HET VAN SMARTELIJK ZWIJGEN DE CONTRABASSEN Theun de Vries HERNOMEN CONFRONTATIE Simon Vestdijk Belangrijk instrument dat vaak wordt onderschat Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 2 NOVEMBER 1968 Erbij 17 Proef De has nadert zijn voltooiing. Berucht J. H. Moolenijzer Distantie Simon Vestdijk nam onlangs, bij zijn zeventigste verjaardag, het eerste gedrukte exemplaar van zijn disser tatie in ontvangst, waarop hij nooit gepromoveerd is (Het wezen van de angst). Links G. Lubberhuizen, di recteur van De Bezige Bij, rechts Vestdijks vrouw en P. van Dam van Isselt. iale snd rg" lar- nee •en, om urg ;ich der len als- Al- in eg) >oit en. als je twee lessen hebt gehad kan je liMMi—wiMMMUMMMMMMMmwuiMMMMMMMmniMMMMMMtMin—«mm— In een orkest meespelen je kunt er op doen wat je wilt niemand die De onderdelen zijn klaar. het hoort". Zo wordt er vaak smalend over de bassisten gesproken, maar de werke lijkheid is natuurlijk anders, dat weten de orkestleden trouwens ook wel. Waarom bent U bas gaan spelen?, vroeg ik aan de nieuwe solo-bassist van het N.Ph.O. De 26-jarige Jack van Harten keek mij zó droevig aan, dat ik dadelijk begreep dat ik deze vraag niet had mogen stellen. Hij had al voor zichzelf vastgesteld dat ik ook tot het leger der onnozelen behoorde die zoiets niet begrijpen kon. Ik herstelde mijn fout zoveel mogelijk met de vraag: „Hoe bent u er toe gekomen?" Zijn antwoord was even kort als ver rassend: „Omdat die bas daar stond! „O", zei ik, „waar?" „In het repetitie lokaal van het accordeonorkest „Ars Nova" in Amsterdam". Niemand speel de erop en toen ben ik het maar gaan proberen Ik merkte dat het heel moei lijk was en dat werkte op mij als een soort uitdaging, ik kon het niet uit staan dat ik niet opschoot, daarom ben ik les gaan nemen. Ik ging naar het muzieklyceum in Amsterdam en bofte, want de bas-le raar, H. B. J. de Vries, vroeger solo bassist bij het Concertgebouw, wilde me wel lesgeven. Ik studeerde vijf jaar aan de conservatorium-afdeling, maar moest tegelijkertijd mijn schoolgeld verdienen. Ik speelde een jaar in het oircusorkest bij Boltini en twee jaar bij de Hoofdstad-Operette, daar deed ik enorm veel routine op. Ik solliciteerde bij het Nederlandse Begeleidings Or kest en werd aangenomen. Dit orkest speelt bijna uitsluitend balletbegelei dingen en daar heb ik veel van ge leerd. Zodoende durfde ik mee te doen aan het proefspel voor solobassist bij het N.Ph.O., gelukkig met goed gevolg, per één september van dit jaar werd ik aangesteld". HET IJS was gebroken, want nu wa ren wij op bekend terrein. Ik vuurde nog een vraag af: „Vond U het een moeilijk proefspel?" „Ja achteraf wel maar toen ik speelde heb ik het niet gemerkt- Ik was teveel gespannen, ik had mij natuurlijk voorbereid en ik wist wel zo ongeveer wat zij mij zou den voorleggende Verkaufte Braut de Othello aria, de eerste van Mahler, enzovoort. Als solostuk speel de ik een cello-sonate van Eccles en dat viel bijzonder in de smaak. Ik ben erg blij met mijn plaats en ik heb het goed getroffen met mijn collega's in de bas- groep, ik voel mij echt geen vreem de in deze nieuwe omgeving". Uit dit gesprek is mij gebleken dat niet alleen de bassist het verdient om eens van de achterste rij naar voren De has in zijn eerste stadium. EEN ANDER VOORBEELD van de contrabas als hoofdrolspeler is de in zet van de treurmars in de eerste symfonie van Mahler, de eerste contra bassist begint hier geheel alleen met de expositie van het hoofdthema. Bij verdere naspeuringen in de muzieklit- teratuur zijn er natuurlijk meerdere voorbeelden te vinden van opvallende passages voor de contrabas, maar toch krijgt dit machtige strijkinstru ment maar zelden de aandacht en de waardering die het verdient. ELK groot symfonieorkest heeft te genwoordig minstens zes contrabassen maar ze tellen eigenlijk niet mee, door hun eigen collega's worden de bassen meestal niet au sérieux genomen. „Een bas is een roeiboot of een zeep kist. Iedereen kan bas leren spelen gehaald te worden, maar ook de con trabas zelf. Dit grote stiefkind van het orkest wordt meestal onverschil lig voorbijgelopen, maar dat is abso luut ten onrechte, want de contrabas is een bijzonder belangrijk en onmisbaar muziekinstrument. Berlioz geeft in zijn eerder genoem de Instrumentatieleer een waarschu wing aan de componisten en zegt dat zij erop bedacht moeten zijn, dat zij slecht het „mogelijke" van de contrabassis ten mogen verlangen. Vooral in de pas sages waar de bassen dezelfde noten moeten spelen als de cello's mag het tempo niet onnodig worden opgevoerd, want dan komen de bassen voor on overkomelijke moeilijkheden te staan Door de dikte van de snaren spreken de tonen moeilijker aan, bovendien kost het veel meer inspanning om de snaren in te drukken. Een berucht voorbeeld van een bijna onmogelijke partij voor de bas sen zijn de recitatieven in de Negende Symfonie van Beethoven, samen met de cello's. In de partituur staat aangete kend: „Volgens het karakter van een recitatief, maar in tempo!" Zij moeten verduiveld lastige en snelle sprongen zonder haperen uitvoeren en nergens mag een ongelijkheid met de cello's ontstaan, want iedereen in de zaal kan het horen. Voor elke uitvoering van de negende symfonie worden er aparte repetities gehouden voor de celli en de bassen en dan hebben de laatste het zwaar te verduren. Daarbij komt nog, dat Beethoven schreef voor bassen die een lage C konden halen. De tegenwoordige viersnarige bassen gaan niet lager dan E, er moeten dus noten weggelaten worden of een octaaf hoger gespeeld worden. De zorgen van de bassisten zijn pas voorbij als de ba riton zingt: „O, Freunde, nicht diese Tone! sondern laszt uns angenehmere anstimmen und freudenvollere!" Het bespelen van de bas is de laat ste jaren wel iets gemakkelijker ge worden, doordat de darmsnaren ver vangen zijn door stalen snaren, die lichter aanspreken, maar daarmee zijn niet alle problemen opgelost. Er is een mechaniek bedacht waardoor de bas sist zijn lage E-snaar kan verlengen tot laag-D. Een ideale oplossing is dat echter niet. Er zijn ook vijf-snarige bassen met een lage C of B-snaar, maar doordat de hals van deze bassen dik ker en breder is, hebben ook deze weer hun bezwaren. Er was eens een dirigent, die het de bassen makkelijker wilde maken: „Heren, weet u wat u doet de no ten die u niet kunt spelen speelt u die een octaaf hoger of laat u ze maar wegDe bassisten wisten er wel raad mee ze lieten alles weg! DOORDAT er steeds meer orkesten komen, ontstaat er langzamerhand een groot tekort aan goede contrabassen. Oude bassen zijn veel minder in getal dan oude violen, hoewel ook deze steeds zeldzamer worden. De bassenbouwers hebben de handen vol om aan de aan vraag naar nieuwe bassen te voldoen en ook bassenbouwers zijn zeldzame figuren. Van Merrebach in Amsterdam behoort tot dit handwerkersgilde en hij kan vier bassen per jaar bouwen. Een doodgewone bas kost tegenwoordig 2.000 voor een goed instrument moet men minstens 4.000 neertellen. Bassis ten hebben het moeilijker dan u denkt. Er zijn nog meer instrumenten in het orkest waar weinig over gesproken wordt, zoals de piccolo bijvoorbeeld daarover wil ik U in een volgend arti kel iets vertellen. „OM EEN SMARTELIJK ZWIJGEN weer te geven heb ik een cantate vierstemmige akkoorden genoteerd voor de contra bassen. Terwijl het hele orkest steeds zachter gaat spelen, hou den de bassen de akkoorden bijna 'toonloos aan". Deze aan tekening van Berlioz in zijn Instrumentatie-leer heeft betrek king op zijn Cantate voor de vijfde mei. In Holland geldt 5 mei als de bevrijdingsdag, in Frankrijk is het de dag van de dood van Napoleon (1821). Uit deze notitie blijkt wel zeer duidelijk, dat Berlioz de grote meester der orkestinstrumentatie niet aarzelde om de contrabassen een hoofdrol te laten spelen, indien hij dit nodig achtte. Het was in die dagen zeer ongewoon om de contrabassen een solistische rol toe te bedelen, maar Berlioz heeft meer ongewone dingen gedaan en hij heeft daar mee baanbrekend werk verricht. Dat hij niet altijd „maat wist te houden" in zijn streven naar vernieuwingen is wel gebleken uit zijn belangstelling voor de octobasse een reuzencontra- bas in 1849 door Vuillaume te Parijs vervaardigd. Dit drie- snarige monsterinstrument van vier meter lengte moest be speeld worden met behulp van snarenklemmen en pedalen. die over de toekomst der religie en zichzelf toetste in zijn eminente es says over Paul Valéry, Dostojewski en Rilke „Rilke als barokkunste naar", dat de essentie achterhaalde van zijn eigen creatieve spanning tus sen vorm en inhoud. Theun de Vries daarentegen voltooide zijn „babyloni- sche" roman Sla de wolven, herder, voorts zijn tegenhanger van Vestdijks Rumeiland, namelijk De vrijheid gaat in het rood gekleed, en zijn WA-man: pool tegenover pool, individualisme te genover sociaal engagement. HET WAS te verwachten, dat ze na de gemeenschappelijkheid van de ja ren der bezettingsbeproeving uiteen zouden groeien en dus is het een span nende belevenis om te lezen, hoe ze bij een van de kant van Theun de Vries „Hernomen konfrontatie", waar toe de naderende zeventigste ver jaardag van Vestdijk hem aanspoor de, op elkaar zouden reageren. Theun de Vries liet aan de tekst van de gesprekken een korte inleiding vborafgaan en een hoofdstuk „Kar tons voor een portret", waarin hij aan de hand van brieffragmenten, die uit de jaren van het nauwere contact da teren, de gesprekstof van nu als het ware voorbereidt en in grote trekken het Vestdijk-beeld vastlegt, dat zich in het epistolair verkeer uit vroeger tijd voor hem aftekende. Wederzijdse waardering, dat stellig. Anders geaarde, in enkele wezenlijke aangelegenheden van het schrijver schap tegengestelde evenwaardigen. de horizontaal-epische Theun de Vries naar buiten toe geëngageerd, de ver- tikaal-plastische Vestdijk binnen waarts gericht. De eerste met een wereldbeschou welijke en maatschappelijke over tuiging, de tweede Krachtens zijn filo sofische skepsis zonder een streng om lijnd standpunt, dat hem in het spel van vraag en antwoord soms op zijwe gen ontwijken deed. „Is het schrijvers- engagement", vraagt Theun de Vries, „parallel lopend met het geëngageerd- zijn van miljoenen andere mensen, dan geen wenselijke zaak?" „Wen selijk zeker", antwoordt Vestdijk, „maar naar mijn mening geen kate- gorische imperatief". Maar in de „her nomen konfrontatie" is de vraagsteller er allerminst op uit om contradicties toe te spitsen. In tegendeel. Hij wil het binnenste van de egelstelling van zijn gesprekspartner verkennen en in kaart (Slot zie volgende pagma) tussen de dynamiek van de inhoud en de statische vormgeving boven de ro mantische levenssfeer verheft. Vestdijk is een „verticaal" auteur, een naar binnen gericht schrijver, wiens krachtveld wordt bepaald door de steeds verlegbare grenzen van hoog ten en diepten. Het was dus een intri gerend leesavontuur om getuige te zijn van de herontmoeting tussen de diep achter de menselijke actualiteit gravende en borende Simon Vestdijk en de naar de buiténwereld toegekeer de, horizontaal-epische Theun de Vries, die in het boek van de laatst genoemde „Hernomen Konfrontatie met S. Vestdijk" (uitgeverij De Ar beiderspers) haar neerslag vond. HIER de Doornse magiër, in zijn egelstelling teruggetrokken op de grootst mogelijke distantie van de roe rige buitenwereld: daar de door en door geëngageerde Amsterdammer, wiens schrijverschap gericht is op het welzijn van de sociale gemeenschap. Hier de individualistische skepticus, daar de maatschappelijk georiënteer de „collectivist", die elkander in het litteraire vlak kunnen raken, maar in levensvisie nauwelijks kunnen benade ren. Er was dan ook kort na de bevrij ding zo geen breuk, dan toch een ver wijdering tussen beiden onstaan in de vertrouwelijkheid, die blijkens het epi- stolaire verkeer van Vestdijk met Theun de Vries vastgelegd en ge annoteerd in een deel van de door bet Letterkundig Museum gepubliceerde serie „Achter het boek", waarin he laas de brieven van Theun de Vries moesten ontbreken omdat ze tijdens de bezetting door Vestdijk werden ver nietigd in de jaren 1939-1945 be stond. Dat was in de tijd dat Vestdijk zijn romans Rumeiland, Ierse nachten en Aktaion onder de sterren schreef, werkte aan zijn later verschenen stu- IN VERHOUDING tot de omvang van zijn oeuvre is het aantal studies over het werk van Simon Vestdijk opmerke lijk gering. Afgezien van enkele kleinere geschriften Menno ter Braaks „Duivelskunstenaar", postuum verschenen, is nog altijd een meesterstuk en natuurlijk van de ettelijke beschouwingen en critieken, die in de loop van vijfendertig jaar in periodieken en dagbladen verschenen, bleven ze tot dusver beperkt tot een onderzoek naar de biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans door Nol Gre- goor („Simon Vestdijk en Lahringen")de beknopte mono grafie die Th. Govaart voor de serie „Ontmoetingen" (Des- clée de Brouwer) schreef en de misschien aanvechtbare maar verrassend-intelligente analyse op grond van een astrologi sche psychologie van een vijftal werken van Vestdijk, die R. A. Cornets de Groot onlangs samenvatte in zijn opstel lenbundel „De chaos en de volheid". Zowel het alombekende „Vestdijknummer" van het litteraire maandblad Podiwtn (1948) en de door Max Nord geredigeerde ,Jnommage" „Over Vestdijk" als „Handdruk en handgemeen" van Anne Wad man zijn gebundelde korte essays en het onder auspiciën van het Letterkundig Museum samengestelde Schrijvers Prentenboek no. 2", waarbij het door Daisy Wolthers met toewijding verzorgde „Vestdijk in kaart" (Bert Bakker- Daamen n.v.) aansluit, is en wil niet anders zijn dan een visuele biografie. VESTDIJK schrijft uit zelfbehoud, allicht. Hij 'schrijft ,om zichzelf te rechtvaardigen, wellicht. Maar de diepste aandrift van zijn schrijver- DEZE TERUGHOUDENDHEID om het zo maar te noemen kan stellig niet worden toegeschreven aan een gebrek aan erkenning. Negen maal werd hij literair gelauwerd, en kele keren geridderd, de Groningse universiteit verleende hem het eredoc toraat in de letteren, sinds 1957 werd hij jaar op jaar voorgedragen als kan didaat voor de Nobelprijs, in negen talen werd werk van bem vertaald met Thomas Mann zou hij kunnen zeggen (als hem er iets aan gelegen was om het te zeggen): „Ruhm um- gibt mich". Misschien is het de on stuitbaar-toenemende veelheid en veel zijdigheid van zijn schrifturen, die de moed tempert een avontuurlijke speur tocht te wagen in een schrijversdo mein, dat zich uitstrekt van de sterren tot diep in de spelonken van het onder bewuste, van de Griekse oudheid tot het hiernamaals, van Harlingen tot „Rumeiland" en weet ik waar. Twin tig dichtbundels, vijftig romans, twin tig essaybundels, 10 musicologische werken, dertien vertalingen dat is een wonderbaarlijke prestatie, die van een respectabele „arbeidsethos", van een onverzettelijke „wil tot het werk" getuigt. „Es brauchen nicht alle Mei- sterwerke zu sein", heeft Goethe van zijn literaire produktie gezegd en in het geval van Vestdijk zijn het ook niet stuk voor stuk meesterwerken. Maar ik zou geen schriftuur van zijn hand, in welk genre dan ook, weten te noe men dat niet meesterlijk is van struc tuur en een fase betekent in het voort gaande proces van een bewustzijns verruiming, die aan zijn oeuvre een universele dimensie verleent. schap komt, dunkt me, voort uit een verkenning van de menselijke moge lijkheden, van wat anders gezegd het menselijk leven „im Innersten zu- sammenhalt". In die zin is Vestdijk van werk tot werk op zoek naar Vest dijk, met de scepsis dan die weet dat achter elke gewonnen waarheid een andere ligt. Hij is geen Freudiaan, maar de hem waarschijnlijk niet on bekende metafoor van Freud. waar in de ontdekking van het onder- en onbewuste wordt vergeleken met de drooglegging van de Zuiderzee (de in poldering van nieuw levensgebied) moet hem wel aanspreken. De innerlijke chaos doorlichten en beteugelen, de „duistere" krachten or denen tot beheerste vorm (vandaar de streng gedisciplineerde structuur van elk van zijn werken), dat is immers de kracht en de zin van zijn creatieve werkzaamheid: en de genia liteit ervan, die de barokke spanning

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 17