LANDVOOGD VAN „ONS INDIE' HIELD ALTIJD VOET BIJ STUK Hoe de werei Russen stellen eisen Dagboek van jhr. mr. B. C. de Jonge Getemperde alleenheerser in moeilijke crisisjaren Liet Soekarno interneren Conflict met koningin Terugblik op Indische jaren MAANDAG 16 DECEMBER 1968 7 Rechtuit Crisisjaren f v.' „Niet als professor Niet eens met Colijn G.G. ontving Mussert Groot prestige (Door Robert F» Kennedy) VOORGEVOELENS WOEDEND KROESTJSEV NEERGESCHOTEN 99 99 DEN HAAG Jhr. mr. B. C. de Jonge, aan het einde van de eerste wereldoorlog minister van Oorlog, daarna directeur en vervolgens com missaris van ,,De Koninklijke" en tenslotte de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië die zijn ambtstermijn (1931-1936) onder min of meer normale omstandigheden uitdiende, heeft gedurende de periode van zijn werkzaamheid in deze functie een dagboek bijgehouden. Dit is nu uitge geven door prof. dr. S. L. van der Wal, ongeveer twaalf jaar na de dood van jhr. De Jonge. Het dagboek was zeker niet met het oog op een spoedige publikatie bijgehouden. Dat blijkt wel duidelijk uit een aantal zeer per soonlijke kwalificaties van tijdgenoten die thans nog niet allen van het toneel zijn verdwenen. Het is echter ook niet zo, dat de schrijver de mo gelijkheid van zulk een publikatie, op welk tijdstip na zijn dood ook, niet in overweging zou hebben genomen. Hij gaf er zich blijkbaar rekenschap van, dat zijn ervaringen ook bij andere dan zijn naaste familie belang stelling zouden kunnen vinden. Hoe dit zij, dit boek is zijn gewicht in goud waard. ONDANKS de Inspanningen van prof. Van der Wal, voornamelijk gericht op de bronnenstudie betreffende het vooroorlog se Nederlands-Indië, van R. Nieuwenuys, die zich voornamelijk met culturele en sociale onderwerpen bezighoudt, en enige anderen is er een grote leemte in de geschiedschrijving van het „oude Indië" en zeker in die van de tumultueuze jaren na de eeuwwisseling, toen er in de perio de tot 1940 méér gebeurde dan in de voorafgaande drie eeuwen. In die periode neemt bovendien het tijdvak 1930-1942 nog een prominente plaats in. Een „oog- getuigeverslag" van de eerste helft van die periode is dus bijzonder welkom, ze ker wanneer zij komt van een man, die in dit tijdvak belast was met de „getem perde alleenheerschappij" over Neder lands-Indië. Voeg daarbij het feit. dat zijn ambtsperiode één worsteling was te gen de ongunst der tijden pas aan het einde van zijn landvoogdij begon de lucht enigszins te klaren dan is er reden genoeg om de welwillendheid van de familie De Jonge, deze dagboek bladen voor publikatie beschikbaar te stellen, met dankbaarheid in herinnering te brengen. De man die ons uit dit boek tevoor schijn treedt was een krachtige figuur, een bijzonder rechtuit-man bovendien. De eerste zeer belangrijke functie die hij op reeds betrekkelijk jeugdige leef tijd bekleedt, die van minister van Oor log, toont hem reeds ten voeten uit Zijn bezwaren tegen de opvattingen van de toenmalige opperbevelhebber. generaal Snijders, nopen jhr. De Jonge op zijn ontslag aan te dringen, maar de koningin wil daar niet aan. Het gesprek met de vorstin kan zonder overdrijving geschetst worden als een doodgewone ruzie, waar in jhr. De Jonge zijn mening handhaaft ondanks de meer dan zichtbare geïrri teerdheid van het staatshoofd. Zonder enige pathetiek maar met een onverzette lijkheid, die de spreekwoordelijke onver zettelijkheid van de koningin evenaart, blijft hij op zijn stuk staan. Het feit, dat de toenmalige minister bij het begin van zijn carrière zichzelf niet zo hoog aanslaat („Ik ben er mij altijd van bewust geweest dat ik niet tot de uitblinkers behoorde") staat een geleide lijke ontwikkeling van een zeer sterk zelfbewustzijn niet in de weg. Tegen spraak is hem welkom. Hij schuwt de discussie niet. Ook niet wanneer hij de Buitenzorgse troon heeft ingenomen. Wel heeft hij uit zijn ministerstijd naar Indië een grote geringschatting voor de Twee de Kamer meegebracht, die hij aanvar kelijk ook overbrengt op de Indische Volksraad, wanneer hij als directeur van „De Koninklijke" een reis naar het ver re Oosten maakt. („Wat een buitengewoon laag bij de grondse toon heeft men zich in korte tijd weten aan te schaffen! Men zou zich haast in de Tweede Kamer wa nen"). Wanneer hij als gouverneur-gene raal met diezelfde Volksraad moet wer ken wordt zijn oordeel milder. vangen antwoordde deze: „Ja, maar die zult u niet willen: Van Mook". Antwoord van de landvoogd: „Maar man, ge hebt hem, ik heb niets tegen Van Mook. Ik acht hem zelfs zeer geschikt voor deze plaats, ik heb hem alleen als professor niet willen hebben". Volkomen consequent maar een hoogst ongewone beslissing in het zo bureaucratische-formele Indië van d ie tijd. Zij heeft ertoe geleid dat Van Mook via het directoraat van Economische Za ken tenslotte luitenant-gouverneur-gene raal onder Van Starkenborgh, in Londen minister van Koloniën en tenslotte als luitenant G. G. in Indië terugkeerde. Een zeer opvallende carrière voor een „Indi sche jongen", die als bestuursambtenaar in de laagste rang zijn loopbaan was begonnen. De landvoogdij van jhr. De Jonge be gon onder bijzonder onheilspellende om standigheden. De beurscrisis van 1929 had vooral voor de grondstoffenproducerende landen afschuwelijke gevolgen. De renta biliteit van de o ndernemingen daalde m m Jhr. mr. B. C. de Jonge werd op 5 augustus 1931 in paleis Soestdijk door koningin Wilhelmina beëdigd als gou verneur-generaal van Nederlands-In dië. Daarna volgde een lang gesprek met de vorstin. Daarover schrijft jhr. De Jonge in zijn memoires: „Na de beëdiging anderhalf uur met Hare Majesteit in haar werkkamer ge praat. Maar het conflict bleef ook nu niet uit. Wij spraken over de politiek van mijn voorganger De Graeff. Ik betoog de daarbij, dat mij daarin niet hinder den zijn ethische en linkse neigingen, maar veeleer het in gevlei komen bij de inlander. Want, zei ik, wij zijn tegenwoordig toch eigenlijk allemaal links vergele ken bij vroeger, Uw Majesteit even goed als ik en iedereen. Dat was misschien niet voorzichtig gezegd, maar het was toch duidelijk een niets onbehoorlijks bedoelende ge- dachtenformulering in een ernstig ge sprek. Maar Hare Majesteit vloog op: Mijn heer De Jonge, ik verzoek u mij niet te kwalificeren. Ik ben noch links, noch rechts, ik sta boven de partijen, ik heb geen mening, enz. enz. Toe maar, dacht ik, daar krijgt de nieuwe G.G. een ongenadig katje Hoe die tik behoorlijk terug te geven? Toen Hare Majesteit eindelijk zweeg, zei ik doodkalm: Ja, als Uwe Majesteit er geen me ning op na houdt, dan is het vrij nut teloos hier staatszaken te zitten be spreken". Hoe koningin Wilhelmina hierop ge reageerd heeft vermeldt jhr. De Jonge niet. Jhr. De Jonge als kersverse minister van Oorlog op het Binnenhof bij de opening der Staten-Generaal op 28 juni 1917. De „Indische jaren" van jhr. mr. B. C. de Jonge, gouverneur-generaal van Nederlands Indië van 19311936, nemen een belangrijke plaats in in zijn dagboek, dat een twaalftal jaren na zijn overlijden is gepubliceerd. Een naam die daarin enkele keren wordt genoemd is die van de journalist J. H. Ritman, destijds hoofdredacteur van het Bataviaans Nieuwsblad. Op grond van zijn persoonlijke ervarin gen blikt de heer Ritman in dit artikel terug op die belangrijke periode uit de Nederlandse koloniale geschiedenis en de rol, die jhr. De Jonge daarin heeft gespeeld. De heer Ritman keer de in 1956 na een 35-jarig verblijf in de tropen naar Nederland terug. Kort voor de oorlog werd hij verbonden aan de Nederlandsch-Indische rege ringspersdienst. Na de oorlog trad hij op als woordvoerder van de Neder landsch-Indische regering en was hij hoofdredacteur van het ochtendblad ..De Nieuwsgier". Een man met een groot vermogen om zaken en personen te objectie veren. Misschien het meest karakteristiek is een incident dat zich tijdens zijn ambts periode afspeelt en dat betrekking heeft op de latere luitenant-gouverneur-gene raal Van Mook. De heren mochten el kaar niet, een voor de hand liggende ontwikkeling, gezien het karakter van beide mannen, maar vooral ook hun dui delijk tegengestelde instelling. Van Mook, de ethicus, die leefde uit het beginsel dat de koloniale verhouding per se v~.n tijdelijke aard zou moeten zijn, jhr. De Jonge, die in zijn ambtsperiode verklaar de nog wel een driehonderd jaar Neder lands gezag over Indië in het vooruit zicht te zien. Over een decoratie, aan Van Mook toegekend, ontstond ruzie, toen de G.G. de gelegenheid te baat nam om Van Mook een standje te ge ven over zijn optreden in de Volks raad. Maar het conflict ontbrandde pas in alle hevigheid, toen het curatorium van de rechtshoge school in Batavia Van Mook aanbeval voor een professoraat in de plaats van prof. Logeman, die in Lei den prof. Van Vollenhoven zou gaan op volgen. Jhr. De Jonge schrijft in zijn memoires: „Van Mook is een man, die men 24 uur van de 24 moet laten wer ken. Maak hem geen hoogleraar met, zeg 10, lesuren in de week. Dan is het leed niet te overzien. Dan schrijft hij al le dag- en weekbladen vol met artikels om aan te tonen, dat de regering er niets van weet of begrijpt en totaal ver keerd handelt". Er ontstond grote beweging over de weigering Van Mook te benoemen en zelfs de Leidse universiteit kwam daarover in het geweer. Jhr. de Jonge week geen pas. Wat gebeurde echter enige tijd la ter? De directeur van Economische Za ken zocht een hoofdambtenaar ter ver vanging van prof. Van Gelderen, die in Nederland werd tewerkgesteld „Colijn" (de toenmalige minister van Koloniën) „kon in die tijd wel op Indië schelden, maar hij ontnam ons tegelijkertijd een van de weinige goede krachten, die wij daar hadden". Op de vraag van de land voogd aan directeur Wellenstein of hij iemand wist om Van Gelderen te ver ver beneden het absolute minimum. De ge volgen waren desastreus, niet alleen voor de ondernemers en hun personeel, maar ook voor het land, dat zijn inkomsten met sprongen achteruit zag gaan. Voor het eerst kende Indië een werkloosheids probleem. Bezuiniging, zowel in de be stedingen van het land als in die van het bedrijfsleven, waren aan de orde van de dag. Het maximum percentage van de bezuiniging op ambtenaarssalarissen steeg tenslotte tot 17 percent. De ar beidsvoorwaarden in het bedrijfsleven verslechterden navenant. In de sector van het gouvernement leidde de ontwik keling van deze wanhopige toestand on der andere tot de muiterij op de kruiser „De Zeven Provinciën", die slechts be dwongen kon worden door een bom op het schip te laten vallen. Dit was in eerste instantie nooit de bedoeling ge weest naar later is gebleken, maar in tussen was de stemming tot het nulpunt gedaald. Een betoging bij het paleis leid de ertoe dat de landvoogd, voor het eerst in de geschiedenis van Nederlands- Indië, zich rechtstreeks van het terras van het paleis af tot de burgerij richtte en met deze dus wel hoogst ongebrui kelijke daad de Nederlanders in Indië een hart onder de riem stak. Belangrijker is de periode, die aanbrak toen Colijn tot premier en minister van Koloniën werd benoemd en dus weer ge wezen directeuren van „De Koninklijke" verantwoordelijk waren voor het beleid in Indië. De relaties tussen jhr. De Jonge en Colijn waren al van oude datum, maar zij waren geen vrienden. Toen de landvoogdij na het aftreden van jhr. mr. A. C. D. de Graaff openviel was Colijn, naar zich laat vermoeden, niet ongenegen zijn opvolger te worden. Maar de minis ter van Koloniën, naamgenoot van de af tredende landvoogd maar niet aan hem verwant, had grote bezwaren tegen Colijn in verband met recente publicaties van zijn hand over Indië. Dit leidde blijkbaar tot een verdere verkoeling. Jhr. De Jonge constateert, dat wel is waar „De Stan daard", het orgaan van de Anti-revolu tionaire Partij, bij zijn benoeming een vriendelijk stukje van Colijn bevatte, maar hij ontving geen persoonlijke ge lukwens van zijn oude beschermer Als minister van Koloniën werd Colijn tot zekere hoogte de chef van de landvoogd Het ligt voor de hand dat de weder zijdse communicatie een nogal pikante aangelegenheid was. Jhr. De Jonge, over tuigd dat de sanering van de financiële toestand in Indië eerste plicht was, bleek niet bereid de minister in al diens denk beelden te volgen. Het mogelijke te ver richten daartoe was jhr. De Jonge be- reid. Wat Colijn van hem vergde vond hij in vele gevallen onmogelijk. Aan dit meningsverschil, dat zich gelukkig nooit tot een conflict uitbreidde zijn de interes santste mededelingen uit het dagboek van jhr. De Johge toegelicht met een aantal brieven uit de correspondentie tussen de minister en landvoogd gewijd. Ofschoon in die tijd wel bekend was, in Indië al thans, dat de verstandhouding tussen Plein en Buitenzorg niet geheel was, zoals zij zou moeten zijn, is pas thans duide lijk geworden, welke diensten de land voogd Indië heeft bewezen door voet bij stuk te houden in die zo sombere dagen. In Nederland heeft het besluit van de landvoogd Mussert, toen deze Indië be zocht, zowel bij zijn aankomst als bij zijn vertrek te ontvangen, nogal beweging ver oorzaakt. Ofschoon de gevolgen van dit optreden, dat uitgelegd kon worden als bewijs van een zekere sympathie voor de N.S.B., zich op geen andere wijze hebben kenbaar gemaakt dan door een zekere ma tiging van de zijde van Mussert in de talrijke spreekbeurten die hij vervulde, was deze landvoogdelij ke belangstelling, toch koren op de molen van de in Indië vrij stevig gewortelde N.S.B. De gevol gen werden intussen geneutraliseerd door Mussert zelf, wiens optreden weinig in druk maakte. Men zal in het boek van De Jonge ver geefs zoeken naar iets meer dan een simpele vermelding van de inheemse be weging. De houding van de landvoogd, tegenover het streven naar groter zelf standigheid of zelfs nationale onafhanke lijkheid, zoals de extreme linkerzijde van de nationale beweging reeds toen open lijk propageerde, werd bepaald door het vraagstuk van rust en orde, voor zover deze door deze propaganda naar 's land- voogds oordeel werden bedreigd. Met de vraag, welke koers moest worden gevaren toen de stormachtige ontwikkeling van de politieke beweging tot een steeds gro ter gisting in de inheemste maatschap pij leidde, hield indien men mag afgaan op deze herinneringen, de landvoogd zich nauwelijks bezig. Tijdens zijn landvoog dij werden een aantal leiders van de na tionalistische beweging geïnterneerd bij wie ook Soekarno. Soekarno zou zich la ter symbolisch wreken door te voorspel len dat de eerstvolgende oorlog in de Pacific Indië de onafhankelijkheid zou brengen. Hij heeft gelijk gekregen ook! Toch was het prestige van jhr. De Jon ge ook in de kring van de gematigde in heemse leiders groot en ook dit kan men alleen toeschrijven aan zijn persoonlijke eigenschappen. Men wist, wat men aan hem had. Hij was rechtuit en hij was oprecht en dit vond boven alle verwach ting waardering, ook in die kring. Dat jhr. De Jonge een man was naar het hart van de Nederlanders in Indië, ligt wel voor de hand. In die kring met zijn typische haat-liefde complexen je gens het oude land, met zijn gebrek aan politieke scholing en zijn waardering voor „flink optreden", moest een man als jhr. De Jonge welhaast de ideale gezegsdra- ger zijn. De landvoogdij mag dan ge mengde indrukken achterlaten, dat zij een bijzonder boeiende episode vormt in de geschiedenis van de nadagen van de ko loniale verhouding zal memand kunnen ontkennen. En evenmin, dat gouverneur- generaal De Jonge een bijzonder inte ressante figuur is geweest, een man met zeer grote kwaliteiten "an hoofd en hart, wat zijn tekortkomingen ook geweest mo gen zijn. De boodschap werd bestudeerd en nogmaals bestudeerd op een verga dering die we vrijdagavond hielden. Toen het eindelijk ochtend geworden was werd besloten dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een analyse zou geven en enkele adviezen voor de beantwoording; we zouden op zater dag 27 oktober 's ochtends vroeg weer bij elkaar komen. Toen ik die nacht naar huis reed voeld ik me iets opti mistischer. De brief betekende mis schien, ondanks alle retoriek, toch het begin van een zekere inschikkelijkheid, en overeenstemming. Dat gevoel werd versterkt door het feit dat John Scali, een zeer bekwame en ervaren verslaggever van ABC, door een belangrijk functionaris van de Sovjet-Ambassade benaderd was met een voorstel dat de Sovjet-Unie de raketten onder supervisie en inspec tie van de Verenigde Naties zou te rugtrekken en dat de V.S. de blokkade zouden opheffen en als onderdeel van de overeenkomst plechtig zouden belo ven Cuba niet binnen te vallen. Hem was gevraagd dit bericht aan de re gering van de Verenigde Staten door te geven, wat hij onmiddellijk gedaan had. Waarom ze deze communicatiemidde len uitzochten was niet duidelijk, maar een dergelijke ongebruikelijke proce dure was niet vreemd voor de Sovjet- Unie. Ik voelde me ook wat optimis tischer omdat de president 's avonds bij mijn vertrek voor de eerste keer de hoop had uitgesproken dat onze in spanningen wellicht beloond zouden worden. Op zaterdagochtend '27 oktober, ont ving ik een memorandum van J. Ed gar Hoover, direkteur van het FBI, dat me weer grote ongerustheid be zorgde. Hij had de avond tevoren in lichtingen ontvangen dat Russisch per soneel in New York blijkbaar gereed stond om alle belangrijke documenten te vernietigen, omdat de V.S waar schijnlijk een militaire aktie tegen Cu ba of tegen Sovjetschepen zou begin nen, en dit oorlog zou betekenen. Toen ik naar het Witte Huis reed vroeg ik mezelf af: Als de Sovjets een oplos sing in de crisis wilden vinden, waar om had dan een deel van het perso neel zo'n opdracht ontvangen? Hield de brief van Kroesjtsjev werkelijk in dat er een oplossing gevonden zou kun nen worden. Ik had een bang voorgevoel, toen ik naar de vergadering van onze commis sie ging. Mijn vermoeden werd ge rechtvaardigd. Er was een nieuwe dit keer zeer formele brief van Kroests- jev aan president Kennedy ontvangen. Het was duidelijk dat deze brief niet geschreven was door de premier per soonlijk maar door het ministerie van buitenlandse Zaken in het Kremlin. De brief was heel anders dan de eerste die twaalf uur daarvoor ontvangen was. „Wij zijn genegen onze raketten van Cuba terug te trekken, u zult uw ra ketten uit Turkije terugnemen. De Sovjet-Unie belooft plechtig Turkije niet te zullen binnenvallen en zich ook niet in de binnenlandse aangelegenhe den van dat land te zullen mengen; de V.S. doen eenzelfde gelofte met be trekking tot Cuba" De angstige voorgevoelens namen nog toe toen McNamara berichtte dat er steeds meer bewijzen binnenkwam dat de Russen op Cuba dag en nacht werkten-aan de raketbases en de bom menwerpers. Toen begonnen de moei lijkste 24 uren van de crisis. Het was waar dat wij de Russen geen onrede lijk voorstel hadden gedaan en hun te genvoorstel zou ook geen verlies voor de Verenigde Staten of onze NAVO- partners betekenen. In de afgelopen anderhalf jaar had de president het ministerie van buitenlandse zaken bij herhaling gevraagd met Turkije tot een overeenkomst te geraken over het verwijderen van de Jupiterraketten uit dit land. Ze waren duidelijk verouderd en onze Polaris-onderzeeërs in de Mid dellandse Zee zouden Turkije een veel betere bescherming bieden. Op aandrang van de president had Rusk de kwestie met de vertegenwoor digers van Turkije besproken, na een NAVO-vergadering in het voorjaar 1962. De Turken hadden bezwaren ge opperd en de zaak was blijven rusten. In de zomer van 1962, toen Rusk in Europa was, had president Kennedy de zaak weer aangesneden. Het State Department had hem medegedeeld dat het onverstandig geacht werd de zaak bij de Turken te overhaasten. Maar de president was het daarmee niet eens. Hij wilde de raketten laten verwijde ren, zelfs al zou dit politieke proble men voor onze regering .ten gevolge hebben. Vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken be spraken de kwestie weer met de Tur ken en toen ze merkten dat er nog steeds bezwaren bestonden, lieten ze de zaak wederom op zijn beloop. De president meende dat hij presi dent was en dat nu hij zijn wensen duidelijk gesteld had, ze ingewilligd moesten worden en de raketten moes ten worden verwijderd. Daarom zette hij de zaak uit zijn gedachten. Nu ver nam hij dat doordat deze kwestie niet verder was afgehandeld, diezelfde ver ouderde Turkse raketten een troef voor de Sovjet-Unie waren geworden. Hij was kwaad. Het was duidelijk dat hij het bevel tot verwijderen van de raketten uit Turkije niet wilde ge ven onder bedreiging van de Sovjet- Unie. Aan de andere kant wilde hij ook de V.S. en de mensheid niet in een catastrofale oorlog storten om ra ketbases in Turkije die verouderd en nutteloos waren geworden. Hij wees het ministerie en anderen erop, dat onze positie uiterst kwetsbaar gewor den was en dat dit onze eigen schuld was. De verandering in taal en strekking van de brieven van Kroestsjev wees op verwarring binnen de Sovjet-Unie; maar er heerste ook verwarring in on ze gelederen. Op dat moment, toen we niet precies wisten welke voorstellen gedaan moesten wbrden, raadde iemand aan Kroestsjev te schrijven en hem opheldering over beide brieven te vragen. Er was nog geen duidelijke gedragslijn omschreven. Toch beseften we dat terwijl we daar zaten het werk aan de raketbases op Cuba voortging en we konden daarbij nu ook overwe gen dat wanneer we deze bases ver nietigden en een invasie begonnen, de deur voor de Sovjet-Unie geopend werd om een tegenactie in Turkije te beginnen. De NAVO-landen steunden onze houding en drongen erop aan dat de V.S. voet bij stuk zouden houden; maar president Kennedy zei dat ze de daaruit voor hen voortvloeiende ge volgen niet ten volle beseften. Als we een luchtaanval op Cuba begonnen en de Sovjet-Unie beantwoordde die met een aanval op Turkije, dan zou de gehele NAVO in het conflict betrok ken worden. Dan zou de president on middellijk moeten besluiten of hij kernwapens tegen de Sovjet-Unie wil de gebruiken en de hele mensheid zou bedreigd worden. De gezamenlijke chefs van staven voegden zich bij de vergadering en legden hun oplossing voor. Deze had de verdienste zeer eenvoudig te zijn: een luchtaanval op maandag, kort daarna gevolgd door een invasie. Ze wezen de president erop dat ze een blokkade altijd een veel te slappe hou ding geacht hadden en dat de Sovjet- Unie alleen militaire maatregelen kon begrijpen. Het verbaasde hen hele maal niet dat met deze beperkte maat regelen niets bereikt was, want dit was precies wat ze hadden voorspeld. Te midden van al deze besprekingen kwam een nieuw bericht binnen dat de loop der gebeurtenissen en de ge schiedenis wijzigde. Majoor Rudolph Anderson Jr., uit Zuid-Carolina. een van de twee luchtmacht-vliegers die de oorspronkelijke U-2-verkennings- vluchten hadden uitgevoerd waarbij de aanwezigheid van raketten op Cuba werd ontdekt, had sindsdien verschei dene andere fotoverkenningsvluchten uitgevoerd en voerde zaterdagochtend 27 oktober een opdracht uit. Onze ver gadering werd onderbroken door het bericht dat zijn vliegtuig geraakt was door een SAM-raket. dat het op Cuba was neergestort en dat hij gedood was. Het medeleven met majoor Ander son en zijn gezin was algemeen. Er werd erkend dat er militaire maatre gelen ter bescherming van onze vlie gers moesten worden getroffen. Men werd zich ervan bewust, dat de Sov jet-Unie en Cuba duidelijk voorbereid waren op een gevecht En het gevoel dat de strop aangetrokken werd om ons allen, om de Amerikanen en de gehele mensheid, en dat de bruggen om te ontsnappen afbrokkelden groei de. „Hoe kunnen we morgen nog U-2- piloten naar dit gebied zenden tenzij we alle raketbases buiten werking stellen?" vroeg de president. „We zit ten nu voor een heel nieuw dilemma". (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1968 | | pagina 7