Herdenking van een
grootse vrouw wier
dichten dienen was
UITERST VERVELEND EN GEWELDIG GEK DOEK
Litteraire
Kanttekeningen
Engelse litteratuur
Twee vertalingen in
de Paspoort-serie
Dienen
Getuigen
Stem
Peter Jan de Voogd
MAKE LOVE-,
NOT WAR I
Henriëtte Roland Hoist iHI
ZO BEGON HET, in haar eerste bundel „Sonetten en Verzen in
Terzinen geschreven" (1895): „Het werd al lichter, alle duisters
braken en ik zag liefde als de levenswet". En als ze in haar
voorlaatste bundel „In het webhe der tijden" (1947) beelden oproept uit
het verleden dicht ze: „Schoon was de droom, maar ach, de werkelijk
heid zwart als de nacht, vol wrange bitterheid". Maar het was bit
terheid uit liefde, die een leven lang Goethe's uitspraak waar maakte dat
wie het meest liefheeft ook het meest moet lijden. Als jong meisje had
ze al gedicht van 'een heilig vuur', dat de mens moet 'voeden tot zijn
laatste uur'. Ze voedde het, ze brandde er aan op.
Henriëtte als politiek spreekster
aarzeling uit te spreken". De bijna
vinnige afwijzing van Van Eyck is even
onaanvaardbaar als de verheffing tot
de rang van het meer dan geniale
door Stuiveling. De waarheid ligt niet
in het midden. Fen gemiddelde waar
heid zou een compromis en dus een
onwaarheid zijn. De waarachtigheid
van deze poëzie ligt in de stuwing én
de „stoplappen" de vervoering én
het soms fatale riim, de bezielde stro
fen én de retorische wendingen. Ze is
dezelfde als die van haar doorstreden
levensgang: echtheid, die déze poëzie
tot haar strikt eigen, innnerlijke po-
ezie maakt: haar stem. Die stem i»,
waar dan ook, onverwisselbaar de ha
re: volheid en aarzeling, vastheid en
haperen, roepen en prevelen. Uit die
tweespaltigheid kwam de spanning in
haar wezen en dus in haar poëzie
voort. En uit die spanning de stroom,
die de woorden tot haar woorden maak
te.
Henriëtte Roland Holst een voor
name vrouw, en grootse vrouw.
Groots, omdat ze grootscheeps leefde,
grootscheeps dacht, geloofde, streed
en leed Een moedige vrouw, omdat
zij in haar lange leven nooit zichzelf
verraden heeft door een compromis
met haar levensbeginsel. Een moei
lijke vrouw, omdat ze, tegen alles en
allen in als het moest, de zedelijke
kracht had om zichzelf te herzien en
daarvan onomwonden te getuigen. Een
tragische vrouw omdat ze de inzet
van haar leven om zich heen verspe
len zag door de domme overmacht
van de zelfverzekerden Een eenzame
vrouw, omdat haai ideaal te groot was
voor een kleinmoedige wereld.
HAAR DICHTEN was als haar doen
een dienen, dat ver uitging boven de
tegenstellingen van droom en daad,
verlangen en vervulling. Daarvooi,
daarvoor alleen hield ze tot haar
laatste levensdag het vuur brandende.
C. J. E. Dinaux
Henriëtte Roland Holst tegen het einde van haar leven.
IN HET CRISISJAAR 1893 van De
Nieuwe Gids wie wil kan daarin
een symboliek zien waren kort
voor de breuk in de redactie zes son
netten van Henriëtte van der Schalk
verschenen in het Tachtiger-tijdschrift
Ze had erkenning gevonden, niet zon
der kritische reserve bij haar vriend
Albert Verwey, spontaan bij Jan Toor-
op en Herman Gorter, wiens „Mei"
toen drie jaar oud was. „Geen per
soon, die schrijft" ifc citeer uit een
12 februari 1893 gedateerde brief van
Gorter aan Jet van der Schalk
heeft zo'n duidelijken band met mij
'in zijn schrijven en in zijn persoon
lijkheid als ik in jou verzen en in jou
wezen heb waargenomen. Dezelfde eer
lijkheid van zeggen, kracht van emo
tie en eenvoud, die ik mij stel als
idealen heb ik in jou gezien". En kort
daarna raadt h" haar: „zoek naar
een gedachte die je voor waar houdt".
DIE GEDACHTE was er nog niet,
wel de drift om te getuigen van haar
innerlijke strijd om een waarheid, die
boven haar persoonlijk geluk uitging.
Kunst om de kunst was niet haar
zaak, schoonheid was mensengeluk in
een menswaardige mensengemeen
schap. Toen ze te kiezen had tussen
publicatie in De Nieuwe Gids onder
de romp-redactie van Willem Kloos of
in het Tweemaandelijkse Tijdschrift
onder leiding van Albert Verwey zal
ze stellig niet hebben geaarzeld. Het
eerste nummer (sept. 1894) van dit
nieuwe periodiek opende met vijfen
twintig sonnetten van haar hand. Maar
ook naast Verwey kon ze, hoe ver
want met hem ze zich aanvankelijk
moet hebben gevoeld, niet blijven
staan. Strijdend moest ze haar weg
gaan. Haar scherpe aanval op het
prospectus, waarmee Verwey de ver
schijning van zijn maandblad De Be
weging aankondigde, was niet tegen
de mens en vriend Verwey gericht,
die ze hoogachtte, maar tegen het
program van een richting die de hare
niet kon zijn.
Henriëtte Roland Holst had gekozen
voor het socialisme. Het was haar
Nieuwe Geboorte geweest, in haar ge
voel eerst als utopisme in de geest
van William Morris, dan in haar denk
leven als Marxisme. Geraakt op het
kruispunt van een in wezen individua
listische levensbeschouwing en een so
ciaal-revolutionaire levensactiviteit,
sloeg ze zeer beslist de weg in van
de strijd „midden tusschen de wereld"
de strijd ook in zichzelf. Droom moest
nu daad worden en haar dichten zou
met haar handelen één moeten wor
den, beide als uitingen van een
uiterste krachtsinspanning voor de
komst van een nieuwe wereld. In 1897
was ze op het Arnhemse Paascongnes
tegelijk met haar man Richard en met
len, haar ettelijke brochures, haar
met volle overgave geschreven biogra
fische werken over geestverwanten
als Rousseau en Garibaldi, Landauer
en Gorter, Tolstoi en Romain Rolland
Rosa Luxemburg en Ghandi, één
voor één een zelfverkenning, zelfkri
tiek, zelfbevestiging en één voor één
strijd om de ,rustigende vastheid
de harmonie, niet terwille van zich
zelf, maar om er van te kunnen ge
tuigen als een boodschap: „laat de
mensheid opgaan ter hereniging". Daar
van heeft zij haar dichterleven lang
gedicht, ook in de verzen van inkeer,
van verstilling, van religieuze verdie
ping.
HENRIETTE ROLAND HOLST was
een groots dichteres. Was ze ook een
grootste dichter, die op 't oogenblik
haar in een brief uit 1893 voor „de
grootste dichter, die op 't ogenblik
leeft", Stuiveling meent van haar meis
jesgedichten te kunnen zeggen dat
„zelfs een genie niet zo rijp ter we
reld" komt. En Van Eyck besluit een
beoordeling van haar bundel „Ver
nieuwingen" met te verklaren, haar
„dichterlijk falen scherp en zonder
EDWARD DAHLBERG is één van
die Amerikaanse schrijvers die het
grootste deel van zijn leven buiten
de VS heeft gewoond. In zijn geval
is dat dubbel begrijpelijk na lezing
van zijn autobiografische roman Be
cause 1 was flesh (1964). Dahlberg
werd in 1900 geboren, vertrok zesen
twintig jaar later naar Europa, en
raakte er onder meer bevriend met
D. H. Lawrence en Sir Herbert Read.
Zijn litteraire werk is grotendeels
autobiografisch en weinig opwek
kend: Bottom Dogs, over zijn jeugd
in weeshuizen en, als zwerver, in
achterbuurten, of From Flushing to
Calvary over de getto's in New York.
Zijn religieus -profetisch kritische
werk is duidelijk geënt op Lawrence
(litteraire kritiek in Do These Bones
Live? maatschappijkritiek in Flea
of Sodom), vooral The Sorrows of
Priapus (1957) over lichamelijkheid
tegenover geest De titels alleen al
hebben het overstatement dat teke
nend is voor zijn stijl, de preoccu
patie is steeds Laurentian.
IN DE SERIE LITERAIR PAS
POORT van Bazige Bij en Meulen-
hoff is nu Because 1 was flesh uit
gekomen ondet de titel Slechts Vlees
in goede vertaling van J. H. Pere-
boom-Williams met op het omslag
een ontwerp van Karei Beunis dat
een groot deel van de inhoud wel
dekt. De Nederlandse titel is niet he
lemaal juist: het relativerende van
„slechts vlees" is ver te zoeken zo
wel in het oorpsronkelijke „omdat ik
vlees was" als in het boek zelf.
Voor Dahlberg is vlees buitengewoon
belangrijk, ik citeer van, bijvoor
beeld, blz. 110: „Het Heelal is de
hoorn des Overvloeds van het zaad
Het leven van het heelal hangt af
van het schaamdeelZodra het
Woord tot vlees werd was de mens
niet meer in staat om kalm te zijn,
te werken of te denken, totdat hij
zijn zaad had geloosd." Het is maar
dat u het weet
SLECHTS VLEES gaat in hoofd
zaak over Edward's moeder, Lizzie
Dahlberg, een dwaze en lieve vrouw
die in Kansas City een kapperszaak
dreef. Het is een buitengewoon goed
portret. Edward beschrijft ook. sterk
auto-dramatiserend, zichzelf, en zo
kunnen wij dar, zijn trieste jeugd en
bijbehorende vele, traumata volgen.
Ook dat is op zichzelf erg interes
sant. Het boek is alleen zo vreselijk
traag geschreven niet in het minst
door de stijl: quasi-homerisch, leu
tig, gedragenstomvervelend. Bij
voorbeeld: ,Laat de bard van Smyr
na Harma. de klippen en grotten van
Ithaka, de met melk gevoede jonge
deernen van Achaje, Thisbe en haar
duivenzwermen of de wouden van
Onchestus opnoemen, ik zing van
Oak, Walnut, Chesnut, Maple en
Elm Streets." Het heeft geen functie
in het geheel van de roman, die bard
noemt al sinds vele eeuwen niets en
niemand meer op, en we horen zo
weinig méér v 10 die straten. Des te
meer van de jonge deernen. Dahl
berg „viel in zwijm als hij een zwar
te elastieken band om het been van
kreet als een zwaard door zijn hart
en hij kreunde. „Moeder, moeder,
behoed mij tegen mijzelf." Wij zijn
blij als blz. 237 uit is. Omdat het
boek dan uit is
een van die magere kuise duifjes
zag en hij schiep vreugde in het be
vruchtingslied van Salomon." Het
grapje is niet leuk meer en de taal
is niet meer effectief.
Het laatste hoofdstuk heeft als
motto „Abba Abba, het is geëindigd
hetgeen op Lizzie blijkt te slaan. De
voorlaatste passage is zo zot dat hij
is overgenomen: Zij fluisterde:
„Mijn zoon, ik ben een oude vrouw.'
Hij stond in haar tranen... Hij
wierp zijn hart uit zijn mond, en hoe
hij ook huilde en huilde, toen hij
naar de modder staarde waarin zijn
hart was geva'len, was het tot steen
geworden. Plotseling sneed een
intelligent en bewust schrijver aan
EVENEENS IN DE SERIE Lite
rair Paspoort verschijnt Osborne's
Army (1966) van John Anthony West
(geboren 1932), een andere Ameri
kaan in Europa Jan Gerard Toon
der vertaalde het (soms wel erg
slordig, met lelijke amerikanismen
als rattenraceals Osborne's Re
bellen, en het is een geweldig boek
gebleven.
De rebellen zijn uit alle windstre
ken der wereld naar het eiland Es-
condite (de schuilplaats) gekomen
Kunstenaars, die aanvankelijk
een paradijselijk leven leiden totdat
ze „ontdekt" worden, overspoeld
door toeristen en uiteindelijk in op
stand gekomen Een alles behalve
oorspronkelijk gegeven dat echter
oorspronkelijk is uitgewerkt. Het
taalgebruik maakt duidelijk dat een
intelligent en hewus cs thirjver aan
het werk is „Snel" geconstrueerd
geeft het boek relevante details, ka
rakteristiek van de vele personen en
hun motivatie voor hun opstand, al
les gesitueerd binnen de geheel ge
fingeerde en amusante geschie
denis van het Caraïbische eiland,
die West's oordeel over de Westerse
beschavingsgeschiedenis helder weer
geeft.
Gelukkig wordt verteld dat het pa
radijselijk bestaan erg vervelend is
(„iedereen zag iedereen elke dag
wéér wakker worden in wéér zo'n
walgelijke dag vol zon"), totdat de
Grockle Scheepvaart Mij. en het
Mortmain Hote. concern zich „ont
fermen" over de maagdelijke haven
strand, en bevolking en de „groc-
kels" een fraai woord voor de mas
samens, de eilanders tot rebellie
brengen. Wanneer ze hun post moe
ten ophalen in een kantoor van Ame
rican Express (wie ooit in Parijs
is geweest weet wat West bedoelt),
en moeten toezien hoe met ca
mera's gewapend, met credietkaar-
ten wapperend sporen nalatend van
van verfrommelende lippenstift
besmeurde proppen Kleenex de
janitsaren van The American Way
of Life zich uitstorten op Escondite"
Een boek als dit heet dan onder
houdend en veelbelovend. West's
Osborne's Rebellen is inderdaad on
derhoudende satirische soms wel
onrijpe, maar goed geschreven lec
tuur Geen poging tot „litterarische
stijlpatronen wel in staat tot goede
pastische, een verademing na Dahl
berg. Na Lawrence-achtig proza is
het goed Evelyn Waugh te lezen.
HET WERD een moeilijk geluk
moeilijk door onheil van buitenaf èn
binnenuit door stem en tegenstem, ze
kerheid en twijfel, verwachting en ont
goocheling, vervoering en wanhoop.
Waar woonde ze? Niet meer in haar
„droom": daarvoor woog de menselij
ke nood te zwaar; niet onvoorwaarde
lijk „in de wereld": daarvoor was de
roep van haar dichterschap te sterk.
Tussen strijd en stilte, hoofd en hart
man en vrouw, het harde en het zach
te ging ze heen en weer: „ik ging mijn
weg in de groote wereld en voelde be
vrediging en heimelijke trots" èn ,ik
heb den weg nimmer gevonden". Wat
een moed om telkens weer te hopen,
na elke ontnuchtering: 1905 de breuk
in de partij; 1911 haar uittreden; 1914
het verraad van de Duitse sociaal
democratie aan de vrede; 1922 haar die
pe ontgoocheling na haar Russische ver
blijf; 1924 haar afscheid van de com
munistische partii „ik had met al
le sekte- en partijvorming afgedaan".
Genoeg jaartallen van schokkende
ontgoocheling tijdens haar eerste le
venshelft. Maar méér tekenen van on
gebrokenheid; de titels en ondertitels
van haar opeenvolgende dichtbundels
markeren haar levensweg als lichten
de bakens: na De Nieuwe Geboort
haar Opwaartse Wegen, Het Feest der
Gedachtenis, Opgang, Verworvenheden
Vernieuwingen, Uit de diepte. Daar
tussendoor haar opwekkende lekespe-
Herman Gorter
Herman Gorter lid van de SDAP gé
worden. In haar levensherinneringen
„Het vuur brandde voort" (1949) daar
op terugziend, schrijft ze als in haar
studie over Gorter: „Het was een
heerlijke lentedag en toen wij na af
loop van het congres nog wat rond
wandelden hadden wij het gevoel of
een groot onverwacht geluk ons te
beurt was gevallen".
A