FOUTEN VAN DE BOUWMEESTER EN
EEN MISSTAP VAN DE BEHEERDERS
3N iBchü ban êaatlcm
ZATERDAG 2 NOVEMBER
1968
„NU GAAN de deuren van de nieuwe schouwburg open
En Haarlems burgerij in dichte drom
Komt vol nieuwsgierigheid nu aangelopen
En schaart zich op het Wilsonsplein rondom
't Monumentaal gebouw, waar zoetjes aan
De uitgenodigden naar binnen gaan.
Twee jaren lang knarsten daar troffel, zaag en hamer,
Thans staat het fier gebouw massief en sterk geschoord,
Nu stemmen musici hun vedel in de kamer,
Trompet en fluit worden er nu gehoord.
Straks smelt ook die warre Cacophonie
Ineen tot zachte, zoete melodie.
Men zal er feestelijke taal gaan spreken,
Woorden van schone hoop en blijde vreugd,
Hoe 't nieuw theater kunstgenot zal kweken,
Der passies botsing toont, triomf der deugd.
Hoe al wat in het menselijk harte leeft,
Het schouwtoneel te overpeinzen geeft.
Dan wordt de voorhang fluks vaneen geschoven,
De spelers treden op, in bonte dracht.
En verzen die de stadshistorie loven
In taal van zoete min en kloeke kracht
Ontvloeien dan welluidend aan hun mond,
Dat elk tot in de verste hoek 't verstond.
Thalia, schenk Uw gunst aan 't nieuwe Stadstheater,
Bestraal, Melpomene, zijn toekomst met Uw geest.
Dan is deez' openingsdag voorwaar geen ,dies ater'
Maar dit gebouw een rijk geschenk geweest.
Den gever heil! In deze feestesklank
Aanvaarde hij ons aller blijde dank."
Redevoeringen
Humeur
Nood drift
OFFICIEELE OPENING
Hubert la Roche
Anna Sablairollis
Jacqueline Royaards—
Sandberg
Pil
Motieven
Stunt
I oorbij
Simon Koster
DE KINDERZIEKTEN VAN DE HAARLEMSE SCHOUWBURG
DEZE VERHEVEN dichtregels ston
den, zonder ondertekening, op 30 sep
tember 1918 op de voorpagina van
Haarlems Dagblad. Zo had Haarlem
dus ook zijn Vondel gekregen. Maar
vergeleken bij de Amsterdamse dich
ter, die in 1638 met hoofdstedelijke
grootspraak had durven beweren: „De
trotse schouwburg heft zijn spitse kap
nu op, en gaat de sterren naderen"
(hoewel het theater aan de Keizers
gracht bepaald geen wolkenkrabber
was), sloeg de Haarlemmer een heel
wat bescheidener toon aan. En zijn
anonimiteit was in treffende overeen
stemming met de anonimiteit die de
schenker van de schouwburg zó conse
quent had volgehouden dat de feest-
zanger blijkens het „Den gever
heil!" niet eens wist dat die gever
toen al ruim twee jaar dood was.
MAAR het gedicht klopte overigens
wel met wat zich die avond op het Wil
sonsplein zou gaan afspelen. Volgens
de geestdriftige krantenverslagen van
de volgende dag stond daar inderdaad
een veelkoppige menigte zich te ver
gapen aan „de dicht gesloten reeks
aanrollende equipages, ataxen (zo wer
den toen de taxi's genoemden huur
rijtuigen" die de hele Wilhelmina-
straat van de Raaksbrug tot het Wil
sonsplein vulde en een „grootsteedse
indruk" maakte. De voertuigen, waar
van dus verreweg de meeste nog door
paarden werden getrokken, reden tus
sen de drommen van kijkers de glooi
ende oprit op om de vele overheids
personen en andere prominente geno
digden vlak voor de smetteloos-wit ge
verfde deuren te laten uitstappen.
Langs zwaar gegalonneerde suppoos
ten trad men binnen. „De zaal bood een
fleur voor de ogen", juichte een ver
slaggever; „avondkleding was ver
zocht en zo'n wat overbodig verzoek
bij zulk een plechtigheid geeft al aan
dat er een lieflijk kostuumspel te zien
was. waarin het zwart van de heren
kleding het ernstig element bewaarde.
Een schilderachtige toiletten-schake
ring zag je ook op de balcons die de
zaal in het halfrond omgeven, als een
veeltintig kleurengamma rondom de
benedenzaal geboord".
OOK dat er „feestelijke taal" zou
worden gesproken, had de onbekende
dichter goed voorspeld. Het publiek
Burgemeester Sandberg, de initia
tiefnemer.
moest drie lange redeveringen aanho
ren vóór het eerste bedrijf begon van
„De heks van Haarlem", Frederik van
Eedens „treurspel der onzekerheid",
dat weliswaar al in 1915 voor 't eerst
was opgevoerd maar dat toch als
dichtwerk over Haarlem, geschreven
door een oud-Haarlemmer dubbel
geschikt was geacht om er de nieuwe
schouwburg mee te openen. De rolbe
zetting was voortreffelijk: Hubert la
Roche, Willem Royaards (die ook de
regie had gevoerd), Jacqueline Ro-
yaards-Sandberg en Anna Sablairolle®
vormden het gezin Cousaert, Gerard
Vrolijk speelde Frans Hals, Louis Saal-
born de dominee en Marie van Wes
terhoven Malle Babbe, „de Heks"
(welke laatste rol in 1915 door Jan
Musch in travesti was gespeeld). Van
Eeden was aanwezig; hij troonde op
het mooiste plaatsje van de fauteuils-
de-balcon, recht tegenover het toneel.
Maar hij scheen niet tevreden te zijn;
misschien lag het aan de opvoering,
misschien aan iets anders, dat hem
hinderde. In elk geval, toen er kran
sen werden aangedragen en Royaards
aankondigde dat er ook een krans was
voor Van Eeden, kwam de schrijver
niet naar het toneel om de hulde in
ontvangst te nemen, zodat de krans on
aanvaard op het toneel bleef liggen.
Anna van Gogh-Kaulbach, die des
tijds de toneelrecensies voor Haarlems
Dagblad schreef, was over het stuk
niet al te best te spreken, maar wel
over de schouwburg: „De indruk, die
deze eerste avond nalaat, is er een
van vreugde: we hebben gezien dat de
schouwburg „het doet" en dat het to
neel ruimte en gelegenheid biedt om
een mooie aankleding ten volle tot
zijn recht te doen komen. Ook de ac-
coustiek blijkt gelukkig uitstekend te
zijn". Maar een dag later liet zij, heel
voorzichtig, al een eerste woordje van
kritiek vallen: „Dat het gebeuren op
het toneel niet van alle plaatsen af
goed te zien is, brengt wat teleurstel
ling doch ongetwijfeld zal door bevoeg
den alles in 't werk gesteld worden om
hierin te verbeteren wat te verbete
ren valt".
EEN WEEK later bleek, waarom
Frederik van Eeden aan 't slot van de
openingsavond uit zijn humeur was ge
weest. Hij schreef in de (Groene) Am
sterdammer een zuur stukje waarin
hij allerlei onvriendelijks zei over het
Haarlemse schouwburgpubliek en nog
meer over de schouwburg zelf. „Het
is een gebouw", schreef hij, „zonder
de minste poging om mee te gaan met
het nieuwe leven van onze tijd
Eenvoudig een imitatie van de honder
den schouwburgjes die in de Duitse
provinciesteden zijn gebouwd. Hard
wit, met vergulde wapentjes, en lelijk-
rood, zoals we dat, helaas!, in de
meeste schouwburgzalen gewend zijn.
Daarbij een te klein toneel en niet
meer gerief dan men in andere derge
lijke gebouwen vindt." Het algemeen
enthousiasme dat tot die dag had ge
heerst en waarbij voortdurend was ge
juicht over „een magnifieke zaal" en
„een heerlijk ruim toneel", was op
slag verdwenen.
Maar nog veel erger werd het veer
tien dagen later, op 24 oktober. Toen
gaf de Haarlemse Toneel-Club zijn
eerste voorstelling in de stadsschouw
burg en de voorzitter van die vereni
ging, dr. Gerard Nolst Trénité (bekend
als „Charivarius"), wiens „losbandige
bewerking" van Shakespeare's „Storm"
die avond werd gespeeld, hield daar
bij een inleiding die een meesterstuk
van ironie en sarcasme was.
„Wat de schouwburg betreft", zei
hij, „me dunkt, we kunnen tevreden
zijn. Ik behoor niet tot die vele que
rulanten die overal fouten zien; ge
klaagd wordt er genoeg. Het toneel is
te klein, zegt men ,maar dat is on
juist. Er is daarachter ruimte genoeg,
alleen staat daar een muur die maakt
dat men er maar zowat de helft van
kan gebruiken, maar dan moet men
toch niet zeggen dat het te klein is.
Het daglicht kan niet worden afgeslo
ten, zodat voor zomeruitvoeringen de
schouwburg veelal onbruikbaar is,
maar dan moet men 's zomers maar
niet naar de komedie gaan; 's zomers
hoort men in de vrije natuur! De in
richting is wat ouderwets; van de
nieuwe uitvindingen op dit gebied, bij
voorbeeld die welke de pauzes voor de
toneelveranderingen bekorten, is geen
gebruik gemaakt; maar iedereen wil
in die pauzes wel eens een rustig praat
je met zijn buurman maken. De cou
lissen en de doeken zijn te klein, maar
dit acht ik een groot voordeel; de be
zitters der zijplaatsen hebben immers
zo gedurende de voorstelling een aar
dig kijkje in die geheimzinnige toneel
wereld daarachter, die voor het pu
bliek altijd zo-iets aantrekkelijks heeft.
Bovendien geldt dit bezwaar dan toch
maar voor zeer weinige doeken, want
er z ij n er maar een paar
„DE orkestruimte was met opzet
enige meters te laag gemaakt, om het
gemeentebestuur in staat te stellen tot
nuttige werkverschaffing door het
doen aanbrengen van een hoge vloer,
zodat ook hier weer aan de nooddruft
van de arbeidende stand is gedacht.
De loges zijn zo gesteld, dat men er uit
stekend kan zien wanneer er een voor
stelling midden in de zaal gegeven
wordt, wat zeer goed te pas zal komen
als hier eens een circus een voorstel
ling komt geven. Dat het parterre wei
nig oploopt brengt in deze tijd, nu al
les zo oploopt, een aardige afwisseling.
En men kan daar achter zeer goed
zien, als men de eenvoudige voorzorg
neemt van te gaan staan. De kijkers
in de achterste rij staan gedurende de
voorstelling op hun tenen, die in de
rij daarvóór staan gewoon, en die in
de rij daarvoor met een lichte buiging
in de knieën, en zo is iedereen tevreden
„De plaatsing der stoelen vlak ach
ter elkaar, en niet zoals elders soms
zó dat men tussen zijn twee voorlieden
door kan zien, heeit dit grote voordeel
dat men in de rug van zijn voorman
een geriefelijke beschutting vindt te
gen de tocht, die altijd zo hinderlijk in
de zaal komt als het gordijn wordt
opengetrokken. De pilaren die het
ver vooruitstekende balcon dragen,
zijn zó breed gemaakt dat een groot
gedeelte van het publiek zich daarach
ter gemakkelijk enige ogenblikken zal
kunnen verschuilen, als op het toneel
soms een schokkende scène wordt
gespeeld die aan de waakzaamheid van
de Raad van Beheer mocht zijn ont
snapt. Dat dit, en geenszins het stut
ten van het balcon de bedoeling dier
muurachtige pilaren is geweest, kan
r urn BURGEMEESTER van HAARLEM.
Dc rooticcWichtor /night. gclijck Je hie, zijn llof
En geur, uit lictligh en onlioiligli, om tnet lof
t' Omhaclen al Je Wet en wijze /largerUtrett,
l)ic met hun achtbavrhcit *t geftoelte liicr vereeren.
(Vonpel, InwyJinge van *t Stadthuis.)
Ouverture „Egmont" door L. van Beethoven.
Hoc hoogli men dravc in llijl cn toon.
Het trcurlpel fpant alleen dc kroon.
(Vondel, Jcphtha.)
N. V. „Hit Toom el", Directeur W. ROVAARDS.
v» o Ca
„Treurfpcl der Onzeekerheid'' door Frrderik van Eidrn,
ia drie bedrijven.
PERSONEN:
Hctzv ghy fpcelt voor Hom of fpreecltt,
Let altijt in wat kleet ghy ftccckt.
(Vondel, in dc aAcurskamcr v. d. Schouwburg.)
COUSAERT, Schout van Haarlem
BARBARA, zijne vrouw
AR ENT VAN BIJLAND, Amsterdammer Koopman,
Vaandrig der Amfterdamfche Burgerwacht
ESTELLA VAN BIJLAND, zijne vrouw, Coufacrt»
dochter
PROFESSOR DE BONT (Bontius), Hooglecraar ia
dc Geneeskunde
Willem Royaardb
KRANS HALS, Schilder
FRANS BALTENS, Geleerde
JONKHEER JAN VAN BEERENSTEYN, Adju
dant van Prins Frederik Hendrik
Elias van Praag
Gerard Vrolik
Louis Saalrorn
Oscar Tourniairk
PIETER RAMP Luitenant» der Schutterij
LOT LOREYN te Haarlem
HILLK BABBE, Vifchvrouw
VVESSEL, Bediende bij Coufaert
Johan de Meester
Aston Verheijen
Maris van Wester hoven
Meijer van Beem
Het Huk fpcelt te Haarlem in 1638 in Coufaert» woning.
Regie WILLEM ROYAARDS.
Nieuwe décors en cofhimes van de N. F. Het Tooneel
vervaardigd op eigen ateliers, naar ontwerp van Frits Lensrelt en Nelt Brongtr
Tooncclt'pc! qtiam in 't licht tot leerzaem «ijdvcrdriif.
Het wijekt geen ander fpel, noch koningklijcke vonden.
Het hootll de wccrcld na. het kittelt ziel en lijf.
F.n prickeltze tot vrcughd, of flaet on* zoete wonden.
Het toont in Vlcen begrip al "smenfehen iiJclheit.
Daer Demtkritt om lacht, daer llerakliet om fchrctc.
(Vondel, opfchrifien in den Schouwburg.)
PAUZE NA HET TWEEDE BEDRIJF.
Tufièhen het i« en a« Bedrijf:
Oud-Hdlandfcbt Liederen van Valerius.
De kunften (hen aen eeuw noch tijt gebonden.
Vernuften gicn cn komen op hunn' tijt.
Het voor of *t sa brengt tof aen noch er wijt;
De jongde vint wel dat geen ouden vonden.
(Yfl!* DEL, Op Plllli.)
PAUZE.
Tuflchen het en 3* Bedrijf:
Ouverture „Raymond" van Ambroife Thomas.
Tooneellpcl llicht een' Ihet. vertchooiu geen lartervleck
En fmet in heiligh, noch onheiligh. El* gebreck
Won. zonder icnianu nacm te quclfen, aengewezen.
(Vondel, Samfon.)
De Muziek wordt uitgevoerd door Het Hanriemfch Muziekcorps
Directeur Cu. P. W. Kries».
Dc fchomvhurgh plant en thmpt ik zeden in de jcught,
Onrnmmr de wecrelt. leert wcll'prcockemhe.t, en dcuglit.
En wijsheif, uiigcbeelt door rol. en pcrfonscdie.
IklaorÜ, of licht gefohnciu gevocn op hacr IKIIaedje.
(Vondel, InwyJmgc van Stadthuia.)
fraaid; maar de ingrijpende verbou
wing, die van het begin af aan nodig
is geweest, waarvoor in 1948 al plan
nen klaar waren en die intussen van
jaar tot jaar urgenter is geworden,
laat nog altijd op zich wachten.
Wat het repertoire betreft, maakte
de nieuwe schouwburg dankzij de
energieke leiding van Gerrit Jan van
Gasteren („de oude directeur met het
jonige hart", zoals burgemeester
Sandberg hem op de openingsavond
noemde) een bijzonder goede start.
De eerste week werden vijf oorspron
kelijke stukken gespeeld: na Van
Eedens „Heks van Haarlem" kwam
„Hein Roekoe" van Jan Fabricius,
met Louis Bouwmeester in de titel
rol. vervolgens het muziekdrama „De
herbergprinses" van Jan Blockx (op
gevoerd door de Nederlandse Opera)
het blijspel „Femina" van mr. Van
Rossem en dr. Soesman, en de dich
terlijke dramatisering van „Beatrijs"
door Felix Rutten. Het programma
van de tweede week bevatte nog twee
andere Nederlandse stukken van bete
kenis: „Dageraad" van Herman Heij-
wwwwwawarawawawawwa»wiaaaawwwvwwwamww>wwmmiwrw*aaii*ii«uii>ii«..«...........
niet betwijfeld worden. Immers, zo
verzekerde men mij van niet-ondeskun
dige zijde, de tegenwoordige techniek
heeft voor de constructie van een
schouwburgbalcon tot steun geen enke
le pilaar nodig.
„In de foyers ontbreken de buffetten
die maar tot onnodig gebruik van
dranken aanleiding geven, en er zijn
daarentegen aardige trapjes bij de in
gang bedacht, die maken dat de men
sen bij volte allervermakelijkst ko
men binnenstruikelen, waardoor de
stemming zich ook bij de somberste
stukken in de pauze herstelt. De ac-
coustiek is uitstekend, zó goed zelfs
dat men niet alleen alles kan ver
staan wat op het toneel wordt gezegd,
maar dat men wanneer daar wat zacht
gesproken of gezongen wordt, voor af
wisseling kan luisteren naar de ge
sprekken van de beambten der vesti
aires, die door een wijs bestel des
bouwmeesters vlak bij de zaal zijn
aangebracht. De oprit voor het gebouw
is zo gemaakt, dat het lossen en laden
der rijtuigen niet overhaast geschiedt
en het publiek na afloop der voorstel
ling nog een extra uurtje gelegenheid
heeft tot een genoeglijk napraatje in
de frisse vestibule.
DEZE geestige „lofspraak" waarin
alle kritiek was verwerkt die binnen
enkele weken van verschillende kanten
was losgekomen, moet wel een bittere
pil voor de architect, prof. Van der
Steur, zijn geweest. Ook toneeldes
kundigen als Frits Lensvelt staken hun
ongunstige opinie over de schouwburg
niet onder stoelen of banken. Men be
gon dan ook al gauw allerlei verbete
ringen aan te brengen. In de eerste
plaats werden de achterrijen van de
balconloges en van de galerij geheel
weggenomen, omdat vandaar het to
neel nauwelijks te zien was; het oor
spronkelijke aantal van 750 zitplaatsen
werd daardoor met enige tientallen
verminderd; later werd dat aantal ge
leidelijk weer uitgebreid tot de huidige
821 plaatsen (die ook niet allemaal
even goed zijn). In de loop der jaren
werden de loges geheel weggebroken
en de stoelen beneden herhaaldelijk
verplaatst, zowel om het zicht te ver
beteren als om de capaciteit van de
zaal te vergroten; het toneel werd van
moderne technische installaties voor
zien en de aankleding van zaal en
foyers werd verschillende keren ver
ermans en „De Violiers" van Willem
Schürmann. Waar zou men in onze
tijd een dergelijk repertoire van oor
spronkelijk werk vandaan moeten ha
len? De oude schouwburg aan de Jans-
weg vertoonde in dezelfde periode óók
een reeks Nederlandse stukken, maar
van een enigszins ander genre; het
waren: „Bleke Bet", „Rooie Sien",
„Dronken Leen" en „Mottige Janus"!
Daarmee was al meteen een duidelijk
onderscheid tussen Wilsonsplein en
Jansweg tot stand gebracht.
MAAR toch.De Stadsschouwburg
was nog geen maand oud toen er, juist
om een onderdeel van het repertoire,
een conflict uitbrak dat in heel Neder
land de aandacht trok. Op zaterdag
19 oktober zou het Amsterdamse ge
zelschap De Tooneelvereeniging (direc
tie Herman Heijermans, Jan Musch
en Adriaan van der Horst) in de
nieuwe schouwburg de 469ste voor
stelling komen geven van het zinne
beeldige spel „Allerzielen" van Heijer
mans, dat al veertien jaar op het re
pertoire stond. Maar twee dagen te
voren brachten de kranten het opzien
barende bericht: de commissie, die
door de gemeenteraad met het beheer
over de stadsschouwburg was belast
en waarvan de wethouder van finan
ciën, mr. J. N. J. E. Heerkens Thijs-
sen voorzitter was, maakte bekend dat
zij „om verschillende redenen" de ver
toning van „Allerzielen" niet wense
lijk had geacht en dat er dus die
zaterdag in de schouwburg niet zou
worden gespeeld, hoewel de Tooneel
vereeniging het theater voor die avond
had gehuurd. De commissie voegde er
bij dat „zij zich het recht meende
te moeten voorbehouden om over de
keuze der op te voeren stukken te be
slissen", een mening die niet gebaseerd
was op enige instructie van de ge
meenteraad.
Heijermans en zijn mededirecteuren
lieten het er niet bij zitten. Zij wei
gerden een ander stuk te spelen en
bleven „Allerzielen" per advertentie
aankondigen. Het wonderlijke feit deed
zich dus voor, dat men enige avonden
in de plaatselijke dagbladen twee ad
vertenties naast elkaar kon zien
staan; in de ene werd aangekondigd:
zaterdagavond „Allerzielen", in de an
dere: zaterdagavond geen voorstelling.
De directie van het gezelschap ont
hulde in een brief aan Haarlems Dag
blad dat de Commissie van Beheer vijf
weken vóór de opening van de schouw
burg de tekst van Heijermans' nieuwe
stuk, „Dageraad", ook al „ter cen
sing niet bekend wilde maken. Ook
burgemeester Sandberg verklaarde, niet
te weten welke overwegingen de com
missie tot haar besluit hadden geleid;
hij bevestigde dat ze geen enkele in
structie had gekregen die een derge-
Gerrit Jan van Gasteren, de
eerste directeur.
lijk verbod rechtvaardigde en hij voeg
de daar nog aan toe dat hijzelf herhaal
delijk vergunning had gegeven voor
opvoeringen van „Allerzielen" in Haar
lem en ten opzichte van het stuk nog
steeds hetzelfde standpunt innam. De
blamage van de Commissie van Be
heer was nu dus wel compleet.
De persreacties logen er dan ook
niet om. Zij verweten de commissie
dat deze, „in een zaak van openbaar
belang, waarvoor in en buiten Haar
lem veel belangstelling bestaat", wei
gerde haar beweegredenen openbaar
te maken (Haarlems Dagblad). Ze be
treurden het dat een stedelijke schouw
burg aldus werd overgeleverd aan de
censuur en de onverdraagzaamheid
surale lezing" had gevraagd, maar
dat de Tooneelvereeniging dit had ge
weigerd omdat zij zich niet „onder
curatele" wilde laten stellen. Dat het
daar wel ongeveer op neerkwam,
was het gezelschap al gebleken uit de
mededeling van schouwburgdirecteur
Van Gasteren dat, „zolang er een
rechtse meerderheid in de Raad is,
stukken als „Allerzielen" niet in de
nieuwe schouwburg opgevoerd zullen
mogen worden". Bitter concludeerde
Heijermans: „Zodoende zal het be
spelen van een stadsschouwburg af
hankelijk worden van de uitslag der
gemeenteraadsverkiezingen".
DE ZAAK werd er niet beter op
toen journalisten, die bij de commissie
van beheer kwamen informeren wat
toch wel die „verschillende redenen"
waren waarom de voorstelling was ver
boden, te horen kregen dat de com
missie de motieven van haar beslis-
Het programma van de eerste
voorstelling.
van enkele nog ietwat te provinciale
partijlieden, die een beetje ongewend
zijn aan het begrip Stadsschouwburg"
(Telegraaf). Ze waren verontwaar
digd over de „driestheid" waarmee
„enige raadsleden en particulieren,
door de gemeenteraad aangewezen om
het bestuur over de stadsschouwburg
en niets anders te voeren, zich
rechten aanmatigden die het hoofd der
plaatselijke politie zich zou schamen
zich toe te rekenen" (Alg. Handels
blad). En allen wezen zij er op dat „Al
lerzielen" al meer dan dertig keer in
Haarlem (in de Schouwburg Jansweg)
was gespeeld zonder dat daarbij ooit
ongeregeldheden wai-en voorgekomen.
DE Toneelvereeniging zorgde ook
nog voor een mooie dramatische stunt.
Op de bewuste zaterdagavond arri
veerden veertien leden van het gezel
schap bij de schouwburg, waar ze alle
deuren gesloten vonden; de wagen met
requisieten, kostuums en andere to
neelbagage stond onuitgeladen voor de
artiesteningang. De advocaat mr.
Frangois Pauwels en twee deurwaar
ders constateerden dat het gezelschap
niet naar binnen kon om er de aange
kondigde voorstelling te geven. Onmid
dellijk daarna werden de burgemees
ter en de schouwburgdirecteur bij
deurwaarders-exploit gesommeerd, het
gezelschap alsnog onmiddellijk toegang
tot het gebouw te verschaffen; toen
daar om acht uur niet aan voldaan
was, werd door een der deurwaarders
proces-verbaal opgemaakt en keerden
de spelers naar Amsterdam terug.
Vier dagen later erkende de Com
missie van Beheer volledig haar on
gelijk. Zij verklaarde ruiterlijk, „nim
mer een mandaat van de gemeenteraad
te hebben ontvangen om ook maar
enigerlei censuur toe te passen", dat
dit ook niet op haar weg lag „en ze
kerlijk niet in die mate om de opvoe
ring van een toneelwerk als „Aller
zielen" te verbieden". Waarom ze bet
dan tóch had gedaan? Men kan het
nauwelijks raden. Namelijk „uit colle
gialiteit" ten opzichte van enkele (r.k.)
commissie-leden, omdat „de onderlin
ge verhouding in de commissie altijd
zo goed was geweest" en de bewuste
collega's bezwaren hadden tegen „Al
lerzielen"! En met de hand op het
hart beloofde de commissie beterschap
„Allerzielen" kon dan ook een maand
later ongestoord in de Stadsschouw
burg worden opgevoerd, nadat het
stuk intussen dankzij de publiciteit ook
alweer twee keer „met ongemeen gro
te bijval" op de Jansweg was gespeeld.
HET ligt voor de hand dat deze zaak
in de gemeenteraad nog wel een
staartje had, waarbij de vraag „cen
suur of geen censuur" verscheidene
keren aan de orde kwam. Het verras
sende happy ending kwam in februari
1919, toen B. en W. de Commissie van
Beheer een ruimere controle-bevoegd
heid wilden geven en de commissie dit
zelf afwees met de argumentatie dat
controle op de te spelen stukken „on
doenlijk" was. Alleen zou de schouw
burg niet worden verhuurd aan gezel
schappen met een laag artistiek niveau
die zich specialiseerden in „Stukken
van verdacht gehalte", zoalsLa
dame de Chez Maxim" (twee jaar
geleden met veel succes her-opgevoerd
door het eerste gezelschap des lands,
de Nederlandse Comedie)!
En daarmee waren de eerste en erg
ste kinderziekten van de Haarlemse
Stadsschouwburg gelukkig voorbij.