Een dagje snoeken (zo heerlijk
rustigop 'n Nieuwkoopse plas
ELKE TWEEDE NEDERLANDER IS EEN DOE-HET-ZELVER
ZATERDAG 9 NOVEMBER 1968
Erbij
17
Latijn
Loos alarm
I
Te goedkoop?
Mobiel
Rooie rijers
land
Ruisend riet. blinkend water, drassi
(Van een verslaggever)
ZEGVELD is een aardig
plaatsje. Langs de
hoofdweg loopt een
brede vaart, waarachter de
heldere huisjes liggen, die je
over een ganzebruggetje kan
bereiken. De bewoners van
die huizen hebben gezamen
lijk een bord opgericht bij de
ingang van het dorp en daar
op staat „Vaart minderen,
denk aan onze kinderen". Dat
is gericht aan de automobi
listen die, uit Woerden ko
mend, de lege, rechte provin
ciale weg komen afsuizen.
MAAR ALS je door Zegveld
rijdt, denk je onwillekeurig „als
ik hier met kleine kinderen
woonde, zou ik door die vaart
en die ganzebruggetjes geen rus
tig ogenblik hebben." Maar dat
pleegt wel mee te vallen. De
Zegveldse jeugd gebruikt het
water om erin te vissen, niet om
erin te vallen en voordat je
het weet, ben je aan het eind
van het dorp, langs de kerktoren
en dan komt het punt waarom ik
Zegveld zo'n aardig plaatsje
vind.
Er staat een ANWB-bord dat
links naar Meije wijst en rechts
naar Noorden. Allebei namen,
die het hengelaarshart sneller
doen kloppen: Meije met zijn
schitterende polders en het kron
kelende water van diezelfde
naam, dat als een glinsterende
serpentine door een oerhollands
landschap slingert; Noorden aan
de Nieuwkoopse plassen, groot
water, maar ook door zware riet
kragen opgedeeld in kleinere
vaarten en besloten poelen, om
ringd door drassig en mossig
rietland.
Ik kan het niet helpen, dat ik
aan het eind van Zegveld altijd
moet denken aan de dichtregels
van Marsman: „De hemel groots
en grauw, daaronder het gewel
dig laagland met de plassen
Ie zal denken dat ik een litterair
knulletje was, maar dat is niet
zo, zeker niet als ik uit vissen
ga. Het compliment is voor
Marsman die in twee zinnen een
impressie van het Hollandse
landschap weggaf, die in twee
pagina's van deze krant niet is
te benaderen.
VANDAAG rechtsaf naar
Noorden, nadat de klok op de
toren van Zegveld mij heeft la
ten weten, dat ik precies op tijd
ben voor mijn afspraak. De Bilt
heeft na eindeloze regendagen
zowaar voor mooi november
weer gezorgd. Een grijze en wit
te wolkenlucht, met nu en dan
een stukje blauwigheid en een
straffe wind met iets van een
„vriesluchtje" eraan. Het ophaal
bruggetje in Noorden is onze
ontmoetingsplaats een niet zo
ver en jonger familielid wacht
mij daar op. Hij heeft gediend
bij de huzaren en dus voor alles
gezorgd: een bootje, visvergun
ningen en het hengelmateriaal,
dat ik wellicht vergeten zou zijn.
De bootverhuurder begint in
de grauwe vroegte al met vis
serslatijn: „Donderdag is hier
een snoek van een meter vijf ge
vangen, maar hij woog maar
veertien pond.
Helemaal geen mooie snoek, ma
ger en ingevallen. Alleen bij zijn
staart was-ie nog dik. Hij was
zeker aan het eind van zijn la-
tij n, want zo'n beest heeft ook
niet het eeuwige leven. Da's
maar goed ook want anders zou
het hier nog meer wemelen van
snoeken dan het al doet en dan
vraten ze mekaar maar op
Enzovoorts, tot het kleine groene
roeibootje van de kant komt en
de neus in de brede sloot steekt,
die leidt naar het plassengebied
verderop.
HET IS een bijzonder interes
sant gebied, zou onze vroegere
natte-hisleraar gezegd hebben.
Wat erop neerkomt, dat iedere
natuurliefhebber er met volle
teugen zijn hart kan ophalen.
Tegen de wolkenlucht zich af
tekenend zeilen de meeuwen,
zilver- en kokmeeuwen, die zo
dra een van hen iets eetbaars op
het water ontdekt er met zijn
alle op afkomen. Op de golfjes
dobberen eenden, koeten en fu
ten. De laatste duiken met snelle
bewegingen onder water, als wij
langskomèn. Net als wij zijn ze
vissers, alleen een beetje beter.
Wolken, wind, water en wui
vend riet de geluiden van de
natuur en het knarsen van de
riemen van de boot. Wat een an
dere wereld, zodra je de stad en
de autosnelweg de rug toekeert.
Ook de directe problemen zijn
van een heel andere dimensie:
hoe zit ik 't gemakkelijkst op een
hard, groen bankje en hoe hou
ik handen en voeten warm. Want
een herfstdag op het water is
fris, al zijn we er dan op gekleed
GOED, we zijn gekomen om
te vissen. Terwijl mijn jonge
vismaat roeit, sleep ik een spin
nerij e achter de boot aan. Het
is er een met een vrij groot blad,
dat langzaam draait, rood en wit
glinsterend in het heldere wa
ter. De werphengel staat een
beetje krom en een paar maal is
hij al helemaal doorgebogen, als
er plotseling aan de spinner
wordt gerukt. Maar het is een
waterplant die de opwinding
veroorzaakt. Of eigenlijk geen
opwinding, want wie de hen
gel vasthoudt, merkt meteen dat
het loos alarm is.
Opnieuw een rukje, ik sla di
rect en weet het meteen: „vis."
Een snoek. Beter gezegd een
snoekje. Hij verzet zich heftig,
maar is kansloos tegen de twin
tighonderdste millimeter nylon
draad in combinatie met de
nauwkeurig afgestelde werpmo-
len. Hij komt vlot boven het
schepnet, is binnen, wordt beet
gepakt, we bekijken hem even
(een mooie, slanke snoek van
een centimeter of veertig, prach
tig getekend, ook uiterlijk de fel
le jager die hij is), de haak
wordt voorzichtig verwijderd en
in tien seconden zwemt hij weer,
een akelige ervaring rijker. Hij
slaat woedend een kolk en is
weg. De haak zat keurig, net in
het uiteinde van de harde bek
vol naaldscherpe tanden.
ER ZIJN bibliotheken vol ge
schreven over hengelen en vis
sen. Het moderne woord is
„sportvissen". Het is een sport
die honderdduizenden Neder
landers aantrekt, die actieve re
creatie op of aan het water zoe
ken. Jaarlijks verkoopt het rijk
zo'n 700.000 hengelbewijzen en
visakten toch allemaal aan
mensen die wel es een keer een
hengeltje willen uitleggen. De
sportvisserij is na veel vijven en
zessen serieus opgenomen in het
visserijbeleid van het departe
ment. Maar daar willen we het
nu niet over hebben. De gevan
gen, jeugdige snoek die nog flink
onder de toegestane maat (50
cm) was, brengt ons in het boot
je op een korte gedachtenwisse-
Iing.
Wie wel eens in het buiten
land vist, laten we zeggen in
België, Frankrijk, Duitsland,
Oostenrijk of Joegoslavië en er
goed viswater zoekt, moet voor
een vergunning een behoorlijke
prijs betalen. Wie de Nederland
se prijzen voor vergunning en
akte kent (en meent dat dat re
delijke bedragen zijn) vindt ze
zelfs wel onbehoorlijk.
Maar hij vergeet dat wij in
Nederland al jarenlang roofbouw
plegen op ons toch niet zo over
vloedige, goede viswater zo
zeer dat het woordje goed eigen
lijk nog maar zelden van toepas
sing is. Er worden door de Ne
derlandse hengelaars jaarlijks
vele tientallen miljoen guldens
uitgegeven aan uitrusting, maar
twee man in een bootje zoals
wij op deze dag hoeven sa
men slechts 5 neer te tellen
voor boothuur plus vergunning.
Dat lijkt natuurlijk wel fijn,
maar de vraag is hoe met derge
lijke luttele bedragen zowel het
onderhoud van de boten moet
worden bekostigd als het viswa
ter, door goed beheer en deskun
dig uitzetten van jonge vis, op
peil gehouden. Het antwoord is
dat dat natuurlijk niet kan en
het gevolg van dat alles is dat
het water in hoog tempo wordt
leeggevist.
NU WORDT wel aangevoerd
dat vissen een belangrijke socia
le functie heeft in de recreatie
en dat wij het daarom niet duur
moeten maken maar wat is
duur? Overal op de plas liggen
nu de bootjes van de verhuur
der (steeds met twee man voor
vijf gulden per dag) en als we
langs komen, zien we de henge
laars hun spullen hanteren. Glas
of splitcane hengels, opvouwba
re schepnetten, stevige molens
(velen van hen vissen nog al
tijd veel te zwaar, alsof ze aan
het strand staan en zeevissen).
Naar schatting hebben ze gemid
deld voor twee- tot driehonderd
gulden materiaal de man bij
zich, alleen voor het snoekvissen.
De kosten voor de vergunning
zijn daarbij vergeleken lachwek
kend. Wij beseffen dat het erg
onpopulair is om te pleiten voor
„duurder vissen", maar goed
koop hengelen gaan in leeg wa
ter is natuurlijk ook niets.
LEEG is het hier gelukkig nog
niet wantpats! Daar staat
mijn lichte werphengel alweer
krom. Enkele rukken aan de
lijn verraden dat een baars de
spinner heeft gegrepen. Een flin
ke, maar nu ook weer niet zo'n
knaap. In volle glorie komt hij
aan boord, zijn zwarte strepen
fraai afgetekend over de gulden
flanken. Wat een schrokop om
die grote spinner te pakken! Hij
wordt voorzichtig onthaakt en
teruggezet (niet teruggegooid,
mensen!) „2-0 voor jou", merkt
mijn jonge vismaat lichtelijk ja
loers op.
WE MOETEN van het idee af
dat we vissen voor onze pan of
voor die van de buren, voor de
kat of voor het vuilnisvat. Wie
eens snoek wil eten, vooruit dan
maar, neem er dan één mee naar
huis, niemand zal je daar op
aankijken. Jan Schreiner, de be
kende publicist over hengelza-
ken, zegt in een van zijn boeken
daarover dat je dan beter niet
de grootste en dikste snoek moet
meenemen, pat zijn vrijwel al
tijd de wijfjes en die kunnen be
ter gespaard blijven om te zor
gen voor de visproduktie.
Nu heeft mijn jonge maat
die trouwens een voortreffelijk
hengelaar is ook beet. In een
beschutte poel werpt hij zijn
spinner veertig, vijftig meter ver,
haarscherp tussen de waterlelies
en stuurt zijn fel draaiend kunst
aas feilloos tussen de vele obsta
kels door. Hij haalt zijn snoekje
van ver, evenals vlak daarop een
flinke baars. De stand is 2-2.
De 4 door ons gevangen vis
sen bevestigen weer eens dat
kunstaas de vissen in het alge
meen niet of nauwelijks bescha
digt. Dat kan de hengelaar met
levend aas niet zeggen. Hij
wacht, als hij beet heeft tot de
snoek het visje „gekeerd" heeft
om het te verorberen en slaat
dan aan. Vaak heeft de snoek
dan de haak geslikt en is het
dubieus of hij er zonder levens
gevaarlijke schade kan worden
afgehaald. Het kan, natuurlijk,
maar hangt af van de kundig
heid en instelling van de hen
gelaar.
DAAROM is het een vreemde
zaak, dat op sommige wateren
(ook deels in Nieuwkoop) een
verbod bestaat voor het vissen
met kunstaas op snoek. Alleen
levend aas is toegestaan. Goed,
we vangen met kunstaas meer,
we zijn beweeglijker, we kun
nen een groter gebied nauwkeu
riger afvissen dan de levend-
aas visser.
Maar dat is toch juist het ple
zier van het moderne hengelen:
het beheersen van de techniek,
het zelf opzoeken van de vis, de
mobiliteit van de visser. Het
voorschrift van levend aas stoelt
op de gedachte dat de hengelaar
dan minder vangt, omdat hij zich
minder kansen kan scheppen.
Dat is wel juist, maar wat hij
vangt is vaak reddeloos verlo
ren. Vermoedelijk brengt hij het
water meer schade toe dan de
kunstaasvisser. Bovendien: als
het niet met kunstaas mag, hoeft
het voor ons niet.
De stand is inmiddels 4-3 in
mijn voordeel geworden. Mijn
bootgenoot uit een kreet: bij het
inhalen van zijn spinner schuift
een grote, donkere schaduw on
der de boot door: een kapitale
snoek, die het aas wel gevolgd
heeft maar kennelijk wantrou
wend is geworden en niet toe
hapt. „Een bewijs dat snoeken
hun prooi wel degelijk achter
volgen" is zijn conclusie, die in
de hengelaarslitteratuur heel
wat bestrijding vindt. Maar wel
ke hengelaar is het ooit met een
andere eens? Het lijken wel
politici!-
LATER in de middag wisselen
wij van métier en van hengel.
Met zeer lichte hengels en rag
dunne lijnen gaan we „op de
ruisvoorn", de vis die in Nieuw
koop respectabele afmetingen
kan krijgen. De schuwe „rooie
rijer" van formaat is heel moei
lijk te benaderen. Wij werpen
met een vrije forse dobber en
lood een twintig, vijfentwintig
meter ver. Ondiep vissen, met
een flinke broodvlok, tegen de
windzijde van een rietkraag, niet
dieper dan veertig centimeter.
Op deze novemberdag blijkt
dit een vergeefse inspanning. Er
komt één miniscuul voorntje uit
het water, verder niets. Het zal
al te ver in het seizoen zijn
het is meer een visserij voor de
zomer en nazomer.
HOE SNEL gaat de tijd voor
bij, met vissen, roeien, kijken en
genieten op het water. Wat stijf
van de harde plank klimmen we
bij de boot verhuurder op de wal.
Eigenlijk helemaal geen opmer
kelijke vangst of vreemde avon
turen. De meeuwen achter ons
op de plas vechten nog krijsend
om de stukken brood, die wij
hun toewierpen. Het water is
donker geworden, de zon (ach
ter de wolken) zal spoedig on
dergaan.
Zegveld heeft de lichtjes al
aan. De kerkklok slaat. De lan
ge provinciale weg loopt recht
door 't polderland. Ik blijf Zeg
veld een aardig plaatsje inden.
Hl»
DE DOE-HET-ZELF-RAGE is
de laatste vijf jaar enorm toege
nomen. De zogenoemde hobby
winkels rijzen vooral in de
nieuwe wijken als paddestoelen
uit de grond. Ongeveer de helft
van de mannelijke bevolking van
ons land bestaat uit min-of-meer
geregelde doehetzelvers. Het groot
ste deel daarvan wordt gevormd
door hoofdarbeiders. Aldus enkele
conclusies van een recent „door
licht] ngsonderzoek" in de hobby
branche.
OPMERKELIJK is dat de verkoop
van doehetzelf-produkten en materia
len percentueel het meest gestegen
is in de zogenaamde werkloosheids-
gebieden, de noordelijke en oostelij
ke provincies en Limburg. Jaarlijks
neemt de verkoop met circa 4 percent
toe. Het gaat hier voornamelijk om
hout, verf, behang en gereedschap
waarmee huizen, tuinen, auto's en bo
ten onderhouden en gerepareerd kun
nen worden.
DE EIGENAAR van een drukbe-
klante hobbywinkel: „We krijgen hier
allerlei slag mensen, maar niet veel
ouderen. De pret van het knutselen
schijnt er zo rond de 45 jaar wel af te
zijn. Houten schotjes en dergelijke
voor wandbetimmeringen lopen het
best. En verf, vooral kleurvernissen.
zijn de laatste tijd zeer in trek. Bij de
gereedschappen worden boortollen het
meest gevraagd. Die zijn vrij prijzig,
en het gebeurt dan ook vaak dat zo'n
boortol met hulpstukken in onderdelen
aangeschaft wordt. Ondanks onze uit
gebreide voorlichting komen er nogal
wat klanten terug omdat de klus waar
aan zij begonnen zijn, totaal in het
honderd gelopen is."
VERKOOPCIJFERS wijzen uit dat
verf verreweg het meest verkocht
wordt: ieder jaar voor circa 65 mil
joen gulden, wat neerkomt op 15 per
cent van de gehele vaderlandse verf-
produktie. Eerste vereiste in deze sec
tor is dat de nobbywinkelier „probleem
loze" produkten kan aanbieden waar
mee de hobby-schilder direct en
zonder risico voor een totaal fiasco'
aan de slag kan gaan.
EEN ANDERE afdeling van de doe-
het-zelf-branche is die van de model
bouw. Ook hier is de laatste jaren een
grote toename van de afzet te consta
teren, zjj het niet «o groot als in de
„klusjes-sector" Radiografisch be
stuurbare vliegtuigjes zijn het meest
in trek, maar ook de zelfbouw- moëel-
scheepjes en -treintjes komen goed
mee. Meestal worden de modellen
naar bijgevoegde tekening gemaakt,
maar de ware modelbouwer werkt naar
eigen ontwerpen. Er zijn modelhou
wers, wier hobby tot een ware harts
tocht geworden is. Zoals de man, die op
zolder een compleet .reintraject had
gebouwd. Hij daat elke morgen om
halfzes op om de eerste trein volgens
de dienstregeling te laten vertrekken