BONTEKOE'S „REISJOURNAEL" WERD
EEN ONVERBIDDELIJKE BESTSELLER
Ml
Dagboek van een 17de
eeuwse schipper be
leefde 70 herdrukken
Dim(p)licht geldt ook voor bromfietsers
41
17
•if»/
lüfe.
\o
ZATERDAG 7 DECEMBER 1968
Erbij
f /Ly.t 'f it.-tft v.,< Bonie-lcoc Arn
\jfftf~Cx \>jt .nv/iuW; ttdft7 nvti./erfif
\(:f, '...V .-'AjnUfiyi.l'frjniïJ™ <«f<
r Jfodt 1« JkfU-'.UKvJi?
1
y -
„IN T JAER ONS HEEREN 1618, den 28 December, ben
ick, Willem Ysbrantsz Bontekoe van Hoorn, Tessel uytghe-
varen voor schipper, met het schip ghenaemt: Nieu-Hoorn,
ghemant met 206 eters, groot ontrent 550 lasten, met een
Oosten-Wint".
MET DEZE WOORDEN be
gint het journaal dat bekend
staat als: de reis van Bontekoe,
een verhaal dat meer dan
zeventig maal is herdrukt, dat
door onze voorouders is ver
slonden en dat nu, 350 jaar
later, nog in staat is te boeien.
Ik heb het althans met het
grootste genoegen herlezen en
vertel er graag wat over. Het
aantrekkelijke van Bontekoes
dagverhaal schuilt namelijk
niet in de ontdekkingen die de
schepelingen hebben gedaan
noch in de onbekende gebieden
die zij hebben betreden, maar
louter en alleen in de wijze
waarop schipper Bontekoe ver
slag doet van de reeks rampen
waardoor schip en bemanning
werden getroffen. De schipper
van de Nieu-Hoorn was na
melijk in al zijn eenvoud en
onbevangenheid een geboren
stilist. De manier waarop hij
ons deelgenoot maajct van de
avonturen welke zijn mannen
en hij beleefden, is zo onge
kunsteld, zo fris en zo aan
trekkelijk dat wij ze nu, zoveel
eeuwen later, nog voor onze
ogen zien gebeuren. Bontekoe
was zeker geen held; er mag
zelfs aan getwijfeld worden of
hij een bekwaam schipper was.
Maar hij kon schrijven. En voor
ons is dat de hoofdzaak.
VAN 'S MANS leven weten
wij weinig. Uit het doopboek
der hervormde gemeente te
Hoorn blijkt dat hij daar op
27 juni 1587 als zoon van IJs-
brant Willems van Westsanen
is geboren. Hij was dus 31 jaar
toen hij het bevel kreeg over
de voor die tijd flinke Oost-
indiëvaarder. Want 550 lasten
wil zeggen: ongeveer 1100 ton.
En een bemanning van
200 koppen was in die tijd heel
wat. Toen in 1596 Cornelis de
Houtman als eerste Nederlan
der Java bereikte, voerde hij
het bevel over vier schepen:
twee van 460, één van 260 en
één van 50 ton. Ze telden 85,
84, 60 en 20 man. Het is haast
niet te geloven dat men met
zulke notedopjes de lange en
gevaarlijke reis durfde onder
nemen, maar de feiten liggen
er.
WILLEM stamde uit een ge
slacht van zeelieden. Zijn vader
was schipper, zijn beide broers,
Pieter en Jacob, voeren even
eens als schippers voor de Ver
enigde Oostindische Compagnie.
Het eerste weten we uit het
grafschrift in de Grote Kerk te
Hoorn waar men leest: „Hier is
begraven Schipper IJsbrant
Willems Soon Bonte Koe, den
15 Desember Anno 1607". Het
tweede verhaalt onze schipper
in zijn Journaal in de volgende
laconieke bewoordingen:
En kreegh een brief van mijn
broeder Pieter IJsbrandtsz.
Bontekoe die schipper op 't
schip Haerlem was en schreef
mij dat onsen broeder Jacob
IJsbrandtsz. 't voorgaende
jaer oock voor schipper in
Indien was ghekomen uyt
Hollandt, wesende doe met
ons drie gebroeders in 't lant,
alle drie schippers.
WAT NIET vaststaat is waar
aan de familie de naam Bonte
koe te danken heeft. Dat vader
waard in de herberg In de
bonte Koe zou zijn geweest, zo
als Potgieter aanneemt, is in
strijd met wat op zijn grafzerk
staat. Wellicht woonde IJs
brant met vrouw en kinderen
in een huis met een gevelsteen,
een bonte koe voorstellende.
Wij weten ook dat het eerste
schip waarover onze Willem
het bevel voerde De Bontekoe
heette. Wellicht heeft de jonge
gezagvoerder zijn eerste schip
naar zijn woonhuis genoemd.
DJE EERSTE REIS van
Bontekoe was weinig fortuin
lijk. Zijn schip werd buitge
maakt door een Turkse zee
schuimer die echter op zijn
per nog en hij heeft zich kun
nen verheugen in het grote en
snelle succes van zijn geschrift.
Binnen één jaar was reeds een
herdruk nodig en zijn ook al
drie nadrukken verschenen.
Thans zijn meer dan zeventig
beurt weer door Spanjaarden
werd geënterd. Zo kwam de
bemanning in Gibraltar aan
wal, maar helaas weten we
niet hoe zij het vaderland be
reikte. De documenten vertel
len ons allerlei over het schip
en zijn lading, maar over het
scheepsvolk zwijgen zij. Hoe
ook, Bontekoe is in Hoorn
teruggekeerd en werd nu als
schipper belast met het bevel
over de Nieu-Hoorn die met
180 vaten kruit geladen was.
Een dubbel-gevaarlijke reis
dus. Bontekoe zou het ervaren.
Van verdere reizen die
Bontekoe waarschijnlijk wel
heeft gedaan, weten wij niets.
Pas in 1646, ruim twintig jaar
nadat hij van de reis op de
Nieu-Hoorn was teruggekeerd,
is zijn Journaal in druk ver
schenen. Toen leefde de schip-
Latere drukken van
Bontekoe's Journaal
verschenen met
pakkende illustraties
van bekende graveurs.
De „strip" hierboven
beeldt de dramatische
ondergang van de
„Nieu Hoorn" uit;
de plaat rechts een
gevecht van de
schipbreukelingen
met de inboorlingen
op Sumatra.
-7--
MH
drukken bekend. Want de
eeuwen door heeft Bontekoe
zijn lezers gepakt. Zijn onop
gesmukt relaas van al wat hij
en de zijnen beleefden bleef in
de smaak vallen van oud en
jong en zal dit naar alle waar
schijnlijkheid blijven doen. En
kele citaten om dit aan te
tonen.
OP 19 NOVEMBER 1619, dus
bijna een jaar na het vertrek
uit het vaderland, brak aan
boord van de Nieu-Hoorn
brand uit. De botteliersmaat,
die brandewijn tapte in het
ruim, ging onvoorzichtig met
de kaars om en de alcohol vatte
vlam. De brand verbreidde
zich snel en terwijl men bezig
was, de vaten met kruit over
boord te gooien nam een deel
der bemanning de vlucht in de
boten. Toen bereikte het vuur
het kruit en het schip sprong
in de lucht. Er waren toen nog
119 bemanningsleden aan
boord. Bontekoe vertelt:
„Die werden al te samen
wegh genomen en aan huts
pot gheslaghen, datmen niet
en wist waer een stuck
bleef. En ick, Willem IJs-
brantsz. Bontekoe, doe ter
tijdt schipper, vloogh mede
inde lucht; wiste niet beter
of ick most daer mede ster
ven. Ick stack mijn handen
en armen nae den Hemel en
riep: Daer vaer ick heen; o
Heer! weest mij arme son-
daer genadigh! Meende daer-
mede mijn eynde te hebben
doch hadde evenwel in 't op-
vlieghen mijn volle verstant
en bemerckte een licht in
mijn herte dat noch met
natuurlijke gave van vertellen
eeuige vrolijckheit ver-
menght was soo 't scheen en
quam alsoo wederom neer in
't water, manck (tussen) de
stucken en borden (planken)
van 't schip dat heel aan
stucken was. In 't water leg
gende kreegh ick sulcke
nieuwe couragie gelijck of
ick een nieu mensch hadde
gheweest. Toe siende soo lagh
de groote mast aen mijn eene
zijd' en de focke-mast aen
mijn ander zijd'; ick klom op
de groote mast en gingh daer
op leggen en sagh het werck
eens over en seyd': „O Godt!
hoe is dit schoone schip ver-
gaen, gelijck Sodoma en Go-
morrha".
KALFF, die in zijn Geschie
denis der Nederlandsche Let
terkunde bewonderend schrijft
over onze 17de-eeuwse reisbe
schrijvingen, merkt op „dat de
bekoring dezer verhalen voor
een deel ligt in het onmiddel
lijke dat hun eigen is, de kleine
afstand die er blijkbaar ligt
tussen indruk en uitdrukking,
die maakt dat wij er niet zel
den het leven nog in voelen
trillen". Blijkbaar bedoelt Kalff
dat de schrijvers hun weder
varen al heel spoedig aan het
papier hebben toevertrouwd,
dat zij dus „fris van de lever"
hebben geschreven. Bij Bonte
koe kan dat evenwel niet het
geval zijn geweest. Men mag
niet veronderstellen dat hij bij
zijn „luchtreis" zijn journaal
bij zich had. En toen hij daar
na door de boot met gevluchte
matrozen werd opgepikt, duur
de het nog maanden voor zij,
na grootste ontberingen, Java
bereikten. Wanneer Bontekoe
zijn bevindingen te boek ge
steld heeft, is dus geheel on
zeker, maar kort na de ramp
kan het onmogelijk zijn ge
beurd. En dus is de afstand
tussen indruk en uitdrukking
in dit geval er een van maan
den, zo niet van jaren. Des te
meer treft de levendigheid van
het tafereel. En dit is waarlijk
niet de enige passage die boeit.
Het zou te ver voeren nog ge
hele verhalen te citeren. Maar
ook in enkele zinnen toont
Bontekoe soms zijn opmerkelijk
talent. Zo vertelt hij dat Hein
Rol, de koopman der Oostindi
sche Compagnie die aan boord
de handelsbelangen behartig
de, nadat de boot veertien da
gen op Gods genade had rond
gedobberd, volkomen was uit
geput. „Heyn Rol, de coop-
man", zegt dan het journaal
„was soo ver, daer hij sat daer
sat hij; konde niet verder ko
men". En elders, wanneer hij
de dood vermeldt van Cornelis
Reijersz., gaat hij door: „Wij
begroeven hem op een eyland
dat voor in de Bai leid, vol ge
boomte, onder een lustigen
groenen Boom, de beste die wij
conden vinden; 't was een goet
Man".
En zo zijn er talloze zinsne
den waaruit het opmerkings
vermogen, maar ook de harte
lijke eenvoud van schipper
Bontekoe blijkt.
UIT HET REISVERHAAL
kunnen wij telkens opmaken
dat onze schrijver geen gezag
voerder was die er, zoals men
dat noemt, de wind onder had.
Het gelukt hem dikwijls beter
met „soete woorden" zijn zin
te krijgen dan met strenge be
velen. Soms worden zijn waar
schuwingen gewoonweg in de
wind geslagen en gaan zijn ma
trozen hun eigen gang. Maar
dan opeens weer toont hij,
tegenwoordigheid van geest en
zelfs speelse fantasie te be
zitten. Het aardigst blijkt dat
uit zijn avontuur met twee in
landers met wie hij, ongewa
pend, in een prauw zit en die
hem met hun kris bedreigen.
Bontekoe vertelt:
„Daer sat ick als een schaep
tusschen twee wolven, met
duysent vreesen. Godt weet
hoe ick te moede was. Voe
ren alsoo voor stroom af.
Ontrent ter - halver weegh
zijnde begonnen sij te tieren
en te parlementen; 't scheen
aen alle teyckenen dat sij mij
om den hals wilden bren-
ghen. lek dit siende was soo
benauwt dat mij 't herte in
't lijf trilde en beefde van
vreese keerde mij derhalven
tot Godt en badt dat hij mij
verstant wilde gheven wat
mij best in die ghéleghent-
heydt stondt te doen. En het
scheen of mij inwendigh ge-
seydt worde dat ick singen
sou 't welck ick dede hoewel
ick in sulcken benauwtheydt
was; en songh dat het door
de boomen en bosschaedje
klonck, want de revier was
aen beyde zijden met hooge
boomen bewassen. En als sy
saghen en hoorden dat ick
soo begon te singen, begonnen
sy te lachen en gaepten dat
men haer in de keel sien kon.
Doch ick was heel anders in
mijn herte gestelt als ick
vertrouw dat sij meenden".
MEN WEET niet wat men
meer bewonderen moet: de
levendige verhaaltrant, de
openhartigheid van de schrij
ver die er blijkbaar geen en
kele moeite mee heeft te be
kennen, dat hij danig in de rats
zat of zijn kinderlijk Godsver
trouwen. Het is deze passage
in het Journaal die Potgieter
inspireerde tot zijn Liedekens
van Bontekoe, waarvan alleen
gezegd kan worden dat ze met
hun kunstige versificatie en
hun gewrongen zinsbouw niets
hebben van de volksliedjes die
wij ons voorstellen dat Bonte
koe daar in de bossen van Su
matra heeft uitgegalmd.
Het bovenstaande is be
doeld voor Bontekoes reis
verhaal opnieuw belangstel
ling te wekken. De Haar
lemse Stadsbibliotheek bezit
er verscheidene uitgaven
van. Ook in Van Oude
Voyagiën door dr. M. G. de
Boer vindt men er gedeelten
uit, evenals uit andere jour
nalen en reisverhalen. Ple
zierige lectuur voor de lange
winteravonden.
Dr. P. H. Schroder
DAT DE BROMFIETS tegenwoordig
veel meer weg heeft van een motor
fiets dan van een rijwiel met hulp
motor, zoals hij zich oorspronkelijk
presenteerde, blijkt uit talrijke eigen
schappen. Het is dan ook geen wonder
dat sommige berijders zich steeds meer
als deelnemer aan het snelverkeer gaan
gedragen terwijl de wielrijder de ge
moedelijke, rustige peddelaar is ge
bleven. Als bromfietser moet men
evenwel niet vergeten, dat men voor
de wgg nog een wielrijder is en dat
de voor fietsers geldende bepalingen
volledig van toepassing zijn op de
bromfietsberijder.
NEMEN WE NU de verlichting eens
bij de kop. De fiets is uitgerust met
een eenvoudige dynamo, aangedreven
door het voorwiel. De bromfiets be
schikt echter over een flinke stroom
bron, de vliegwieldynamo. Binnen het
vliegwiel bevinden zich een ont-
stekingsspoel en een verlichtingsspoel.
Deze laatste levert 17 watt, terwijl de
dynamo van de fiets maar 3 watt voort
brengt. Zit er in de koplamp van de
fiets een 2y2 watt lampje, de bromfiets
is uitgerust met een 15 watt lamp, met
bovendien de mogelijkheid om groot-
of dimlicht te voeren. Daar zit dus
nogal verschil in.
NU GAAT het erom, de bromfiets-
verlichting goed te gebruiken, want
door de grotere lichtopbrengst kan de
berijder bij onjuist gebruik het tege
moetkomende verkeer behoorlijk hin
deren, en zelfs in verwarring brengen.
Het is namelijk voorgekomen dat auto
mobilisten zich op het verkeerde weg
gedeelte waanden, doordat op een
rechts van de rijweg gelegen rijwiel
pad twee met groot licht rijdende
brommers naderden, zodat de indruk
van een tegemoetkomende auto werd
gewekt, hetgeen eenmaal zelfs een fa
tale botsing met drie doden veroor
zaakt heeft.
HET RISICO van aanrijdingen is
daarom niet denkbeeldig. Hoewel de
sterkere verlichting van een bromfiets
door de hogere snelheid van dit ver
voermiddel een noodzaak is, moet men
toch steeds tijdig dimmen voor tege
moetkomend verkeer, ook al rijdt men
op het rijwielpad. Artikel 84 van het
Wegenverkeersreglement zegt het im
mers: fietsen (waaronder dus ook de
bromfietsen) mogen aan de voorzijde
geen verblindende verlichting voeren
en bovendien (artikel 85) moet de kop
lamp „kennelijk omlaag" zijn gericht.
En daar ontbreekt het nog wel eens
aan.