FAUL V AN VLIE1 naar eigen „Al mijn hobbies zitten in Pepijn" Mijn moeder": postuum werk van G. Bataille T T_ —Tr-jm-K Van tassen de schuifdeuren EROTIEK VAN „NIEUWE MYSTICUS" ZATERDAG 17 JANUARI 1970 Erbij 18 Jacqueline du Pré HET PROGRAMMA van het populaire concert in de Queen Elisabeth Hall was niet tevoren aangekon digd, maar ik wist dat het English Chamber Orchestra zou spelen onder leiding van Daniel Barenboim en dat als solisten zouden optreden: de celliste, Jacqueline du Pré en de violist Pinchas Zukerman Wat ver wacht je dan? Op zijn minst het Triple-Concert van Beethoven, of het Dubbelconcert voor viool en cello van Brahms!maar dat bleek een schromelijke vergissing mijnerzijds te zijn. De Engelsen willen nu eenmaal traditiegetrouw afscheid nemen van het Oude jaar met een vrolijk concert. Laat ik u eerst vertellen wie Barenboim, Du Pré en Zukerman, eigenlijk zijn, want voor zover ik weet zijn zij nog niet in Holland geweest en alles wat wij tot nu toe van hen wisten, hebben wij maar van horen zeggen. Het zijn drie muzi kale wereldwonderen en hun ontdekking staat voor mij gelijk met de landing op de maan. Daniel Barenboim In een serie van vier ar tikelen zal onze medewerker de heer J. H. Moolenijzer in Erbii de muzikale indrukken weergeven, die hij onlangs opdeed tijdens een kort ver blijf in Londen. Het eerste, een verslag van een concert in een der zalen van de Royal Festival! Hall, volgt hier onder. (Van een onzer verslaggevers) CABARETIER PAUL VAN VLIET kan tevreden zijn. Op 18 december bestond zijn cabaret Pepijn vijf jaar en het oorspronkelijke „tableau de la troupe" is nog steeds overeind, op Judith Bosch na, die na een jaar de planken van het theatertje aan de Haagse Nieuwe Schoolstraat ruilde voor het televisiescherm. Pepijn is elke avond uitverkocht. Sterker nog, bij het plaatsbespreken staan de mensen in de rij. Van Vliet: „Om één uur 's middags gaat de kassa open. En om half tien 's ochtends staan de eersten er al. Ik schaam me dood, dat dat allemaal voor ons is". Oubollig Trofee uit Leiden 99 J. H. Moolenijzer Paul van Vliet Ontoereikende verbeelding I" Ecu populair concert in Londen DANIEL BARENBOIM is de zoon van een pianistenechtpaar. Hij werd in 1943 in Buenos Aires geboren, maar ging op tienjarige leeftijd met zijn ouders naar Israel. Hij kreeg pianoles sen van zijn ouders en van Adolf Busch en trad voor het eerst op toen hij zeven jaar oud was. In Israel kwam hij onder de hoede van Igor Marke- vitch en toen hij twaalf was, werd hij al uitgenodigd om in Salzburg op te treden. TWEE JAAR LATER speelde hij in New York en Londen. Hij is een feno menale pianist en een dirigent van grote begaafdheid. In het Beethoven- jaar 1970, zal hij de Beethoven-cyclus leiden van het New York Philharmo nic Orchestra en optreden in de dub bele functie van dirigent en pianist. Zijn grammof oonplatenrepertoire is du izeli n gwekken d De 32 pianosonates van Beethoven en de vijf pianoconcerten met Klem- perer, de twee pianoconcerten van Brahms met Sir John Barbirolli. Ver der dirigeerde hij drie Mozart-symfo- nieën en hij speelde en dirigeerde vijf pianoooncerten van Mozart met het English Chamber Orchestra en nog veel meer ook op modern gebied het is ongelofelijk maar waar. JACQUELINE DU PRé is geen Fran- caise, maar een (buiten)gewoon En gels meisje uit Surrey. Zij is pas vier entwintig, maar wordt nu al be schouwd als de beste celliste van deze tijd. Zij trad voor het eerst op in 1961 in de Wigmore Hall in Londen en de volgende dag was zij beroemd. In 1966 en 1967 speelde zij in New York en nu is zij de beste in de meesterklasse van Rostropovich. De Engelsen zijn bijzon der trots op haar. Twee jaar geleden trouwde zij met Barenboim en sinds dien kan hij geen kwaad meer doen, hij was eerst een „foreigner" maar hij behoort nu tot het Britse gemenebest. PINCHAS ZUKERMAN is de jong ste van de drie, hij is pas eenentwintig en hij werd geboren in Israel. Hij stu deerde in de Hochschule für Musik in Tel-Aviv en Isaac Stern en Pablo Ca sals die hem in 1961 hoonden (toen was hij pas dertien), zorgden ervoor dat hij een beurs kreeg voor de Juil- lard School in New York. Hij won in 't jaar 1967 de Leventritt International Award en toen hij in februari 1969 het Mendelssohn concert speelde met de New York Philharmony schreef de New York Times: „Mr. Zukerman speelde het beroemde concert of het een kinderrijmpje was hij schudde het uit zijn mouw." Nu begrijpt u misschien waarom ik dacht dat deze wonderkinderen het Triple Concert zouden spelen. MAAR; ZOALS gezegd, ik kwam be drogen uit. Het Engelse Kamerorkest onder leiding van Barenboim begon met de Ouverture en Entreacte muziek uit Rosamunde van Schubert. De drie grootste en jongste solisten ter wereld speelden een populair programma. Het English Chamber Orchestra is een uitstekend kamerorkest en de meeste concerten geven zij onder Ba renboim, die met dit orkest doen kan wat hij wil. Zij spelen Schubert of ze in Wenen geboren en getogen zijn, nooit had ik gedacht dat Engelsen zo veel gevoel voor romantiek zouden hebben. Het applaus was nauwelijks verstild of Jacqueline kwam als een wervelwind het podium op, met de allure van een blonde Walküre. In een prachtig witgouden broekpak ge stoken nam zij plaats voor het orkest om ons te verrassen met „Waldes- ruhe" van Dvorak. „Waldesruhe" is een super-sentimenteel stukje salon- muziek, maar het is de cello op het lijf geschreven. Jacqueline maakte er een meesterwerk van zij is hele maal één met haar instrument zij laat haar cello zingen, fluisteren en donderen als het moet. Haar trefze kerheid is verbazingwekkend, soms als zij haar vingers op de snaren zet, is de toon al hoorbaar die komen gaat. Als je naar haar luistert kan je alleen maar bidden dat zij niet op houdt. Zij mocht eigenlijk niet van het podium af van het publiek, maar zij moest wel want Zukerman stond klaar voor het volgende paradenummer: de Polo naise voor viool en orkest van Wie- niawsky. Hij speelde dit razend moei lijke stuk met een souplesse die wer kelijk verbluffend was. Zukerman is een aardige, dikke, verlegen jongen, die niet helemaal begrijpt waarom de mensen zo hard klappen; maar alles wat de grootste violisten kunnen, kan hij ook en hij „draait er zijn hand niet voor om". Hij verdient een dikke tien voor zijn spel, maar als we toch cijfers gaan geven dan moet Baren boim een 10-f- hebben voor de bege leiding, want het begeleiden van zo'n huzarenstuk is misschien nog moei lijker dan het te spelen. Het zijn beide rasmuzikanten, zij hoeven niets af te spreken, het gaat allemaal vanzelf. Het orkest volgde subliem als een volkomen eenheid. Het is altijd weer een merkwaardig verschijnsel, dat een ensemble van zoveel uiteenlopende ka rakters, toch een geheel kan vormen. De fluitist was een goedige dikzak om te zien en de hoboïst een parmantig opscheppertje, de klarinettiste was een verlegen meisje, dat stil voor zich uit staarde, de cellist een vriendelijke dokter met een sikje en de concert meester leek op een zigeuner met de stille ernst van een schaakmeester. Maar hun samenspel was onberispelijk en zonder verschil van opvatting. NA DE PAUZE werd de hele boel op zijn kop gezet. Wij hoorden eerst de zogenoemde Surprise-Symphony van Haydn, waarin alles verkeerd ging en weer op zijn pootjes terecht kwam. Tot slot volgde het „Concert voor Dirigent en Orkest" van Francis Vanwaar die zuigkracht van Pepijn? Paul van Vliet: „Ons nieuwe pro gramma „Opus Vier" liep direct goed Geen eindeloos geschaaf, zoals met „Dag en Nacht". Als pluspunten re kent hij de zelfgeschreven liedjes van zijn vrouw Liselore en de regie van Henk van Ulsen, die Paul van Vliet, mevrouw Liselore en Fred Hugas van iets wat op een voortdurende impro visatie leek, dreef naar een definitieve opzet van hun nummers. „En", mijmert Van Vliet: „Mijn eigen schrijven is ook minder op de tekst gericht. Ik houd nu eenmaal erg van de taal en van het idioom van bevolkinsgroepen. Vroeger stond bij mij steevast het woord voorop. Ik dacht: als het maar mooi geformu leerd is, zit het wel goed. Nu probeer ik in de eerste plaats iets te laten overkomen". Het woord „vroeger" is gevallen en Paul van Vliet duikt in herinneringen en „jeugdsentiment" „Ik ben zo'n jongen van tussen de schuifdeuren thuis, kleine stukjes opvoeren, poppen kast, gekke smoelen trekken, je weet wel. Ze hebben me thuis altijd mijn gang laten gaan. Ook als het minder goed ging op school of met mijn stu die. Maar het was een behoefte, die ik •teeds heb onderdrukt. Na mijn school tijd heb ik eerst bij een krant ge werkt, om-dat ik niet zeker wist of ik echt toneel of cabaret wilde. Daarna in dienst: ik wist zeker dat ik na af loop van die twee jaar zou weten, of ik het moest doen". Daarna wist Paul van Vliet het nog niet zeker en hij ging naar Leiden. Een jaar stu deerde hij geschiedenis. Een jaar waarin hij geen raad wist met de vrij heid van een studententijd in de let terkundige faculteit. Zonder duidelijke studie-aanwijzingen, maar met toon loos uitgesproken colleges op afzichte lijk vroege uren. Na dat jaar de om zwaai naar de rechtenstudie die wel goed verliep, dank zij o.a. prof mr. H. Drion, die mr. P. P. van Vliet ook de speelse lijnen van het recht leerde zien. In die tijd startte ook het Leids Studentencabaret. Achteraf geeft Paul van Vliet grif toe, dat het weinig nieuws bracht. „Het zag er wel pro fessioneel uit, maar het was natuur lijk oubollig en studentikoos: een deel van het „establishment". Ik herinner me ook geen rebellen uit mijn studie tijd. Ikzelf, mijn omgeving, allemaal Nederduits Hervormd en burgerlijk op gevoed. Misschien was ik iets anders dan anderen. Maar het studentencaba ret was ook al traditioneel in zijn af wijkingen". Heeft het jurist worden en zijn een stempel gedrukt op zijn cabaret? Het is een vraagje waarop Paul van Vliet gretig formulerend ingaat: „de rechtenstudie is een vak van woorden en relaties naar een conclusie toe. Het gaat erom dat je je „gelijk" verstan delijk formuleert. Ik herinner me vruchtloze debatten uit die tijd, voor al met Liselore over dat gelijk heb ben. Debatten die eindigden met Lise- lore's uitspraak: en tóch heb je geen gelijk". Hij speelt verbazing, als hij vaststelt: „later bleek dan inderdaad dat ik ongelijk had. Ik maskeerde eigenlijk de botsing tussen verstand en gevoel door een overvloedige, vaak overdreven woordkeus". HET GESPREK ligt hiermee vast op zijn "belangrijkste Leidse „trofee", Li selore Gerritse: Van Vliet. „Ik moet nog dagelijks ontzettend om haar la chen. Het is natuurlijk een raar hu welijk in ditzelfde beroep. Maar sa menwerken is voor ons nooit een pro bleem geweest. Vroeger botsten we meer. Strijdvraag: treed je op voor je zelf of voor het publiek De lijn verleden-heden leeft sterk voor Paul van Vliet. Dat bewijst al een nummer uit zijn jongste program ma, dat zo lijkt overgenomen uit het eerste van het Leids Studentencabaret en dat zich nu in een commune af speelt. Van Vliet bevestigt het: „ik heb me altijd erg aangetrokken ge voeld tot de blijmoedige karikatuur van een man, die misplaatst is in zijn omgeving. Maar (met nadruk) die man weet dat zelf niet. Daarom kon ik in mijn studententijd een nummer maken over het leven in het Oud-minister Rutten-Studentenkamp. Nu laat ik dat thema afrollen in een commune. Ik zet me af tegen het meehollen met een modieus verschijn sel. Voor mij werkt het 't sterkst in overrompelende vrolijkheid. Een an der kan er natuurlijk een nijdig num mer van maken." Dat leidt tot de onvermijdelijke vraag over Paul van Vliet en de po litiek. Hij constateert: „nu hoef je eenvoudig geen politiek meer in je programma te doen. Engagement was tot voor kort een privilege van een groepje linkse intellectuelen. Maar nu is iedereen betrokken bij on derwerpen als Biafra, kanker, lucht vervuiling, het geloof, Vietnam, noem ze maar op." Dat betekent, redeneert jurist Van Vliet, dat ook de satire, sterke kant van het politieke cabaret verwatert. Vroeger kwam alles veel harder aan. „In onze tijd, waarin al les kan, en alles mag, staat de satiri cus eigenlijk niks anders te doen dan open deuren in te trappen". Daarmee is hij terug in deze tijd. „Ik beleef een geweldig vrijheidsge voel. Er is iets van me af gevallen. Critiek raakt me ook minder". Hij is ENIGE TIJD geleden verscheen van de Franse essayist en romancier Geor ge Bataille bij „De Bezige Bij" de erotische roman „Ma mère" in een Nederlandse vertaling. Deze roman die de titel „M'jri moeder" kreeg is het laatse postuum verschenen werk van deze schrijver die in 1962 over leed. Reeds zijn eerste boek het uit 1928 daterende „Histoire de l'oeil" gaat over erotische obsessies en bevat aan de droom ontleende motieven. Met dit en later werk kreeg hij al voor de oorlog binnen kleine kring een zekere naam maar het was vooral Sartre die een „nieuwe mysticus" in hem zag die Bataille een ruimere bekendheid bezorgde. EEN GROOT publiek heeft deze schrijver echter nooit gevonden en rond zijn werk en persoon heeft altijd een waas van geheimzinnigheid ge hangen. Hij werd en wordt vooral ge waardeerd om wat er achter zijn werk zit, om zijn ideeën en om de litte raire filosofie, die spreekt uit zijn pro za. Ook Freddy de Vree, de vertaler van „Ma mère", zegt in het nawoord, dat hij aan zijn vertaling toevoegt, dat het boek slecht is geschreven. Hij voegt daar echter aan toe dat dit in het geval van Bataille van geen enkel belang is en dat het zelfs overbodig is zich af te vragen of „Mijn moeder" goed of slecht is geschreven. Men kan daarop natuurlijk zeggen dat dit voor de hand ligt omdat het bij een ero- luuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiaiiiiiiiiiuiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiii Chagrin. Een werk geïnspireerd op de bekende tekeningen van Gerard Hoff- nung. Het was de meest waanzinnige vertoning die ik ooit heb meegemaakt. Barenboim werd binnengedragen op een brancard en begon pas tekenen van leven te geven toen het publiek doodstil was gewonden. Hij maakte de gekste sprongen en bewegingen en zag er niet tegen op om zichzelf volkomen belachelijk te maken. De pianist ging hem te lijf met een wandelstok, maar Barenboim pakte de strijkstok van de altist én daagde de man uit voor een schermséance op de degen. Al scher mende achtervolgden zij elkaar in de zaal en zij keerden met hevige ver wondingen terug op het podium, waar de brancard nog klaar stond. Onder luid applaus werd de verslagen diri gent weggedragen. het duidelijk oneens met critici, die vinden dat er bij hem sinds het „be schaafde" studentencabaret niets ver anderd is. „Soms lijkt het wel of ze me kwalijk nemen dat ik heb gestu deerd. Zelf vind ik dat ik erg veel ge luk heb gehad. Daarom hoef ik op het toneel ook nooit haatdragend te zijn". Hij zet dominees en cabaretiers op één lijn. Met de tegenwerping dat het cabaret leeft, maar dat voor ve len god dood is, heeft hij geen moeite. „Dominees zitten nu eenmaal vast aan een wetboek. Je kan het plafond van de hemel verlagen. Jezus ver menselijken, maar je blijft als domi nee zitten met een reeks pijlers die alles moeten schragen. Tenzij je de consequenties durft te trekken. Ik heb een tijdje geleden een abt ont moet die dat durfde. Hij bad: „Onze Vader, als ge in de hemelen zijt. Paul van Vliet weidt nog even uit over zijn liefde voor technische per fectie. „Daar houd ik van, dat mooi ritme van een programma. Razend snelle changementen, een goede aan kleding. Licht en muziek in een caba ret moet je kunnen zien als ademha lingsorganen". Hij heeft zich nooit verdiept in de vraag hoe het met Pe pijn verder moet gaan: „Ik kan me niets anders meer voorstellen, waar mee ik zo gelukkig zou zijn. Al mijn hobbies zitten erin". tische roman slechts om het effect gaat maar zo eenvoudig ligt het niet. „MIJN MOEDER" is het verhaal van de jongen Pierre en zijn losban dige moeder. Kort na de dood van zijn vader onthult zijn moeder hem hoe verdorven zij is en zij eist van hem dat hij niet alleen deze verdorvenheid zal accepteren, maar ook dat hij haar lief zal blijven hebben. Om dit te be werkstelligen brengt zij haar zoon in kennis met een aantal van haar vrien dinnen, die hem wegwijs maken in het doolhof van ie wellust. Hoewel Pierre vele malen twijfelt of hij er wel goed aan doet zich-, zo te laten gaan, geeft hij toch steeds weer toe aan zijn be geerten en wanneer zijn moeder ten slotte terugkeert van een verre reis is hij bereid haar tot het einde toe te volgen. DIT VERHAAL, dat begint op een poëtische manier krijgt naarmate men vordert in het boek steeds meer het karakter van vuilschrijverij en illus treert zo de regressie van Pierre en zijn moeder en hun terugkeer naar een infantiele erotiek. Zoals men ziet is dit verhaal weinig ingewikkeld en de logika ervan wordt nergens door Bataille onderbroken. Hoewel het doek duidelijk enige kenmerken van een ro man heeft, is Bataille uiterst summier met milieu- en plaatsaanduidingen. Alleen wanneer de vader begraven wordt, deelt hij de lezer mee dat dit in Segrais bij Vannes gebeurt en later wanneer de moeder op reis gaat blijkt zij zich te storten in het nachtleven van Cairo. Wat het milieu betreft waarin Pier re en zijn moeder leven, geeft Ba taille al evenmin veel inlichtingen. Men wordt slechts gewaar dat er gro te rijkdom heerst waar het geld van daan komt wordt echter nergens ver meld. Het boek speelt zich bijna ge heel af achter gesloten deuren en dit niet alleen in letterlijke zin want de lotgevallen van Pierre en zijn moeder zijn vooral denkbeeldig. In de wijze waarop Bataille dit duidelijk weet te maken en in de wijze waarop hij in de loop van het boek steeds meer de schijn van werkelijkheid overboord ezt, schuilt dacht ik, de grootste aan trekkingskracht van „Mijn moeder". IN DIT VERBA NDD wordt het ook duidelijk wat De Vree bedoelt wan neer hij zegt dat het er voor dit boek helemaal niet toe doet of het, wel dan niet, goed is geschreven. Bataille heeft niet de bedoeling met de midde len die hem als romancier ter beschik king staan een bepaalde realiteit op te roepen, het gaat hem er veeleer om de suggestie daarvan te vernietigen. Al deze op elkaar lijkende avonturen en de redenaties die eraan verbonden worden, leggen voor de lezer van „Mijn moeder" iets heel anders bloot. Door de erotische verbeelding de vrije loop te laten en er de logika van te to nen, laat Bataille zien hoe ontoerei kend deze verbeelding is, hoe ontoerei kend zelfs elke verbeelding is en bij gevolg ook zijn boek. INDIEN HET Bataille's bedoeling is de erotiek te bevrijden dan doet hij dit op een indirekte manier. Door in zijn boek een namaakerotiek te be schrijven en deze ook bewust als zoda nig aan te bieden geeft hij zijn lezer de kans zich te realiseren dat erotiek in feite heel iets anders is. In die zin moet men, dacht ik, ook de woorden van de moeder opvatten wanneer zij aan het eind van het boek tegen haar zoon zegt: „Laat me samen met jou wankelen in deze vreugde, zij is de ze kerheid dat er een afgrond bestaat die groter en gapender is dan elke wel lust". Met deze afgrond bedoelt zij, zo als verder blijkt, haar naderende dood maar ook het leven dat zij haar zoon door te sterven zal schenken want kan hij niet pas na zijn moeders dood ont komen aan de verbeelding die hem aan haar bond en de erotiek werkelijk onder ogen zien? WANNEER MEN, „Mijn moeder" zo opvat zou men bijna geneigd zijn het op te vatten als het meesterwerk van een zeer groot schrijver. Is het im mers niet een kenmerk van een zepr grote roman dat het een veel grotere werking heeft dan de inhoud alleen zou doen vermoeden? Door dit te ver onderstellen zou men Bataille, dacht ik toch teveel eer 'aandoen. Met grote boeken uit de moderne litteratuur heeft „Mijn moeder" weliswaar gemeen dat het zichzelf als het ware opheft, maar het terrein dat het bestrijkt is toch beperkt. Men zou het zo kunnen zeg gen: een groot boek is een boek dat de litteratuur vernietigt en de ontzag gelijke rijkdom van de gesproken taal bevrijdt. Bataille bevrijdt niet de taal maar de erotiek, dat wil zeggen een stomme taal, een gebarentaal. Zijn verdienste is het echter weer dat deze overwegingen uit zijn werk zelf voort spruiten en men tot de paradoxale con clusie moet komen dat „Mijn moeder" zijn waarde ontleent aan wat het niet is. Om tot die slotsom te komen is ech ter wel een grote welwillendheid nodig en men moet, evenals Bataille, iets ge meen hebben met de mysticus die het duister zoekt om het licht te vinden. Gerrit Bakker moeder" door George Bataille. Vertaling Freddy de Vree. Uitgave van „De bezige bij".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 18