LANDVOOGD VAN „ONS INDIE'
HIELD ALTIJD VOET BIJ STUK
Hoe de werei
Russen stellen eisen
Dagboek van jhr. mr. B. C. de Jonge
Getemperde alleenheerser
in moeilijke crisisjaren
Liet Soekarno
interneren
Conflict met
koningin
Terugblik op
Indische jaren
MAANDAG 16 DECEMBER 1968
7
Rechtuit
Crisisjaren
f
v.'
„Niet als professor
Niet eens met Colijn
G.G. ontving Mussert
Groot prestige
(Door Robert
F» Kennedy)
VOORGEVOELENS
WOEDEND
KROESTJSEV
NEERGESCHOTEN
99
99
DEN HAAG Jhr. mr. B. C. de Jonge, aan het einde van de eerste
wereldoorlog minister van Oorlog, daarna directeur en vervolgens com
missaris van ,,De Koninklijke" en tenslotte de laatste gouverneur-generaal
van Nederlands-Indië die zijn ambtstermijn (1931-1936) onder min of meer
normale omstandigheden uitdiende, heeft gedurende de periode van zijn
werkzaamheid in deze functie een dagboek bijgehouden. Dit is nu uitge
geven door prof. dr. S. L. van der Wal, ongeveer twaalf jaar na de dood
van jhr. De Jonge. Het dagboek was zeker niet met het oog op een spoedige
publikatie bijgehouden. Dat blijkt wel duidelijk uit een aantal zeer per
soonlijke kwalificaties van tijdgenoten die thans nog niet allen van het
toneel zijn verdwenen. Het is echter ook niet zo, dat de schrijver de mo
gelijkheid van zulk een publikatie, op welk tijdstip na zijn dood ook, niet
in overweging zou hebben genomen. Hij gaf er zich blijkbaar rekenschap
van, dat zijn ervaringen ook bij andere dan zijn naaste familie belang
stelling zouden kunnen vinden. Hoe dit zij, dit boek is zijn gewicht in goud
waard.
ONDANKS de Inspanningen van prof.
Van der Wal, voornamelijk gericht op de
bronnenstudie betreffende het vooroorlog
se Nederlands-Indië, van R. Nieuwenuys,
die zich voornamelijk met culturele en
sociale onderwerpen bezighoudt, en enige
anderen is er een grote leemte in de
geschiedschrijving van het „oude Indië"
en zeker in die van de tumultueuze jaren
na de eeuwwisseling, toen er in de perio
de tot 1940 méér gebeurde dan in de
voorafgaande drie eeuwen. In die periode
neemt bovendien het tijdvak 1930-1942
nog een prominente plaats in. Een „oog-
getuigeverslag" van de eerste helft van
die periode is dus bijzonder welkom, ze
ker wanneer zij komt van een man, die
in dit tijdvak belast was met de „getem
perde alleenheerschappij" over Neder
lands-Indië. Voeg daarbij het feit. dat
zijn ambtsperiode één worsteling was te
gen de ongunst der tijden pas aan
het einde van zijn landvoogdij begon
de lucht enigszins te klaren dan is
er reden genoeg om de welwillendheid
van de familie De Jonge, deze dagboek
bladen voor publikatie beschikbaar te
stellen, met dankbaarheid in herinnering
te brengen.
De man die ons uit dit boek tevoor
schijn treedt was een krachtige figuur,
een bijzonder rechtuit-man bovendien.
De eerste zeer belangrijke functie die
hij op reeds betrekkelijk jeugdige leef
tijd bekleedt, die van minister van Oor
log, toont hem reeds ten voeten uit Zijn
bezwaren tegen de opvattingen van de
toenmalige opperbevelhebber. generaal
Snijders, nopen jhr. De Jonge op zijn
ontslag aan te dringen, maar de koningin
wil daar niet aan. Het gesprek met de
vorstin kan zonder overdrijving geschetst
worden als een doodgewone ruzie, waar
in jhr. De Jonge zijn mening handhaaft
ondanks de meer dan zichtbare geïrri
teerdheid van het staatshoofd. Zonder
enige pathetiek maar met een onverzette
lijkheid, die de spreekwoordelijke onver
zettelijkheid van de koningin evenaart,
blijft hij op zijn stuk staan.
Het feit, dat de toenmalige minister bij
het begin van zijn carrière zichzelf niet
zo hoog aanslaat („Ik ben er mij altijd
van bewust geweest dat ik niet tot de
uitblinkers behoorde") staat een geleide
lijke ontwikkeling van een zeer sterk
zelfbewustzijn niet in de weg. Tegen
spraak is hem welkom. Hij schuwt de
discussie niet. Ook niet wanneer hij de
Buitenzorgse troon heeft ingenomen. Wel
heeft hij uit zijn ministerstijd naar Indië
een grote geringschatting voor de Twee
de Kamer meegebracht, die hij aanvar
kelijk ook overbrengt op de Indische
Volksraad, wanneer hij als directeur van
„De Koninklijke" een reis naar het ver
re Oosten maakt. („Wat een buitengewoon
laag bij de grondse toon heeft men zich
in korte tijd weten aan te schaffen! Men
zou zich haast in de Tweede Kamer wa
nen"). Wanneer hij als gouverneur-gene
raal met diezelfde Volksraad moet wer
ken wordt zijn oordeel milder.
vangen antwoordde deze: „Ja, maar die
zult u niet willen: Van Mook". Antwoord
van de landvoogd: „Maar man, ge hebt
hem, ik heb niets tegen Van Mook. Ik
acht hem zelfs zeer geschikt voor deze
plaats, ik heb hem alleen als professor
niet willen hebben".
Volkomen consequent maar een
hoogst ongewone beslissing in het zo
bureaucratische-formele Indië van d ie
tijd. Zij heeft ertoe geleid dat Van Mook
via het directoraat van Economische Za
ken tenslotte luitenant-gouverneur-gene
raal onder Van Starkenborgh, in Londen
minister van Koloniën en tenslotte als
luitenant G. G. in Indië terugkeerde. Een
zeer opvallende carrière voor een „Indi
sche jongen", die als bestuursambtenaar
in de laagste rang zijn loopbaan was
begonnen.
De landvoogdij van jhr. De Jonge be
gon onder bijzonder onheilspellende om
standigheden. De beurscrisis van 1929 had
vooral voor de grondstoffenproducerende
landen afschuwelijke gevolgen. De renta
biliteit van de o ndernemingen daalde
m m
Jhr. mr. B. C. de Jonge werd op 5
augustus 1931 in paleis Soestdijk door
koningin Wilhelmina beëdigd als gou
verneur-generaal van Nederlands-In
dië. Daarna volgde een lang gesprek
met de vorstin. Daarover schrijft jhr.
De Jonge in zijn memoires:
„Na de beëdiging anderhalf uur met
Hare Majesteit in haar werkkamer ge
praat. Maar het conflict bleef ook nu
niet uit.
Wij spraken over de politiek van
mijn voorganger De Graeff. Ik betoog
de daarbij, dat mij daarin niet hinder
den zijn ethische en linkse neigingen,
maar veeleer het in gevlei komen bij
de inlander.
Want, zei ik, wij zijn tegenwoordig
toch eigenlijk allemaal links vergele
ken bij vroeger, Uw Majesteit even
goed als ik en iedereen.
Dat was misschien niet voorzichtig
gezegd, maar het was toch duidelijk
een niets onbehoorlijks bedoelende ge-
dachtenformulering in een ernstig ge
sprek.
Maar Hare Majesteit vloog op: Mijn
heer De Jonge, ik verzoek u mij niet
te kwalificeren. Ik ben noch links,
noch rechts, ik sta boven de partijen,
ik heb geen mening, enz. enz.
Toe maar, dacht ik, daar krijgt de
nieuwe G.G. een ongenadig katje Hoe
die tik behoorlijk terug te geven? Toen
Hare Majesteit eindelijk zweeg, zei ik
doodkalm:
Ja, als Uwe Majesteit er geen me
ning op na houdt, dan is het vrij nut
teloos hier staatszaken te zitten be
spreken".
Hoe koningin Wilhelmina hierop ge
reageerd heeft vermeldt jhr. De Jonge
niet.
Jhr. De Jonge als kersverse minister
van Oorlog op het Binnenhof bij de
opening der Staten-Generaal op
28 juni 1917.
De „Indische jaren" van jhr. mr. B.
C. de Jonge, gouverneur-generaal van
Nederlands Indië van 19311936,
nemen een belangrijke plaats in in zijn
dagboek, dat een twaalftal jaren na
zijn overlijden is gepubliceerd. Een
naam die daarin enkele keren wordt
genoemd is die van de journalist J. H.
Ritman, destijds hoofdredacteur van
het Bataviaans Nieuwsblad. Op
grond van zijn persoonlijke ervarin
gen blikt de heer Ritman in dit artikel
terug op die belangrijke periode uit
de Nederlandse koloniale geschiedenis
en de rol, die jhr. De Jonge daarin
heeft gespeeld. De heer Ritman keer
de in 1956 na een 35-jarig verblijf in
de tropen naar Nederland terug. Kort
voor de oorlog werd hij verbonden
aan de Nederlandsch-Indische rege
ringspersdienst. Na de oorlog trad hij
op als woordvoerder van de Neder
landsch-Indische regering en was hij
hoofdredacteur van het ochtendblad
..De Nieuwsgier".
Een man met een groot vermogen
om zaken en personen te objectie veren.
Misschien het meest karakteristiek is
een incident dat zich tijdens zijn ambts
periode afspeelt en dat betrekking heeft
op de latere luitenant-gouverneur-gene
raal Van Mook. De heren mochten el
kaar niet, een voor de hand liggende
ontwikkeling, gezien het karakter van
beide mannen, maar vooral ook hun dui
delijk tegengestelde instelling. Van Mook,
de ethicus, die leefde uit het beginsel
dat de koloniale verhouding per se v~.n
tijdelijke aard zou moeten zijn, jhr. De
Jonge, die in zijn ambtsperiode verklaar
de nog wel een driehonderd jaar Neder
lands gezag over Indië in het vooruit
zicht te zien. Over een decoratie, aan
Van Mook toegekend, ontstond ruzie,
toen de G.G. de gelegenheid te baat
nam om Van Mook een standje te ge
ven over zijn optreden in de Volks
raad. Maar het conflict ontbrandde pas
in alle hevigheid, toen het curatorium
van de rechtshoge school in Batavia Van
Mook aanbeval voor een professoraat in
de plaats van prof. Logeman, die in Lei
den prof. Van Vollenhoven zou gaan op
volgen. Jhr. De Jonge schrijft in zijn
memoires: „Van Mook is een man, die
men 24 uur van de 24 moet laten wer
ken. Maak hem geen hoogleraar met,
zeg 10, lesuren in de week. Dan is het
leed niet te overzien. Dan schrijft hij al
le dag- en weekbladen vol met artikels
om aan te tonen, dat de regering er
niets van weet of begrijpt en totaal ver
keerd handelt".
Er ontstond grote beweging over de
weigering Van Mook te benoemen en zelfs
de Leidse universiteit kwam daarover in
het geweer. Jhr. de Jonge week geen
pas. Wat gebeurde echter enige tijd la
ter? De directeur van Economische Za
ken zocht een hoofdambtenaar ter ver
vanging van prof. Van Gelderen, die in
Nederland werd tewerkgesteld „Colijn"
(de toenmalige minister van Koloniën)
„kon in die tijd wel op Indië schelden,
maar hij ontnam ons tegelijkertijd een
van de weinige goede krachten, die wij
daar hadden". Op de vraag van de land
voogd aan directeur Wellenstein of hij
iemand wist om Van Gelderen te ver
ver beneden het absolute minimum. De ge
volgen waren desastreus, niet alleen voor
de ondernemers en hun personeel, maar
ook voor het land, dat zijn inkomsten
met sprongen achteruit zag gaan. Voor
het eerst kende Indië een werkloosheids
probleem. Bezuiniging, zowel in de be
stedingen van het land als in die van
het bedrijfsleven, waren aan de orde van
de dag. Het maximum percentage van de
bezuiniging op ambtenaarssalarissen
steeg tenslotte tot 17 percent. De ar
beidsvoorwaarden in het bedrijfsleven
verslechterden navenant. In de sector
van het gouvernement leidde de ontwik
keling van deze wanhopige toestand on
der andere tot de muiterij op de kruiser
„De Zeven Provinciën", die slechts be
dwongen kon worden door een bom op
het schip te laten vallen. Dit was in
eerste instantie nooit de bedoeling ge
weest naar later is gebleken, maar in
tussen was de stemming tot het nulpunt
gedaald. Een betoging bij het paleis leid
de ertoe dat de landvoogd, voor het
eerst in de geschiedenis van Nederlands-
Indië, zich rechtstreeks van het terras
van het paleis af tot de burgerij richtte
en met deze dus wel hoogst ongebrui
kelijke daad de Nederlanders in Indië
een hart onder de riem stak.
Belangrijker is de periode, die aanbrak
toen Colijn tot premier en minister van
Koloniën werd benoemd en dus weer ge
wezen directeuren van „De Koninklijke"
verantwoordelijk waren voor het beleid
in Indië. De relaties tussen jhr. De Jonge
en Colijn waren al van oude datum,
maar zij waren geen vrienden. Toen de
landvoogdij na het aftreden van jhr. mr.
A. C. D. de Graaff openviel was Colijn,
naar zich laat vermoeden, niet ongenegen
zijn opvolger te worden. Maar de minis
ter van Koloniën, naamgenoot van de af
tredende landvoogd maar niet aan hem
verwant, had grote bezwaren tegen Colijn
in verband met recente publicaties van
zijn hand over Indië. Dit leidde blijkbaar
tot een verdere verkoeling. Jhr. De Jonge
constateert, dat wel is waar „De Stan
daard", het orgaan van de Anti-revolu
tionaire Partij, bij zijn benoeming een
vriendelijk stukje van Colijn bevatte,
maar hij ontving geen persoonlijke ge
lukwens van zijn oude beschermer Als
minister van Koloniën werd Colijn tot
zekere hoogte de chef van de landvoogd
Het ligt voor de hand dat de weder
zijdse communicatie een nogal pikante
aangelegenheid was. Jhr. De Jonge, over
tuigd dat de sanering van de financiële
toestand in Indië eerste plicht was, bleek
niet bereid de minister in al diens denk
beelden te volgen. Het mogelijke te ver
richten daartoe was jhr. De Jonge be-
reid. Wat Colijn van hem vergde vond
hij in vele gevallen onmogelijk. Aan dit
meningsverschil, dat zich gelukkig nooit
tot een conflict uitbreidde zijn de interes
santste mededelingen uit het dagboek van
jhr. De Johge toegelicht met een aantal
brieven uit de correspondentie tussen de
minister en landvoogd gewijd. Ofschoon
in die tijd wel bekend was, in Indië al
thans, dat de verstandhouding tussen
Plein en Buitenzorg niet geheel was, zoals
zij zou moeten zijn, is pas thans duide
lijk geworden, welke diensten de land
voogd Indië heeft bewezen door voet bij
stuk te houden in die zo sombere dagen.
In Nederland heeft het besluit van de
landvoogd Mussert, toen deze Indië be
zocht, zowel bij zijn aankomst als bij zijn
vertrek te ontvangen, nogal beweging ver
oorzaakt. Ofschoon de gevolgen van dit
optreden, dat uitgelegd kon worden als
bewijs van een zekere sympathie voor de
N.S.B., zich op geen andere wijze hebben
kenbaar gemaakt dan door een zekere ma
tiging van de zijde van Mussert in de
talrijke spreekbeurten die hij vervulde,
was deze landvoogdelij ke belangstelling,
toch koren op de molen van de in Indië
vrij stevig gewortelde N.S.B. De gevol
gen werden intussen geneutraliseerd door
Mussert zelf, wiens optreden weinig in
druk maakte.
Men zal in het boek van De Jonge ver
geefs zoeken naar iets meer dan een
simpele vermelding van de inheemse be
weging. De houding van de landvoogd,
tegenover het streven naar groter zelf
standigheid of zelfs nationale onafhanke
lijkheid, zoals de extreme linkerzijde van
de nationale beweging reeds toen open
lijk propageerde, werd bepaald door het
vraagstuk van rust en orde, voor zover
deze door deze propaganda naar 's land-
voogds oordeel werden bedreigd. Met de
vraag, welke koers moest worden gevaren
toen de stormachtige ontwikkeling van
de politieke beweging tot een steeds gro
ter gisting in de inheemste maatschap
pij leidde, hield indien men mag afgaan
op deze herinneringen, de landvoogd zich
nauwelijks bezig. Tijdens zijn landvoog
dij werden een aantal leiders van de na
tionalistische beweging geïnterneerd bij
wie ook Soekarno. Soekarno zou zich la
ter symbolisch wreken door te voorspel
len dat de eerstvolgende oorlog in de
Pacific Indië de onafhankelijkheid zou
brengen. Hij heeft gelijk gekregen ook!
Toch was het prestige van jhr. De Jon
ge ook in de kring van de gematigde in
heemse leiders groot en ook dit kan men
alleen toeschrijven aan zijn persoonlijke
eigenschappen. Men wist, wat men aan
hem had. Hij was rechtuit en hij was
oprecht en dit vond boven alle verwach
ting waardering, ook in die kring.
Dat jhr. De Jonge een man was naar
het hart van de Nederlanders in Indië,
ligt wel voor de hand. In die kring met
zijn typische haat-liefde complexen je
gens het oude land, met zijn gebrek aan
politieke scholing en zijn waardering voor
„flink optreden", moest een man als jhr.
De Jonge welhaast de ideale gezegsdra-
ger zijn. De landvoogdij mag dan ge
mengde indrukken achterlaten, dat zij een
bijzonder boeiende episode vormt in de
geschiedenis van de nadagen van de ko
loniale verhouding zal memand kunnen
ontkennen. En evenmin, dat gouverneur-
generaal De Jonge een bijzonder inte
ressante figuur is geweest, een man met
zeer grote kwaliteiten "an hoofd en hart,
wat zijn tekortkomingen ook geweest mo
gen zijn.
De boodschap werd bestudeerd en
nogmaals bestudeerd op een verga
dering die we vrijdagavond hielden.
Toen het eindelijk ochtend geworden
was werd besloten dat het ministerie
van Buitenlandse Zaken een analyse
zou geven en enkele adviezen voor
de beantwoording; we zouden op zater
dag 27 oktober 's ochtends vroeg weer
bij elkaar komen. Toen ik die nacht
naar huis reed voeld ik me iets opti
mistischer. De brief betekende mis
schien, ondanks alle retoriek, toch het
begin van een zekere inschikkelijkheid,
en overeenstemming.
Dat gevoel werd versterkt door het
feit dat John Scali, een zeer bekwame
en ervaren verslaggever van ABC,
door een belangrijk functionaris van
de Sovjet-Ambassade benaderd was
met een voorstel dat de Sovjet-Unie
de raketten onder supervisie en inspec
tie van de Verenigde Naties zou te
rugtrekken en dat de V.S. de blokkade
zouden opheffen en als onderdeel van
de overeenkomst plechtig zouden belo
ven Cuba niet binnen te vallen. Hem
was gevraagd dit bericht aan de re
gering van de Verenigde Staten door
te geven, wat hij onmiddellijk gedaan
had.
Waarom ze deze communicatiemidde
len uitzochten was niet duidelijk, maar
een dergelijke ongebruikelijke proce
dure was niet vreemd voor de Sovjet-
Unie. Ik voelde me ook wat optimis
tischer omdat de president 's avonds
bij mijn vertrek voor de eerste keer
de hoop had uitgesproken dat onze in
spanningen wellicht beloond zouden
worden.
Op zaterdagochtend '27 oktober, ont
ving ik een memorandum van J. Ed
gar Hoover, direkteur van het FBI,
dat me weer grote ongerustheid be
zorgde. Hij had de avond tevoren in
lichtingen ontvangen dat Russisch per
soneel in New York blijkbaar gereed
stond om alle belangrijke documenten
te vernietigen, omdat de V.S waar
schijnlijk een militaire aktie tegen Cu
ba of tegen Sovjetschepen zou begin
nen, en dit oorlog zou betekenen. Toen
ik naar het Witte Huis reed vroeg ik
mezelf af: Als de Sovjets een oplos
sing in de crisis wilden vinden, waar
om had dan een deel van het perso
neel zo'n opdracht ontvangen? Hield
de brief van Kroesjtsjev werkelijk in
dat er een oplossing gevonden zou kun
nen worden.
Ik had een bang voorgevoel, toen ik
naar de vergadering van onze commis
sie ging. Mijn vermoeden werd ge
rechtvaardigd. Er was een nieuwe dit
keer zeer formele brief van Kroests-
jev aan president Kennedy ontvangen.
Het was duidelijk dat deze brief niet
geschreven was door de premier per
soonlijk maar door het ministerie van
buitenlandse Zaken in het Kremlin. De
brief was heel anders dan de eerste
die twaalf uur daarvoor ontvangen
was.
„Wij zijn genegen onze raketten van
Cuba terug te trekken, u zult uw ra
ketten uit Turkije terugnemen. De
Sovjet-Unie belooft plechtig Turkije
niet te zullen binnenvallen en zich ook
niet in de binnenlandse aangelegenhe
den van dat land te zullen mengen;
de V.S. doen eenzelfde gelofte met be
trekking tot Cuba"
De angstige voorgevoelens namen
nog toe toen McNamara berichtte dat
er steeds meer bewijzen binnenkwam
dat de Russen op Cuba dag en nacht
werkten-aan de raketbases en de bom
menwerpers. Toen begonnen de moei
lijkste 24 uren van de crisis. Het was
waar dat wij de Russen geen onrede
lijk voorstel hadden gedaan en hun te
genvoorstel zou ook geen verlies voor
de Verenigde Staten of onze NAVO-
partners betekenen. In de afgelopen
anderhalf jaar had de president het
ministerie van buitenlandse zaken bij
herhaling gevraagd met Turkije tot
een overeenkomst te geraken over het
verwijderen van de Jupiterraketten uit
dit land. Ze waren duidelijk verouderd
en onze Polaris-onderzeeërs in de Mid
dellandse Zee zouden Turkije een veel
betere bescherming bieden.
Op aandrang van de president had
Rusk de kwestie met de vertegenwoor
digers van Turkije besproken, na een
NAVO-vergadering in het voorjaar
1962. De Turken hadden bezwaren ge
opperd en de zaak was blijven rusten.
In de zomer van 1962, toen Rusk in
Europa was, had president Kennedy
de zaak weer aangesneden. Het State
Department had hem medegedeeld dat
het onverstandig geacht werd de zaak
bij de Turken te overhaasten. Maar de
president was het daarmee niet eens.
Hij wilde de raketten laten verwijde
ren, zelfs al zou dit politieke proble
men voor onze regering .ten gevolge
hebben. Vertegenwoordigers van het
ministerie van Buitenlandse Zaken be
spraken de kwestie weer met de Tur
ken en toen ze merkten dat er nog
steeds bezwaren bestonden, lieten ze
de zaak wederom op zijn beloop.
De president meende dat hij presi
dent was en dat nu hij zijn wensen
duidelijk gesteld had, ze ingewilligd
moesten worden en de raketten moes
ten worden verwijderd. Daarom zette
hij de zaak uit zijn gedachten. Nu ver
nam hij dat doordat deze kwestie niet
verder was afgehandeld, diezelfde ver
ouderde Turkse raketten een troef
voor de Sovjet-Unie waren geworden.
Hij was kwaad. Het was duidelijk
dat hij het bevel tot verwijderen van
de raketten uit Turkije niet wilde ge
ven onder bedreiging van de Sovjet-
Unie. Aan de andere kant wilde hij
ook de V.S. en de mensheid niet in
een catastrofale oorlog storten om ra
ketbases in Turkije die verouderd en
nutteloos waren geworden. Hij wees
het ministerie en anderen erop, dat
onze positie uiterst kwetsbaar gewor
den was en dat dit onze eigen schuld
was.
De verandering in taal en strekking
van de brieven van Kroestsjev wees
op verwarring binnen de Sovjet-Unie;
maar er heerste ook verwarring in on
ze gelederen. Op dat moment, toen we
niet precies wisten welke voorstellen
gedaan moesten wbrden, raadde
iemand aan Kroestsjev te schrijven
en hem opheldering over beide brieven
te vragen. Er was nog geen duidelijke
gedragslijn omschreven. Toch beseften
we dat terwijl we daar zaten het werk
aan de raketbases op Cuba voortging
en we konden daarbij nu ook overwe
gen dat wanneer we deze bases ver
nietigden en een invasie begonnen, de
deur voor de Sovjet-Unie geopend
werd om een tegenactie in Turkije te
beginnen.
De NAVO-landen steunden onze
houding en drongen erop aan dat de
V.S. voet bij stuk zouden houden;
maar president Kennedy zei dat ze de
daaruit voor hen voortvloeiende ge
volgen niet ten volle beseften. Als we
een luchtaanval op Cuba begonnen en
de Sovjet-Unie beantwoordde die met
een aanval op Turkije, dan zou de
gehele NAVO in het conflict betrok
ken worden. Dan zou de president on
middellijk moeten besluiten of hij
kernwapens tegen de Sovjet-Unie wil
de gebruiken en de hele mensheid zou
bedreigd worden.
De gezamenlijke chefs van staven
voegden zich bij de vergadering en
legden hun oplossing voor. Deze had
de verdienste zeer eenvoudig te zijn:
een luchtaanval op maandag, kort
daarna gevolgd door een invasie. Ze
wezen de president erop dat ze een
blokkade altijd een veel te slappe hou
ding geacht hadden en dat de Sovjet-
Unie alleen militaire maatregelen kon
begrijpen. Het verbaasde hen hele
maal niet dat met deze beperkte maat
regelen niets bereikt was, want dit
was precies wat ze hadden voorspeld.
Te midden van al deze besprekingen
kwam een nieuw bericht binnen dat
de loop der gebeurtenissen en de ge
schiedenis wijzigde. Majoor Rudolph
Anderson Jr., uit Zuid-Carolina. een
van de twee luchtmacht-vliegers die
de oorspronkelijke U-2-verkennings-
vluchten hadden uitgevoerd waarbij de
aanwezigheid van raketten op Cuba
werd ontdekt, had sindsdien verschei
dene andere fotoverkenningsvluchten
uitgevoerd en voerde zaterdagochtend
27 oktober een opdracht uit. Onze ver
gadering werd onderbroken door het
bericht dat zijn vliegtuig geraakt was
door een SAM-raket. dat het op Cuba
was neergestort en dat hij gedood was.
Het medeleven met majoor Ander
son en zijn gezin was algemeen. Er
werd erkend dat er militaire maatre
gelen ter bescherming van onze vlie
gers moesten worden getroffen. Men
werd zich ervan bewust, dat de Sov
jet-Unie en Cuba duidelijk voorbereid
waren op een gevecht En het gevoel
dat de strop aangetrokken werd om
ons allen, om de Amerikanen en de
gehele mensheid, en dat de bruggen
om te ontsnappen afbrokkelden groei
de.
„Hoe kunnen we morgen nog U-2-
piloten naar dit gebied zenden tenzij
we alle raketbases buiten werking
stellen?" vroeg de president. „We zit
ten nu voor een heel nieuw dilemma".
(Wordt vervolgd)