in te trekken. Zelfs een
Amsterdamse brandweerdeskundige
was er aan te pas gekomen en „uit de
rapporten bleek dat in geval van brand
het verlies van mensenlevens zoude
zijn te betreuren", verklaarde burge
meester Boreel van Hogelanden. Van
Gasteren moest het theater tot na
een nieuwe verbouwing, die pas in au
gustus 1906 voltooid was, gesloten hou
den. Het Haarlemse schouwburgpubliek
kon dus twee jaar lang alleen terecht
in de andere zalen (waar de veiligheid
overigens ook nogal wat te wensen over
liet). En het „Haarlemsch Tooneel",
het nieuwe gezelschap van Louis Bouw
meester, dat nog maar een half jaar
bestond, kwam vrijwel op straat te
staan.
Het scheen voorlopig uit te zijn met
de plannenmakerij. Maar niet lang.
Want eind 1912 kreeg Haarlem een
nieuwe burgemeester, de kunstlieven
de Jhr. Mr. W. B. Sandberg, en deze
werd al gauw in vertrouwen genomen
door een welgesteld burger die voor
instellingen op kultureel gebied al her
haaldelijk royale schenkingen had
gedaan en die nu met een gift van nog
grotere allure de kroon op dat werk
wilde zetten. De mecenas wenste des
tijds onbekend te blijven, maar een hal
ve eeuw later, op 6 mei 1964. konden
wij in dit blad het geheim onthullen:
.het was de heer Jan Krol Kzn., Sne-
ker van geboorte, die zich in 1883
na een Indische carrière bij de Ne
derlands-Indische Handelsbank en de
Deli-Mij. in Haarlem had gevestigd
en hier lange tijd gemeenteraadslid
was geweest. Krol had door een forse
gift de oprichting van het Frans Hals
monument in het Flora-park moge
lijk gemaakt, had aan het Frans-Hals
museum zijn schilderijcollectie ge
schonken en had in allerlei functies het
sociaal-kulturele welzijn van de stad
helpen bevorderen. Kort na zijn zeven
tigste verjaardag kwam het plan bij
hem op, nog tijdens zijn leven een of
ander belangrijk openbaai- gebouw te
stichten dat hij aan de stad zou kunnen
nalaten niet als ten monument voor
zichzelf, want zijn naam wilde hij er
niet bij genoemd zien maar als een
altruïstische uiting van burgerzin. Hij
overlegde met burgemeester Sandberg,
met welke publieke instelling Haarlem
het meest gediend zou zijn. en deze
adviseerde: een stadsschouwburg. Jan
Krol ging daarmee accoord. Hij begon
met, voor zijn rekening, de architect
prof. J. A. G. van der Steur (mede-
bouwmeester van het Vredespaleis en
oud-Haarlemmer) de schouwburg te
laten ontwerpen. En toen diens bouw
plannen klaar waren, smaakte burge
meester Sandberg de voldoening, in de
raadsvergadering van 6 mei 1914 een
brief te kunnen voorlezen waarin de
niet-genoemde afzender schreef: „Ik
heb de eer U te berichten, dat ik ter
beschikking van de gemeente stel, om
daarvoor te doen bouwen een nieuwen
schouwburg, overeenkomstig de hier
bij gaande ontwerpen, opgemaakt door
den bouwkundigen ingenieur J. A. G.
van der Steur, een bedrag van 250.000
(zegge tweehonderd en vijftigduizend
gulden)". Daaraan verbond hij de voor
waarden dat de gemeente het weste
lijk gedeelte van het Wilsonsplein voor
de bouw van de schouwburg beschik
baar zou stellen en overigens alleen
het meubilair en de toneelbenodigd
heden voor haar rekening zou nemen.
DE BURGEMEESTER noemde het
terecht een „schitterende gift", die
hem inspireerde tot „woorden van
vreugde en van erkentelijkheid". Maar
nog was de laatste hindernis niet ge
nomen. Het gemeentebestuur liet eerst
nog door de heer Krol schriftelijk ver
zekeren dat hij, en niet de gemeente
formele opdracht tot de schouwburg
gebouw zou geven, zodat, als de bouw
kosten hoger mochten zijn dan het ge
noemde bedrag van een kwart miljoen,
de schenker het verschil zou moeten
bijpassen en niet de gemeente. En zelfs
toen zag de raad nogal op tegen het
betalen van het meubilair en de toneel
benodigdheden, waarvan de kosten op
circa vijftigduizend gulden werden ge
schat. Aan rente en aflossing van die
inrichtingskosten, plus verzekering en
onderhoud, zou het theater de gemeen
te toch wel een zeven-en-een-half dui
zend gulden per jaar kosten en dat von
den verscheidene raadsleden heel be
zwaarlijk, ook al wees de burgemees
ter er op dat die uitgaven grotendeels
zouden worden gecompenseerd door
inkomsten uit de exploitatie. Maar ten
slotte werd het plan dan toch, zij het
slechts met 19 stemmen voor en 11 te
gen, door de raad aangenomen.
Er ontstond nog enige vertraging
door de mobilisatie bij het uitbreken
van de eefste wereldoorlog, maar in
de herfst van 1915 ging dan toch de eer
ste spade in de grond. De mecenas
heeft de schouwburg echter niet vol
tooid kunnen zien; de heer en mevrouw
Krol stierven beiden in de zomer van
1916. Zij hebben ook niet kunnen ver
moeden dat er na hun dood toch nog
financiële moeilijkheden zouden rijzen,
als gevolg van prijsstijgingen en ma-
teriaalschaarste veroorzaakt door de
oorlogstoestand rondom Nederland. De
gemeente nam een tekort van 28.500
voor haar rekening, maar voor de meu
bilering moest toen wel een beroep wor
den gedaan op de vrijgevigheid van
Haarlemse burgers, waardoor de ver
schillende onderdelen van het interi
eur aanvankelijk niet al te best met
elkaar harmonieerden. Maar hoe dan
ook, op 30 september 1918 gingen de
deuren open en had Haarlem, na twee
generaties van plannenmakers en een
enveertig jaar van verwachtingen en
teleurstellingen, zijn nieuwe schouw
burg.
ZONDER dat kwart miljoen van Jan
Krol Kzn. een bedrag waarvan de
waarde toen gelijk stond met enige
miljoenen guldens van nu zou die
nieuwe schouwburg er misschien nooit
zijn gekomen. Vier jaar geleden, toen
de naam van de „onbekende schenker"
voor 't eerst openbaar werd gemaakt,
heeft ons blad de suggestie gedaan de
nagedachtenis van de mecenas te eren
door middel van een gedenkplaat die
de schouwburgbezoekers aan zijn mil-
dadigheid en burgerzin zou herinneren.
Wij willen die suggestie nu graag her
halen, want er is nauwelijks een bete
re gelegenheid denkbaar voor het aan
brengen van zo'n gedenkplaat dan het
halve-eeuwfeest van de stadsschouw
burg, die aan Jan Krol zijn ontstaan
te danken heeft gehad.