s\ mm mÊÊmm JtfHT Uit over- grootm oeders tijd v -11®^ Het meer is droog 19 ZATERDAG 19 OKTOBER 1968 ir Erbij - - Reizen en trekken was Lauw H -- iiip 3» "fl" 7"J£ 7 l jfj^WWyy WWWW y MBJto. -.if ■sm SS»»»»»? .s.;s,w^v -.;. Aï. -"• O Nederland stoomt de Nieuwe Tijd binnen Het eerste stoomschip aan schouwden onze verbijsterde overgrootouders in 1816 (links): de Britse stoompaketboot The Defiance. Na de opening van het Suezkanaal werd op aandrang van prins Hendrik „de Zeevaar der" in Port Said een weids Nederlands handelskantoor (hierboven) gesticht. rond het midden der vorige eeuw bepaald geen lolletje. Wie niet bepaald „naar elders" moest, voor zaken of familiebezoek, die bleef maar beter thuis. Zeker in ons land, waar het vervoers wezen volkomen verouderd was. Goed, er was een „ijzeren stoom trein", te weten een paar locomo tiefjes met deels open rijtuigen die met een snelheid van zo'n 25 kni langs de rails „daverden". Maar het totale spoorwegnet beliep anno 1860 nog slechts 350 kilometer, ter wijl de Belgen in die tijd al hun hele land per trein doorkruisen konden. Nederlands belangrijkste transportmiddel was echter nog al tijd de gezellige, maar onvoorstel baar-trage trekschuit. Wie bijvoor beeld 's avonds om zes uur met de nachtschuit van de Leidsepoort in Amsterdam naar Den Haag reisde, kon rond middernacht in Alphen een kop koffie drinken. Hjj kreeg daar tevens van de schipper een hoofdkussen om wat te slapen, want voor zes uur in de morgen was de schuit niet in de residentie. Twaalf uur dus duurde de reis van de hoofdstad naar Den Haag. DE WESTERLINGEN waren eigen lijk bevoordeelde mensen, zeer benijd door de bewoners van de Oostelijke provincies, omdat daar weinig bevaar bare binnenwateren waren. Het aan tal bruikbare wegen in het Oosten des lands was ook zeer klein. Bijna overal liepen landweggetjes en pas in 1820 verving een straatweg het mulle zand pad tussen Arnhem en Utrecht. De verbindingen van Arnhem uit werden onderhouden door een „bolder wagen". Dit vervoermiddel reed 's morgens uit Arnhem weg en deed ontelbare pleisterplaatsen aan zo veel als het herbergen passeerde waar de paarden werden gedrenkt en gevoerd. Het middagmaal werd aan de Grebbe gebruikt. Stond er niet te veel water bij Renkum, dan was de bolderwagen omstreeks acht uur des avonds in Utrecht waar de nachtschuit naar Amsterdam wachtte. Maar on danks het meer dan primitieve ver voer was men weinig enthousiast voor „het spoor". Pas na veel geharrewar, persoonlijk ingrijpen van de koning en buiten lands kapitaal, kwam er in 1839 ein delijk een spoorbaan van Amsterdam naar Haarlem. Vrijdag 20 september 1839 stonden duizenden aan de Haar lemmerweg in Amsterdam, waar twee dofzwarte „stoomslepers"„De Snel heid" en „De Arend" stonden te sto men voor negen rijtuigen. Onder het geschetter van twee muziekkorpsen van de schutterij stapten 250 genodigden in de open wagons, de hoge autoritei ten in de enige dichte rijtuigen. Om half twee blies een postiljon het ver treksein en daar ging het naar Haar lem. De reizigers wuifden naar de op gewonden menigte terwijl de klamme natte stoom van de lokomotieven hen in het gezicht sliertte. Een half uur later werden de „moedigen" hartelijk toegejuicht toen de trein Haarlem binnenstoomde. Reeds de volgende dag stonden honderden uren lang in de rij om de rit naar Haarlem eerste klas f 1£0, tweede klas 0,80 en derde klas 0,40 te maken. Een week later reisde ook de Koninklijke familie van Amsterdam naar Haarlem over de blinkend gepoetste rails. Maar zo en thousiast als men in het begin was, zo lauw reageerden het publiek en overheid toen het op uitbreiding van het spoornet aankwam. Npg in 1874 vervoerde een spoorwegonderneming in Oost-Nederland passagiers gratis om klanten aan te trekken. DEZELFDE lauwheid was er ten aanzien van de scheepvaart. Ook op het water gingen wij pas laat over op stoom. Wel voeren er al in het begin van de 19de eeuw raderboten van de Nederlandsche Stoomboot Maatschap pij van Rotterdam naar Keulen, maar deze „drijvende koffyhuyzen" genoemd hadden zelfs te weinig vermogen om de sterke stromingen die soms in de Zeeuwse wateren of de Biesbosch voorkwamen, het hoofd te bieden. Onze handelsvloot was klein en verloor jaar op jaar terrein op de grote en kleine vaart, en tenslotte ook op de kustvaart. Onze vissersvloot, eens één der pij lers waarop in de gouden eeuw onze welvaart rustte, ging mee in het slop. Onze vissers werden vaak het slacht offer van onbekende piraten, die met een werpanker („diable") voor de boeg de netten .van onze landgenoten ophaal den en leegstalen. het waaide of windstil was. Dit schip „The Defiance" was in 16 uur van Margate in Engeland naar Veere ge stoomd en van daar binnendoor naar Rotterdam. Gezagvoerder William Wa ger kreeg het ereburgerschap van de Maasstad en een paar dagen later kwam zelfs de koning uit Den Haag om „het mirakel" te bekijken. De ko ning ging aan boord en was meteen ge wonnen toen hij met schip een paar maal voor de stad heen en weer had De stoomzeiler „Willem de Eerste" verliet in 1846 Amsterdam met drie volgetuigde masten als zeilschip. A, De eerste pogingen waren weinig be moedigend. Het eerste Nederlandse stoomschip „De Atlas" kostte schatten terwijl de later gebouwde schepen, de „Pylades" en de „Orestes" evenmin hun geld opbrachten. De „Pylades" zonk zelfs, zonder ooit één echte vaart te hebben gemaakt, even buiten het Stuikgat in het gezicht van Goederee de. De bemanning kon op het nipper tje gered worden. EEN PAAR schepen met gecombi neerd zeil- en stoomvermogen waren voor het midden van de 19e eeuw naar Indië gevaren. Als eerste lukte dit het stoomschip „Willem de Eerste", dat in 1836 vastliep op een koraalrif in de Bandazee. Het eerste schroefstoom- schip dat Indië haalde was de „Sama- rang" die in december 1847 uit Helle- voetsluis vertrok en op 18 mei 1848 in Batavia aankwam. Verandering ten goede kwam er pas na de voltooiing van het Suezkanaal. Bij de opening was ook een Nederlands schip aanwezig, het raderstoomschip le klas „De Valk'', dat op 7 oktober 1869 de haven van Nieuwediep was uitgestoomd. Na 24 dagen meerde het af in de Zuid-Italiaanse stad Brindisi, waar op 2 november de broer van de koning, prins Hendrik de Zeevaarder, en zijn vrouw prmses Amalia aan boord kwamen. Op 13 november stoomde „De .en arriveerde maanden later als stoomboot in Batavia. DE SCHEPEN die naar Oost-Indië voeren waren meest fregatten en bar ken, de eerste met drie, de laatste met twee volgetuigde masten. Vele hadden een brede witte gang met valse ge schutpoorten, waarin houten cilinders met koperen proppen. Deze „bangma- kers" moesten bewerkstelligen dat de schepen er van verre als oorlogsbo dems uitzagen. In het begin waren de schepen van hout, daarna van hout en ijzer en nog later bijna alleen van staal In 1850 kwamen de Amerikaanse clip perschepen, die meer gestroomlijnd wa ren en beter en sneller zeilden. Deed men vroeger vaak een paar jaar over de reis naar Indië, met de nieuwe schepen werd de reisduur verkort tot ongeveer 130 dagen. REEDS IN 1816 was heel Rotterdam naar de Boompjes gegaan om het grootste wonder van de eeuw te zien een schip dat zonder zeilen met stoom varen kon, onverschillig of gevaren. Luitenant-ter-zee G. M. Rönt gen werd benoemd tot adviseur in za ken van werktuigkunde aan het minis terie van Nijverheid en Koloniën, met de opdracht, een „stoompakketdienst" tussen Rotterdam en Indië voor te bereiden. Valk" Port Said binnen. Vier dagen later vond de plechtige opening van plaats. Een rij gepavoiseerde schepen voer van de Middellandse Zee naar de Rode Zee. Voorop ging de „Aigle" met aan boord de Franse keizerin Eugénie, daarachter „De Greiff" met keizer Franz Josef, de „Grille" met de Prui sische kroonprins Frederik, daarna de „Valk" met prins Hendrik en prinses Amalia. Het was allemaal nog heel primitief. In Ismaila b.v. brandden kaarsen in papieren lampions als mar kering van de kanaaloevers. Hier bood de onderkoning van Egypte, de khe- dive, zijn gasten een feestmaal aan in zijn pasgebouwde paleis, waarvan de verf nog nat was. Op 19 november stoomde „de Valk" verder naar Suez. Het eerste Nederlandse schip had zon der betalen vier dagen lang werd als openingscadeau geen kanaalgeld geheven het Suezkanaal gepasseerd. NU LAG INDIë 10.000 kilometer dichter bij het moederland. Maar deug delijke zeehavens hadden wij (nog) niet. Amsterdam was alleen via het lange Noordhollands kanaal en Rotterdam, via het Voornsekanaal van zee uit te bereiken, maar de steeds groter wor dende schepen maakten deze kanalen snel onbruikbaar. IN 1862 zei de liberale leider Thor- becke bij de verdediging van zijn wets- ontwerp tot het graven van het Noord zeekanaal en de Nieuwe Waterweg: „Het streven is dat aan onze kust van de Noordzee, in het midden tussen de hanzesteden (Bremen en Hamburg) en Engeland eindelijk eens een haven ge opend wordt in overeenstemming met de tegenwoordige eisen van de vaart. Wij hebben niet genoeg spoorlijnen op de vaste wal. Die haven, in- en uitgang moet dienen om onze spoorlijnen over de zee heen te verlengen. Onze kust wordt voor de grote scheepvaart van onze tijd toegankelijk. Deze onderne ming mag ik, wat mij betreft, een oude liefde noemen en ik laat ze niet los. Ik heb vroeger gezegd: het is een gewaagd werk en ik zeg het nog. Maar men moet het wagen! Dat deed men dan ook. maar niet van heler harte. Dat bleek duidelijk uit het aantal tegenstemmers: 41 percent in de Tweede Kamer en 33 percent in de Eerste Kamer. Het was overigens dringend nodig dat er een begin werd gemaakt met beide voor die tijd gigan tische projecten. Want de zeereis Rotterdam - Java duurde zo'n 127 dagen, maar de reis van Rotterdam naar Zee nam vaak 35 dagen in beslag! Men zei niet voor niets „Brouwershaven ligt halverwege Java". De jonge Groninger Alting Mees die in 1884 naar Indië ging in dienst van de Nederlandsche Handel Maat schappij waar hij 1889 president van werd zat in november in Hellevoet- sluis eindeloos te wachten tot de dooi zou invallen en het schip kon uitlopen. Hij wilde nog wel naar huis, maar de kapitein verbood hem dit, omdat het schip direct zou vertekken wanneer het water weer open was. Pas in april 4Vs maand later viel de dooi in en kon de reis beginnen MEN WERKTE hard aan beide ka nalen en op 13 juni 1876 bracht een Goedkoop-sleepboot de eerste drie log gers de „Amsterdam" 1, 2 en 3" in vijf uur van Amsterdam naar zee. De ne derzetting aan de uitmonding van het Noordzeekanaal noemde men IJmui- den (IJ-mond), een vondst van mr. G. Vissering die, jaren voor de eerste spade de grond inging, in „De Gids" een fantasie-reis van Amsterdam naar zee „door een denkbeeldig kanaal" be schreven had en toen de toekomstige stad aan de Noordzee IJmuiden ge noemd had. DE NIEUWE Waterweg was vijf jaar eerder geopend, maar hier had men met veel tegenslagen te kampen gehad. De ontwerper Pieter Caland, die op 1 mei 1863 de opdracht kreeg om Zeil- en stoomschepen broeder lijk naast elkaar in 1860: de modernisering van onze vloot was aarzelend begonnen. het kanaal van Rotterdam naar zee te graven, had verwacht dat de zandban ken in de monding door eb- en vloed beweging wel opgeruimd zouden wor den. Maar reeds snel nadat de eerste schepen, de loggers „De Toekomst" en „Willem Stuart" als eerste door de stoomboot „Zierikzee" via de Nieuwe Waterweg naar zee waren gesleept, zag Caland dat zijn theorie niet aan de praktijk beantwoordde. Er moest wor den gebaggerd. Caland vroeg minister Heemskerk vijftien grote baggermo lens, kreeg ze en het leed was gele den. Nederland had twee volwaardige zeehavens! DE TIJD van „zoetjes aan dan breekt het lijntje niet" was nu voor bij. De bazuinen uit Verdi's opera „Aïda", die schalden bjj de opening van het Suezkanaal hadden ook onze Stastokken gewekt. Het Nederlandse scheepsbezit werd in snel tempo gemo derniseerd. Hadden wij in 1894 nog 130.000 bruto registerton zeilschepen, tien jaar later was dit nog slechts 44.000, maar was het tonnage stoom- en motorschepen van 307.000 tot 643.000 gestegen. Ook in de scheepvaart was ons land de opmars begonnen. Han Wielick Na het eerste spoorlijntje Am sterdam-Haarlem, eind 1839 ge opend, gebeurde er lange tijd niets. Pas in 1863 kreeg Zuid- Nederland zijn eerste „ijzeren spoorweg": de lijn Breda-Til- burg, die op 1 oktober geopend werd in aanwezigheid van mi nister Thorbecke en andere be windslieden. In Gilze-Rijen werd even verpoosd, opdat de tekenaar het plechtig gebeuren voor het nageslacht zou kunnen vastleggen (gravure hiernaast). „HET meer is droog". Met vier woorden stond het op 1 juli 1852 in de Staatscourant, de korte aankon diging dat de drooglegging van de Haarlemmermeer voltooid was. Het in 1837 opgeworpen plan was wer kelijkheid geworden. Men had voor de drooglegging weinig oog voor de landwinst, die het project zou opleveren. Men dacht er slechts aan de „Water wolf" te temmen, die in 1836 tot in Leiden en voor Amsterdam was verschenen. Het droogmaken was een verdedigingsmaatregel en daar om sprak het gigantische werk in ■het geheel niet aan. Niet op 5 mei 1840 toen de voorzitter van de „Meer-commissie"mr. F. van de Pol de eerste spade in de grond stak voor de te graven Ringvaart, noch 12 jaar later toen het meer droog was. Geen vlag werd er uit gestoken, geen feest gehouden. Dat er 18.000 hectare vruchtbare grond bijkw. m, wat zou dat? Pas 10 dagen na de drooglegging schreef de Opregte Haarlemsche Courant' er een paar regels over: „Den lOden July hebben eenige personen den drooggemaakten grond binnen den polder bezocht en hebben zich naar Aalsmeer begeven zonder éenig water te kunnen ontdekken". Een jaar later, toen de drie stoomgemalen „Leeghwater", „Cru- quius" en „Lynden" reeds heel wat water verwerkt hadden, werden de eerste bunders land verkocht. Pas twee jaar daarna kreeg de polder een gemeentestatus. De bunders brachten gemiddeld f 738 op en toen de laatste bunders waren verkocht bleek dat de staat slechts 4 miljoen méér had uitge geven aan de drooglegging dan de acht miljoen gulden die de nieuwe grond had opgebracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 19