IJmuider Courant
Japan 1970
"m
|i
Wmmm
i
De Daigojitempel in Kyoto: meer rust dan in andere tempelcomplexen.
u, mm
Hl' Ui
ipPPi
ll^ggglglgfc
Autosnelwegen op palen slingeren zich in sierlijke meanders op tien meter hoogte
rond Tokio en Osaka.
Het Boeddhabeeld van Kamakura. Voor een dubbeltje mag men in zijn
holle lijf klimmen.
TOKIO In een land to vol
tegenstrijdigheden als Japan sta je
als Westerse bezoeker eigenlijk met
je mond vol tanden. Je hebt je
voorgenomen, je niet te laten over
weldigen en vooral nuchter te blij
ven, maar vanaf het moment dat je
uit het vliegtuig stapt, dringen zich
voortdurend superlatieven aan je
op, want alles hier is machtig, in
drukwekkend en geweldig en
daar kun je dan zowel mooi als
foeilelijk, groots en afschuwelijk
achter zeggen. Een land van tem
pels en wolkenkrabbers, van
ondergrondse winkelcentra en ge
heimzinnige tuinen: een fascineren
de wereld, in ieder denkbaar en
ondenkbaar opzicht. Een land kort
om, dat je in een „wurggreep"
neemt en je niet meer loslaat, zodat
je je voorneemt straks, weer thuis,
alle geld bijeen te schrapen dat je
vinden kunt, om maar zo snel mo
gelijk de kennismaking met Nippon
te kunnen voortzetten en ver
diepen.
Links: In Tokio rijden de treinen op drie niveaus: boven, op en
onder de grond. Rechts: de kimono verdwijnt uit het straatbeeld,
maar wordt in huis nog vrij algemeen gedragen.
Aan de vooravond van Expo 70, de wereld
tentoonstelling in Japan, is onze medewerker
voor architectuur, Rein Blijstra eens wat gaan
rondkijken in het Land van de Rijzende Zon.
Het werd een verbijsterende kennismaking
met een wereld, zo totaal verschillend van de
onze dat zij net zo goed op een andere pla
neet gesitueerd kon zijn. Zijn ervaringen in
Nippon heeft hij neergelegd in een aantal
artikelen, waarvan wij hier het eerste publi
ceren.
Volgende week wordt de reeks artikelen
voortgezet met een beschouwing over de
stedebouw, en over de architectuur van de
Expo '70. Daarna zal de heer Blijstra aandacht
besteden aan de bouwkunst, de godsdiensten,
de cultuur en het leven-van-alledag in Japan.
Verbijsterende kennismaking
met een andere wereld (I)
ZO'N EERSTE BEZOEK blijft nood
zakelijkerwijs een vluchtige verkenning.
Alles is hier zo vreemd en ongrijpbaar,
dat je er helemaal niets van snapt. Je
kijkt in een gigantische kooi met vreem
de druk-kwetterende vogels, je kent de
taal niet en je krijgt geen contact met
mensen of dingen. Nooit eerder mis
schien heb Je je zo eenzaam gevoeld als
tussen deze menigten van stoïcijns
glimlachende Japanse mensen.
NATUURLIJK is deze vervreemding,
het misverstand, wederzijds: Zij kijken
naar ons en vinden ons misschien vies,
arrogant, onbeheerst schreeuwerig, of
indrukwekkend mooi. Wat de vrouwen
betreft moet dat laatste wel juist zijn.
Want zodra op een affiche reclame ge
maakt wordt voor glamourprodukten,
kiest de Japanse fabrikant als model
een Westerse vrouw. Gaat het om re
clame voor huishoudelijke zaken, dan
alleen is een Japans model goed ge
noeg....
LAND VAN tegenstellingen: Een niet
erg originele karakteristiek, maar wel
de enig juiste. Japan heeft in zijn ont
wikkeling tot moderne industriestaat
zo'n vijftig jaar overgeslagen, maar het
verleden niet als weggooi-object over
boord gezet. Integendeel: De achting
voor de voorouders en hun culturele
prestaties is er springlevend. En van
daar dan ook dat ieder cultuurmonu
ment uit de roemruchte historie, toen
ffWffl.
de keizer nog als god vereerd werd,
dagelijks omstuwd wordt door duizen
den Japanners, waaronder ontelbare
groepen geüniformeerde schoolkin
deren. Die staan, keürig in het gelid op
gesteld, de verhaaltjes van de gids in
te drinken om vervolgens met ernstige
gezichten naar de volgende tempel te
marcheren: Een kinderleger op cultuur
kruistocht.
DAT MASSAAL optrekken, en het
massaal aanwezig-zijn van de Japan
ners is iets dat je meteen opvalt als je
het vliegtuig verlaten hebt. In Tokio en
de andere steden reppen de voetgangers
zich in gesloten gelederen naar werk
of ontspanning, in een volmaakt stil
zwijgen, als een legioen van doofstom
men. Je gaat er onder in de massa en
dat is een beangstigende gewaarwor
ding. En zo gaat het ook bij de beziens
waardigheden, de tempels en parken,
die altijd vol kijkers zijn. Maar het is
moeilijk te zeggen of zij echt nieuws
gierig zijn of dat zij alleen maar plicht
matig al die sightseeing-tours afwerken,
eenvoudig omdat het nu eenmaal zo
hoort. Ondoorgrondelijk is het enig-
juiste woord voor dit volk.
VOOR DE kijktoerist uit onze wereld
is Japan nochtans een ideaal oord. Hij
komt er de fijnste dingen tegen en be
leeft de merkwaardigste avonturen.
Eigenlijk moet hij niet in Tokio begin
nen, waar nog slechts weinig vrouwen
de kimono dragen en alle mannetjes in
zwart colbert gekleed zijn. Kyoto, Nikko
of Kamakura zijn betere uitgangspun
ten. In Kamakura schaart hij zich in de
massa's die daar de grote Boeddha en
het prachtige park bewonderen, terwijl
iedereen ijverig fotografeert. Maar men
kiekt er vooral elkaar: De vaders hun
vrouwen en kinderen, de onderwijzers
hun scholieren-op-schoolreisie. En het
machtige Boeddhabeeld mag dan wel
als achtergrond dienen, om straks de
thuisblijvers te bewijzen, dat men er ge
weest is misschien.
HET IS DAAR in de tempeltuin een
drukke bedoening. Overal kraampjes
met etenswaren, bloemen, dwerg
boompjes en souvenirs die goede zaken
doen. Een brede wandelallee voert naar
de grote rode poorten van het eigenlijke
tempelcomplex dat op een heuvel
troont. Beneden aan een sierlijke vijver
ligt een fraai modern museum, ont
worpen door de architect Sakakura,
middenin een prachtig bos. En voor een
dubbeltje mag je de holle godheid bin
nen: Een trapje op in het Boeddhalijf;
een venster in de rugpartij geeft uit
zicht op een paar bijgebouwen en een
batterij toiletten. En dat moet iedereen
gezien hebben, natuurlijk.
Dezelfde kleurige kermistaferelen bij
de beroemde tempels van Nikko, een
paar uren sporen van Tokio. Weer
tentjes met linten in alle kleuren van
de regenboog en bonte lampions, waar
boven zich de tempeltorens verheffen,
geweldige bouwsels die ondanks hun
omvang een zekere zwierige sierlijkheid
hebben. Het is tevens een geweldige
barokke wirwar van beelden, grimmig
kijkende helden en goden, aapjes, poe
zen, lantaarns, klokkestoelen, bewerkte
hekken: Een orgie van vormen en
kleuren.
DAT IS één kant van Japan anno 1970.
Het oude, maar tegelijk nog spring
levend Nippon: Vrolijk, bont, sprookjes
achtig. De andere kant is hypermodern,
beangstigend haast: Een soort toekomst
visioen van een technocratische wereld,
waarbij zelfs het indrukwekkende sil
houet van de Amerikaanse monster
steden lijkt te verbleken.
En ook die kant dringt zich op zodra
de Westerling voet aan land zet op de
luchthaven van Tokio. Direct wordt de
blik getroffen door de monorail die,
hoog boven de grond, een der verbin
dingen vormt met de city van Tokio.
In een goed halfuur zweeft dit rups
achtige voertuig naar de binnenstad,
over huizenzeeën van goeddeels lage,
een tot anderhalf-verdiepingen tellen
de woningen van beton of van hout,
waarin de massa's van Tokio gehuis
vest zijn.
DAT ZIJN er op het ogenblik zo'n elf
miljoen (21 miljoen als men de agglo
meratie Groot-Tokio erbij rekent). Een
ontstellende mierenhoop die goeddeels
binnen de hoofdstad werk vindt, en
dan ook nog vermeerderd wordt met
miljoenen forenzen uit de wijde om
trek.
Al die mensen reppen zich 's ochtends
in vrijwel gesloten gelederen naar de
tientallen stations van onder- en
bovengrondse spoorwegen die Tokio
rijk is. De underground heeft zes lijnen
die alle in de city hun eindpunt vin
den. Vijf nieuwe lijnen zullen aange
legd worden.
OP DE STATIONS en overstapplaat
sen is het in de spitsuren onvoorstel
baar druk. Toch is er geen groot ge
drang en geduw, want de Japanner
toont zich hier een gedisciplineerd mens.
Geduwd wordt er alleen door de per
ronemployés die zoveel mogelijk men
sen in een wagon proppen, zonder dat
iemand daartegen protesteert. Van de
voornaamste stations vertrekken of
arriveren in de spitstijden elke twintig
seconden treinen in alle richtingen.
Nochtans verloopt alles ordelijk en stipt
op tijd, hetgeen een wonder op zich
mag heten.
WAAR DIE ZIN voor discipline vol
maakt ontbreekt is in het autoverkeer.
Japan is een der grootste autoprodu
centen ter wereld, en ook in eigen land
neemt het autobezit hand over hand
toe. Maar op de autowegen en in de
steden gedraagt de doorsnee (particu
liere) autorijder zich als een erger weg-
piraat dan de Nederlander of de Belg.
Hij lapt, waar hij kan, alle verkeers
regels aan zijn laars, maar wordt wel
enorm kwaad als anderen dat ook doen.
Op de zebra's in de steden is geen voet
ganger veilig, en ook op de buitenwegen
leeft de automobilist zijn geldingsdrang
uit door snijden, gevaarlijk passeren en
dergelijke.
JAPAN BOUWT met grote spoed
autosnelwegen, vooral om en naar de
grote steden. Alleen rpnd Tokio is al
een net van 129 km „expressways" aan
gelegd (kosten 24.000 gulden per meter),
hoofdzakelijk op viaducten gebouwd,
die ruwweg een rechthoek om het stads
centrum vormen. Op dit immense vier
kant komt eveneens een aantal ver
hoogde autowegen „van buiten" uit. Ook
in Osaka wordt het stadsbeeld beheerst
door zo'n randweg van autosnelwegen
„op palen", waardoor de binnenstad ook
voor particuliere auto's vrij vlot be
reikbaar is. Aan voldoende parkeer
ruimte ontbreekt het echter ook daar
en die universele kwaal wordt steeds
pijnlijker.
HET MERKWAARDIGE is nu, dat
die snelwegen op poten in het stads
beeld niet misstaan, al snijden zij het
silhouet wel in tweeën, waarbij menig
fraai uitzicht teloor gaat. Toch vormen
die autowegen-op-niveau een oplossing,
die in Europa nog steeds tot de vrome
wensen behoort.
HETZELFDE geldt trouwens voor het
treinverkeer ,dat zich ook op en onder
de grond, maar ten dele ook boven
gronds over viaducten afspeelt. Wie in
Tokio in een expresstrein stapt (met
alle comfort aan boord) die je in drie
uur en tien minuten naar Osaka brengt,
op 515 km van de hoofdstad, die voelt
zich als Nederlands treinreiziger toch
wel een hopeloos achtergebleven pro
vinciaal t je.
WAAR BLIJFT evenwel, bij al die
wonderen der verkeerstechniek, de
voetganger? Men stopt hem onder de
grond, in de Japanse steden, waar
enorme winkelstraten misschien zyn
kooplust prikkelen, maar waar hij zich
misschien toch een soort tweederangs
burger, of een verbannene, zal voelen.
Of men laat hem via hoge voetgangers
bruggen met roltrappen de bovengrond
se straten oversteken, als het niet an
ders kan. Zo lijkt dus de zorg voor de
rijdende mens de Japanse autoriteiten
vooralsnog veel meer ter harte te gaan
dan het lot van de eenvoudige, hope
loos verouderde wandelaar Maar daar
in staat het land van de rijzende zon
niet alleen, dachten wij.
REIN BLIJSTRA