„Van Schavot tot Schouwburg" INWYDING VIJFHONDERD JAAR TONEEL IN HAARLEM door Simon Koster SCHOUBURG ZATERDAG 10 JANUARI 1970 Erbij VAN DE TOT HAARLEM. TOT .HAERtEE De Koopman van Venetië Vertoont den x8Juny, 1706. Cedrackt br de Wed: wnHjüiMAiros wa Hvmcsnaoyj op de Maicln:. onder Üujs met deTreppeoi J70S- Voorpagina van een stuk waar mee in 1706 een „fantoom schouwburg", ergens in Haar lem, ingewijd is. Het theater verdween nadien spoorloos in de nevelen der stadshistorie. Optocht van leden der Haarlem se Rederijkerskamer „Trou moet blijeken" bij het Landjuweel van 1606 in de Spaamestad. Slotscène van het melodrama „De vondeling" door Jan van Walré, opgevoerd door Haar lemse spelers in 1793 in het schouwburgje „Leerzaam Ver maak" aan het Klein Heiligland. mand weet waar in Haarlem het heeft gestaan, wie het heeft gebouwd, wie er in hebben gespeeld, hoe lang het heeft bestaan, wanneer het is afgebroken en waarom het zo spoorloos uit de ge schiedenis van Haarlem is verdwenen. Koster vertelt daar allerlei over, maar ook hij kan deze raadsels niet oplos sen. Daarna heeft Haarlem nog een theater aan de Koudenhorn bezeten en tegen het einde van de 18de eeuw een stijlvol, intiem toneelzaaltje aan het Klein Heiligland, waar de toneelgroep Leerzaam Vermaak onder leiding van Jan van Walré optrad met patriot tische stukken die aanstoot gaven aan de prinsgezindsn. Na de komst der Fransen konden de patriotten natuur lijk hun gang gaan en nog in 1810 tra den zij op met een groots Feestspel, op rijm gezet door Adriaan Loosjes, maar na de inlijving ging het met het toneel snel achteruit: strenge censuur, tanende belangstelling, economische crises, leidende tot opheffing van het gezelschap en tot sloop van het gebouw. In onze bezettingstijd hebben wij pre cies hetzelfde beleefd met de Jans schouwburg. Ook daarover wordt natuurlijk door Koster geschreven, zoals ook de tragi komedie van de huidige Stadsschouw burg aan de orde komt: de schenking, de wijze waarop die aanvaard werd, de vertraging door de Eerste Wereldoor log, de opening, de gebreken van het gebouw, de exploitatie, de wisselende vaste bespelers, het beheer en de sub sidie, ze vormen het onderwerp van een afzonderlijk hoofdstuk waarbij wij ons sterk betrokken gevoelen. IN HET bovenstaande werd slechts een greep gedaan uit de gevarieerde inhoud van Van Schavot tot Schouw burg. Het zou weinig moeite kosten er meer aardige of merkwaardige bij zonderheden aan te ontlenen. Zo lezen wij dat in het jaar 1850 niet minder dan vier gezelschappen op de Haar lemse kermis optraden: een in de Jans schouwburg met Huwelijk bij trom melslag; een in een tent op het Ver- wuift met De Weduwe van vijftien jaar; een op de Botermarkt en een bij het standbeeld van Lout je. De laatste tent was „met gaz verlicht". En ik kan mij niet weerhouden een anekdote na te vertellen over een befaamde actrice uit vroeger tijd. Het tragische van de tonelist is dat zijn kunst met hem ten grave daalt, al legt men zijn uiterlijke verschijning thans op de filmstrook en zijn stem op de bandrecorder vast. De ze middelen zijn immers niet in staat HET VINDEN van een aantrekkelijke, pakkende titel voor een boek is een hele kunst. Daarin is Simon Koster, voormalig hoofdredacteur, thans toneelrecensent van onze dagbladen en nu ook auteur van Van Scha vot tot Schouwburg, heel goed geslaagd, niet alleen om de aardige alliteratie die er in zit, maar ook omdat de naam van zijn boek de inhoud zo uitstekend om lijst: inderdaad speelde mén in het verre verleden toneel op een schavot, een verhoging. Pas later is men het woord gaan toepassen op de stellage waarop misdadigers tentoongesteld of terechtgesteld werden. En in onze eigen tijd is het toneelspel vrijwel helemaal tot de schouwburgzaal beperkt. Van Schavot tot Schouwburg is dus een titel die de inhoud, een vlag die de lading dekt. Die lading blijft natuurlijk hoofdzaak. En de verzorging daarvan was bij Koster in goede handen. Want niet alleen weet hij veel van toneel af, hij heeft ook met grote ijver en nauwgezetheid die kennis uit allerlei bronnen aangevuld, waar van de indrukwekkende reeks Bronvermeldingen aan het slot van zijn boek getuigenis aflegt. En verder hanteert hij een prettige journalistieke pen die gemakkelijk en aangenaam leest. Het typische detail boeit hem, hij kent de waarde van een karakteristieke aanhaling uit dicht en ondicht van vroeger eeuwen en hij heeft gevoel voor humor. Daarom leest zijn boek zo plezierig. MERKWAARDIG is de gang van za ken die leidde tot het schrijven van deze vijfhonderd jaar toneel in Haar lem: in het voorjaar van 1967 stel de de Wethouder van Onderwijs en Kunstzaken aan de heer Koster de vraag: bent u bereid in opdracht van het gemeentebestuur een boek te schrij ven over de geschiedenis van het Haar lemse toneelleven, zoals de musicus en musicoloog Jos de Klerk dat over het Haarlemse muziekleven heeft ge daan? De opdracht zelf kwam in no vember 1968, dus anderhalf jaar later. Maar gelukkig had de auteur-in-blijde- verwachting al zoveel speurwerk ver richt dat hij met het excerperen van de archiefstukken reeds gereed was. En daarin schuilt naar mijn mening de hoofdbetekenis van zijn werk. Ener zijds is in zijn boek allerlei verzameld wat elders verspreid was opgetekend, anderzijds is uit het Gemeente-Archief een grote hoeveelheid geheel nieuwe en tot dusver onbekende informatie te voorschijn gekomen: zakelijke en nuch tere mededelingen, veelal ontleend aan het Memoriaal van Burgemeesteren en aan de Stadsthesauriersrekeningen. Op verdienstelijke wijze heeft de schrij ver die in zijn betoog verwerkt, zo dat allerlei wat vroeger op vermoe- dens berustte, nu vaste grond heeft gekregen. Ik noem als voorbeeld de samenwerking of zelfs het samengaan van de twee vermaarde rederijkerska mers van Haarlem: De Pelicaan en De Wijngaardrancken. Wij in Haar lem zijn gewoon te spreken over Trou moet blijeken en vroeger zullen we het waarschijnlijk hebben gehad over Liefde boven al. Maar eigenlijk zijn dit de zinspreuken waaronder deze ka mers werkten, eerst zelfstandig, later gefuseerd zouden wij thans met een moderne term zeggen. Ook over de invloed die de Rederijkers in de ja ren van de Hervorming hebben uitge oefend op de godsdienstige gezindheid der Nederlandse bevolking, weten wij nu meer. Het zegt immer nogal wat dat de eerste Haarlemse bisschop in 1564 de opvoering verbopd van alle spe len die niet tevoren door hem of zijn gemachtigden waren gelezen en goed gekeurd. Een vorm van voor-censuur dus, die in onze eigen eeuw nog eens opnieuw de ontroering op te roepen die grote acteurs en actrices wisten te wekken in hun levend contact met het schouwburgpubliek. KOSTER GEEFT daarvan een aller aardigst voorbeeld als hij verhaalt wat een toneelminnaar eens over een uit stekende actrice zeide tot de 18de- eeuwse toneelleider Marten Corver. Na allerlei loftuitingen besloot hij met ie woorden: „Mijn Heer, zij heeft mij heerlijk voldaan zij kan mij krachtig ontroeren en aandoening verwekken, ik kan zo door haar spelen verrukt worden, Mijn Heer, dat ik op hetzelve ogenblik het Vrouwspersoon wel een stuk uit haar bil zoude hebben willen bijten!" HET IS BIJZONDER verheugend dat de toneelgeschiedenis van Haarlem thans geschreven is en wij mogen zo wel het gemeentebestuur dat de op dracht gaf als de auteur die zijn op dracht zo uitstekend uitvoerde, dank baar zijn. Of er dan niets te wensen overblijft? Ik had graag gezien dat aan de activi teiten van onze Haarlemse amateurge zelschappen afzonderlijk iets meer aandacht was besteed. Dan was tevens de figuur van J. B. Schuil wat meer uit de schaduw getreden. Hoeveel ja ren heeft hij niet de voorstellingen der amateurs met evenveel zorg en toewij ding beoordeeld als die der beroeps gezelschappen. Het oordeel van Schuil is steeds door beide groepen be schouwd als in hoge mate waardevol. Maar in die jaren was Koster nog geen Haarlemmer, anders had hij zonder twijfel zijn collega alle eer gegeven die hem in een boek over Haarlems toneelleven toekomt. Dan was ook de gehele toneel kritiek wat scherper be licht. VAN Schavot tot Schouwburg is ver schenen bij de Erven F. Bohn NV die veel zorg aan deze uitgave heeft be steed. Het is in deze tijd van paper backs en pockets een genot weer eens een op goed papier gedrukt, fraai ge bonden en mooi geïllustreerd écht boek in handen te hebben. Ik wens velen dat genoegen toe. Dr. P. H. Schroder Een rederykers- opvoering van Het Beleg van Haar lem met Kenau Simons Hasselaers (derde van links), geflankeerd door een „Post Boodt" een bedroefde we duwe en (rechts) een vaandeldraag ster. „Haarlemsch Tooneel" Directeur LOUIS BOUWMEESTER. MAANDAG IB OCTOBER 1922 in 8 Tafereelen van WILLIAM SHAKESPEARE, door Dr L. A. J. ÈURGERSDIJK. terug gekeerd is, toen de schouwburg commissie van de pas geopende stads schouwburg aan het Wilsonsplein de opvoering van Heyermans' Allerzielen verbood, merkwaardig genoeg om pre cies dezelfde reden: noch de bisschop in 1564, noch de commissie in 1918 kon dulden dat er tegen de r.-k. kerk werd geschopt. UITVOERIG handelt Koster natuur lijk over het befaamde landjuweel dat in 1606 in Haarlem werd „opgehan gen", ende ingerigt", zoals de officië le term luidt. En ook hier is een pa rallel met het heden: het is immers onder het patronaat van het oude Trou moet blijeken maar georgani seerd door Haarlems Bloei in samen werking met NATU en WKA (nu ook al gefuseerd in het Nederlands Cen trum voor het Amateurtoneel) dat in 1956 opnieuw zulk een wedstrijd tus sen amateurtoneelverenigingen uit het gehele land werd uitgeschreven. De eerste maal ging de prijs, de door de koningin uitgeloofde wisselbeker, naar een Haarlems gezelschap, de Haar lemse Toneel Club. UIT HET bovenstaande blijkt al iets over de verhouding van het Haar lemse gemeentebestuur tot de toneel speelkunst en de toneelspelers. Het zal wel niemand verwonderen te ver nemen dat de bereidheid der burge lij ke overheid de kunst te steunen nauw samenhing met de economische toestand, waarin de stad verkeerde. Wanneer er bezuinigd moest worden op de uitgaven, was het toneel altijd weer het kind van de rekening. In goede jaren kon men opeens royaal zijn: in 1596 heeft de stadsregering niet minder dan 400 pond, een kapitaal bedrag overgehad voor de vertegen woordiging van de stad bij het Leid- se landjuweel. Blijkbaar, zegt Koster, was zij ervan overtuigd dat het pres tige van Haarlem door het optreden van de rederijkers goed was gediend. Scherp steekt tegen die royaliteit de schrielheid af waarmee latere gemeen tebesturen „om budgetaire redenen'' subsidies hebben geweigerd. Pas na de tweede Wereldoorlog is het beleid te dien aanzien gelukkig radikaal ge wijzigd. OOK DE KWESTIE van de verma kelijkheidsbelasting is in dit verband interessant. In vroeger tijden werd aan toneelgezelschappen slechts verlof ge geven hier ter stede op te treden, wan neer zij aan bepaalde voorwaarden voldeden. Een daarvan was dat het te spelen stuk „netjes" moest zijn en dat het acteren „in alle modestie en see- diglijk" zou geschieden. De spelers moesten „alle obschenen saeken en actiën vermeijden en in het besonder sigh waghten den Godtsnaem te ont- heylighen". De tweede voorwaarde waaraan gezelschappen moesten vol doen voor zij een speelvergunning kre gen, was dat een derde der inkomsten aan de armen ten goede zou komen, waarbij aangetekend moet worden dat men eerst moest betalen om de schouwburg binnen te komen en dan nóg eens om een zitplaats te verwer ven. Er was dus telkens geharrewar over de vragg van welk bedrag het „armengeld" moest worden betaald. Pas in 1823 werd deze „godspenning" vervangen door de vermakelijkheids belasting „die steeds als een benade ling van culturele uitingen is gevoeld, maar niettemin na bijna honderdvijf tig jaar nog altijd bestaat", zoals Kos ter schrijft. WAT VELE Haarlemmers zeker bij zonder zal interesseren, is wat de auteur allemaal vertelt over de Haar lemse schouwburgen. De voormalige Jansschouwburg is voor velen onzer meer dan een stukje historie; ja wij bewaren nog dierbare herinneringen aan het oude zaaltje met zijn versle ten pluche en zijn gezellige beneden- loges. En dan het curiosum dat er na een amateurvoorstelling in de zaal een dansvloer kon worden gelegd! Nu le zen wij dat het theater dat de gebroe ders Neyts im 1785 aan het Plein bui ten de Houtpoort hadden gebouwd, ook al zulk een „dubbele, met het toneel verenigde en gelijklopende losse vloer over de bak (d.w.z. de parterre) had", waardoor de hele toneelzaal in een bal zaal kon worden veranderd. Die schouwburg is honderd jaar later af gebroken. Daarvoor waren er al op al lerlei andere plaatsen toneelvoorstel lingen gegeven, soms in tenten, soms in gebouwen. Koster vertelt allerlei merkwaardigheden over wat hij het ,J?antoomtheater" noemt, een gebouw waarvan de openingsdatum: 28 juni 1706. bekend is, maar waarvan nie- Louis Bouwmeester als Shylock in de Koopman van Venetië door het Haarlemsch Tooneel, waarvan de grote Louis de directie voerde. Daarnaast het programma van deze uitvoering. rrosoNSx: ShylockLOUIS BOUWMEESTER. De Koopman van VenetiëFrans Munnicluuan. BasanioE. Erfmann. jalin'hn hu H. LUS. LorenzoAlex Fussta. GratianoMax Weber. Prins van MarokkoJ- Brorgers. Prins van Arragon...Theo Frenkel. Doge van Venetië.'.iJ. Rijswijk. Tubal....5. Engers. Lanselot GoboBob Petera. Oude Gobo-J- Brongera. (O) Portia.M. Erfmann-Sasbach. NerissaM. Peyters. JessicaG' Harts- LeonardoSneU. Pages, Edellieden, ene.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 23