FELLE DISCUSSIES OP REÜNIE HANS VISSER 'T HOOFT EEF KAMERBEEK GEERTJE WIELEMA ADJE PAULEN MARIE-LOUISE VAESSEN ARIE VAN VLIET Gezveldig lollig" „Ik w geleefd" Een keer in zijn hemd gestaan „Alles wordt nu piekfijn geregeld" „Ik had al professional zvillen zijn" Treurig dat De Noorlander geen hulp gehad heeft" MEXICO 1968 Vroegere Olympiërs over „ouderlingen" van het NOC Het was een unieke bijeenkomst. Maria Louise Vaessen zei: „Na die Olympische Spelen zie je elkaar eigenlijk nooit meer. Vooral niet als je de actieve wedstrijdsport achter je laat. Dan is het contact helemaal weg. Alle mensen die hier nu bij elkaar zijn hebben elkaar jarenlang niet meer ont moet. Het is enig". Er was dan ook wel het een en ander bij te praten en het bleek dat er tussen het Nederlands Olympisch Comité en de sportmensen in het verleden ongetwijfeld wel eens wrijvingen zijn geweest, om het maar zacht te zeggen. Ad Paulen, de zesenzestigjarige directeur van dit illustere insti tuut voelde dat ook wel en werd de spil van een levendige discussie, die soms even fel werd als de begeerte naar Olym pisch goud. Die begeerte heeft Ad Paulen ook gehad en hij hield nauwelijks op erover te praten. Arie van Vliet was op dreef. Hoewel hij zijn wedstrijd- fietsen op zolder heeft gezet houdt hij nog wel van een felle spurt met woorden en het bolwerk van het NOC was zijn duidelijke doel. Dat was het ook voor de oud-internationaal Hans Visser 't Hooft. Hoewel zijn eigen haren allang wit zijn geworden, verweet hij het NOC zo langzamerhand hele maal te vergrijzen in de sport. De macht van het NOC in de samenstelling van de Olympische ploegen voerde tot een snelle woordenwisseling. „Kijk eens", zei Arie van Vliet, „ik ben nu een paar jaar geen bestuurslid van de Wielren- unie meer en ik durf nu al niet meer te zeggen welke jongens in een Olympische strijd op de fiets moeten gaan zitten. Ik zou die keus helemaal niet meer willen maken. Hoe kunnen de mannen van het NOC het dan, terwijl die allemaal nog wel een dagje ouder zijn dan ik?" „Wij kiezen die jongens en meisjes niet", gaf Ad Paulen als tegenwerk. „Dat doen de sportbonden zelf, die stellen de ploegen zelf samen en dragen dat dan aan ons voor. Wij beoordelen die keuze en bekijken of die mensen allemaal aan de internationale limieten voldoen. Soms moeten wij er één afwijzen en dan krijgen wij natuurlijk op ons donder. Soms wijst de bond er zelf al één af en dan krijgen wij ook alle critiek. Wij kunnen daarover nooit veel zeggen, omdat het de voorzitters van de verschillende bonden zijn, die daarover mededelingen moeten doen. Daarom noemt men ons geheimzinnige ouderlingen, die nooit een mond open doen". Het was duidelijk, het huidige NOC-bestuur is geen grote voorstander van meer openheid, maar men wil er door de gewijzigde omstandigheden wel in de toekomst toe overgaan. Eef Kamerbeek gooide een balletje op dat dreigde raar te gaan rollen, omdat Arie van Vliet er een kleine trap achteraan gaf. Naar aanleiding van de negatieve houding van Nederland ten opzichte van de Spelen in Melbourne van 1956, omdat men deelname daaraan zou zien als een positief standpunt ten opzichte van het oostblok, dat op bloedige wijze de opstand in Hongarije had neergeslagen, stelde Eef Kamerbeek de vraag: „Waar doe je het voor, doe je het voor jezelf of doe je het voor je land?" „Je land, dat komt later wel, wanneer je op het schavotje staat en je de volle winst hebt binnengehaald, dan gaat die vlag voor je omhoog en dan speelt je volkslied. Dan gaat er wel wat in je om, maar op het moment dat je bezig bent te winnen, denk je alleen aan jezelf, als je dan tenminste èrgens aan denkt", vond Arie van Vliet. Zijn naamgenote, Nel van Vliet, was het daar schoorvoe tend mee eens, evenals Daan Kagchelland. Maar Ad Paulen voelde zich nationalist, tenminste dat had hij zich duidelijk gevoeld toen hij zelf Nederland in 1920, 1924 en 1928 had vertegenwoordigd. Hij zou het prijzenswaardig vinden wanneer zijn kinderen hetzelfde zouden voelen. Daan Kagchelland was het daar niet mee eens. Trouwens Marie Louise Vaessen ook niet. „Ik vind het best als mijn kinderen met het zwemmen op provinciaal niveau mee kunnen, maar in de top hoeven ze van mij niet. Weet je wat je trainer je namelijk niet leert? Hij leert je wel eventueel te winnen. Maar hij leert je niet dat het allemaal verganke lijk is. Op je roem kan je maar korte tijd teren en dan is het over. Dan is er niets meer dan je herinnering. Kagchel land voegt eraan toe: „We praten wel over de goede kanten van de sport en dat je er zoveel aan hebt, maar we praten nooit over de mensen die eraan kapot zijn gegaan. Die zijn er ook". SU - o De herinnering aan het Olympisch zilver, dat huisarts Hans Visser 't Hooft f63) in ons eigen Amsterdam ('28) als speler van het nationale hockevelftal veroverde, is nooit meer uit te wissen. „Groots. Wat wil je? Wij waren met de nieuwe Engelse spel regels pas eind '25 begonnen. En dan, in de halve finale al 25.000 toeschou wers en bij de eindstrijd tegen India zelfs een uitverkocht Olympisch sta dion. Zoiets is toch onvergetelijk". Trots verhaalt Visser 't Hooft over de omstandigheden, waarin een top prestatie werd geleverd. „Trainings methoden hadden we niet. Verplichtin gen om dit te doen of dat te laten kregen we niet opgelegd. Nee, dat deed je uit jezelf. Je dronk niet, je rookte niet, je wilde je laten zien. Je was toch een vertegenwoordiger van het vaderland". Is dat nu nog zo? „Ach, bij voetballers misschien niet, maar hockeyers doen dat nog wel. Alleen, de spanning is wat weggevallen. Wij speelden twee wedstrijden in een jaar,. Nou dan wilde je wel. Nu moet je zo'n tien of twaalf keer alles geven". Wat heeft Visser 't Hooft aan zijn sport overgehouden? „Veel. Sport is karaktervormend. Ik heb directeuren van grote bedrijven gesproken. Die zei den: „die jongens, die willen wat, die kunnen wat. Zulke knapen willen ze maar al te graag hebben. Dat is toch geweldig lollig, zo enorm veel waard". Amsterdam 1928: zilver met hockeyploeg Rome 1960: vijfde plaats tienkamp Ad Paulen zegt over Eef Kamerbeek „De grootste Nederlandse atleet die ik ooit heb meegemaakt". Op Olympisch niveau vooral onderscheidde Kamer beek zich temidden van de allergroot sten. Paulen: „Die vijfde plaats in Rome was één van de schitterendste prestaties die in de Nederlandse atle tiek bereikt zijn". De tienkamper (34) zelf over de glo rie van 1960: „Die 7350 punten die ik toen haalde zitten eigenlijk ver bene den mijn kunnen. Als je uitgaat van mijn beste prestaties op alle nummers zie ik een laag rendement op de tien kamp". Niettemin: Kamerbeek is nog altijd Nederlands recordhouder. De Eindhovenaar voorzitter nu van de atletiekclub PSV geldt nog immer als een voorbeeld voor velen. Hij erkent: „Ik heb me jarenlang geweldige inspanningen moeten ge troosten". Kamerbeek, in Tokio door ischias uitgeschakeld, weet ook: „Die tienkamp in Rome was de zwaarste die ooit ter wereld is gehouden. Zou je nu eenzelfde prestatie willen bereiken dan zul je er nog veel meer voor moeten doen dan toen. Ik was toen machine bankwerker bij Philips. In de maand voor de Olympische Spelen kreeg ik tweemaal in de week twee uur vrijaf om te trainen. Zoiets is nu ondenk baar". Er is meer dat om verbetering vraagt. Kamerbeek: „Ik moest in feite alles alleen doen. Met een goede bege leiding was ik verder gekomen". In het nieuwe Olympische jaar is de vader landse tienkamper echter nog altijd ge heel aan zichzelf overgeleverd. Kamer beek over de voor Mexico uitverkoren De Noorlander: „Een aantal nummers van hem is nog zwak. Treurig daarom dat ook hij geen hulp heeft gehad. In West-Duitsland bijvoorbeeld is een heel tienkamp-plan. Week in week uit wordt met 15 man getraind. Keihard. Of je gaat dan kapot, of je wordt zeer goed. In Nederland is het even anders. De tienkamp staat hier nog altijd op een zacht pitje. Het is allemaal te ama teuristisch. De Noorlander heeft veel gemist". Antwerpen 1920; Parijs 1924 en Amsterdam 1928: deelnemer 400 en 800 meter atletiek Berlijn 1936: goud 1 km tijdrit; zilver sprint Arie van Vliet (50) kijkt terug op „zijn" Spelen, die van 1936. Hij doet dat met een milde glimlach, ontspro ten uit het „weten" dat een beroeps- sportman-in-hart-en-nieren altijd de monstreert zodra hij het gezelschap van de „pure amateurs" deelt. Van Vliet heel eerlijk en geamuseerd wach tend op de gevolgen van zijn woorden: „De Spelen waren voor mij maar een heel klein trapje op de weg omhoog. Ik had al professional willen zijn, om streeks die tijd. Geld verdienen. Dat moest toen de crisis, begrijp je?" „Trouwens, als amateur had ik het al heel behoorlijk. Mijn vader verbood me om prof te worden, die was omgepraat door officials. Dat zilver op de sprint: ik maalde er niet om. Toen en nu in het fietsen, dezelfde waarheid: de tweede telt niet". „Goud op de tijdrit. Weet je wat ik dacht, toen de vlag omhoog ging? Ik zei tot mezelf, ziezo Arie, dat zit goed. Dat is mooi voor later. Gewoon voor mezelf. Heus niet: wat mooi voor ons land. Toen werd ik prof. En later, als ik weer eens wat won, een wereld kampioenschap of een grand prix, had ik datzelfde gevoel. Daar ben je be roepssportman voor". „Maar weet je wat wèl altijd is ge bleven? Ik dacht nooit aan geld. Niet tijdens of vlak voor de wedstrijd. Dan wilde ik alleen maar winnen. Maar zo dra had je die zege, op het erescha- vot al, of tijdens de ereronde, dan kwam het rekenen. Met de contrac ten". „De Spelen van 1936? Een mooie ervaring voor me. Niets meer, niets minder. De Spelen van 1960 in Rome beleefde ik ook, als coach. Net zo aar dig hoor". Helsinki 1952: zilver op 100 m rugslag Geertje Wielema (34), secretaresse in Hilversum kan de sportieve ver richtingen van de jaren vijftig uiterst koel analyseren: „Ik kwam toen net op een leeftijd waarop ik ging besef fen wat er allemaal met me was ge beurd. Toen ik pas begon te zwemmen ik wist als klein meisje niet zo goed wat ik eigenlijk moest doen kwam ik bij Stender terecht en in die periode werd je geleefd. Helemaal opgestuwd, voortgedreven naar sportprestaties, niets anders." „NEE, natuurlijk geen training als nu. Maar voor die tijd veel: elke dag anderhalf uur in het water en onnoemelijk veel conditie training. Toen kwam Helsinki, zilver, mooi natuurlijk. En misschien was het wel goud. Wie zal het zeggen die jurering van toen Later dacht ik: ik had dat kunnen winnen, met voor sprong." „Maar die spelen mooie ervaring toch wel, hoor fnuiken je ook er gens. Dat leven in dat dorp, de span ningen voor de wedstrijd. Je was uit je gewone doen. Dat was funest. Bij mij was de veer te strak opgewonden. Vlak na Helsinki besefte ik dat." Niet zo lang nadien kwam er ook de breuk met Stender. En: „Opeens was de lol eraf. Ik was al 22. Ik wilde niet meer naar wedstrijden gecommandeerd wor den. Ik zocht het zelf wel uit." Dan: „Waarom doe ik het eigenlijk nog? En toen stopte ik." Mooie herinneringen? Natuurlijk. Maar: „Net zo fijn als zilver in Hel sinki was het goud bij de Europese kampioenschappen. Toch is het wel waar: deelnemen aan de Spelen is iets moois. Dat heb ik er wel van overge houden." En nu? „Toch weer terug in de zwemsport. Natuurlijk. Als official mislukte ik ik was te jong. kon niet tegen de slimme praters op. Maar wèl bij de HZC een jeugdgroep onder mijn hoede. Heerlijk." Op het moment dat we dit schrijven is hij beweeglijk en welbespraakt als hij is als lid van de I.A.A.F. in Mexico aangekomen om daar nog voor de Olympische vlam zal worden ontstoken, het een en ander te regelen: ir. A. Paulen, (66) voor velen Ad. Wat valt er over deze felle, verguis de, bewonderde, voor de Nederlandse sportwereld al bijna vijftig jaar lang bezig zijnde man nog te zeggen dat al niet vele malen is gezegd en ge schreven. Moeten we nog vertellen dat hij voor Nederland deelnam in Antwer pen (1920) in Parijs (1924) en Amster dam (1928), als een van de sterkste lo pers van die tijd. Moeten we nog ver tellen dat hij jarenlang het 400 en 800 meter-record op zijn naam had staan, zonder dat iemand die kon breken, dat hij directeur is van het Nederlands Olympisch Comité en daardoor in de sportwereld een van de meest bekriti seerde en gerespecteerde figuren is, dat hij van grote sportmanifestaties de hele wereld afreist om de accommoda tie in ogenschouw te nemen, dat hij als lid van het I.A.A.F. dan ook een dikke vinger in de pap heeft als het gaat om nieuwe materialen te keuren, en dan denken we aan de glasfiberstok de tartanbaan en nu de borstelschoe nen, die hij voorlopig dan ook nog wel niet goed zal keuren, omdat de I.A.A.F. regels slechts zes punten voor en twee achter toelaten. Moeten we nog vertel len dat velen door die hoge positie ge tracht hebben hem in zijn hemd te zetten, maar dat dat voorzover wij weten nog maar een keer is gebeurd, en dan ook nog letterlijk en wel tijdens de Olympische Spelen in Antwerpen toen hij in het défilé meeliep in een nieuwe door zijn moeder gemaakte on derbroek en in een lang hemd met mouwen, waarop het Nederlandse em bleem was genaaid. Nee, we geloven dat we over Ad Paulen niets nieuws meer kunnen vertellen, behalve dan dat hij nog even fel gebrand is op pu bliciteit, als in zijn Olympische jaren. Maar ook dat is zo langzamerhand al overbekend. Zo noemde een blad hem kortgeleden nog „de wereldrecordhou der redeloos kakelen en oranjejassen- drager". Londen 1948: brons 100 m vrije slag en brons 4 x 100 m estafette Helsinki 1952: zilver 4 x 100 m estafette „Nee hoor. Ik zal mijn twee kinde ren niet stimuleren topprestaties te le veren". De 15-jarige Josette en de 13- jarige Theo zullen dus wel nooit op een van de hoogste treden van het Olym pisch erepodium komen te staan, zo als een hun moeder Marie-Louise Vaes sen uit Heerlen, thans mevrouw Lins- sen, wonende in het middenlimburgse plaatsje Horst. Zij weet wat het wil zeggen door te dringen tot de hoogste regionen in de sport. „Wil je de top bereiken dan moet je er tegenwoordig zoveel voor doen, dat de studie er on der lijdt en dat wil ik bij mijn kin deren liever niet", zegt Marie-Louise Linssen-Vaessen". Overigens vind ik het helemaal niet zo belangrijk dat er topprestaties worden geleverd. Hoeveel duizenden mensen zijn er niet in Nederland, die niet kunnen zwemmen. Dat zoveel mogelijk mensen het zwem men onder de knie krijgen is in mijn ogen veel belangrijker dan een bepaal de afstand in een zo kort mogelijke tijd af te leggen", is het commentaar van de Limburgse, de enige die in haar provincie een Olympische medaille ver overde. Haar prestaties mochten er destijds heus wel zijn. Zeker wanneer men bedenkt dat het Limburgse land op het gebied van de zwemmerij nooit bijzon der veel te bieden heeft gehad. „Ei genlijk ben ik heel toevallig in de zwemsport verzeild geraakt", vertelt zij nu. „Ik was een beetje overspan nen en de dokter adviseerde mij toen te gaan zwemmen. Ik kwam bij de Heerlense zwemclub Z.O.N. terecht en werd daar getraind door Frans Wan ders, die er veel toe heeft bijgedragen dat ik de top bereikte". Natuurlijk was het toen heel anders dan nu, als je naar de Olympische Spe len werd afgevaardigd. Tegenwoordig is voor de deelnemers alles piekfijn geregeld en worden zij uitstekend bege leid. Dat laatste hadden wij niet. Ik kan mij nog herinneren dat er een heel pak trainingspakken op de grond werd uit gespreid en dan moest je maar zien of er eentje te vinden was dat een beetje paste.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 25