The selling of the president 1968
JOE MCGINNISS HEEFT CRI
OP ADVISEURS VAN NIXON
President
op omhulsel
van pakje
sigaretten
Prix de Joke
1970 wankelt
„Hartelijke groetenvan mysterieus figuur
Bas je stuurt stapels kaarten
naar Bunniks burgemeester
ffd k rf&&
WÈmm
118ÈÖ#;:
Veertig jaar pensioen
in de bloembollen
Man gearresteerd
na mishandeling
van echtgenote
Su.yo.'W
e 2Z
Fonds keerde in
die periode al
11 miljoen uit
23 FEBRUARI 1970
A
99
99
„Geen humor op niveau"
(Van onze correspondent)
UTRECHT „Basje is voor mij nog geen obsessie geworden, maar ik
zou toch wel zo langzamerhand willen weten wie de mens achter Basje is.
Nieuwsgierig? Ja, dat ben ik zeker", zegt de burgemeester van Bunnik, de
heer F. R. M. Meltzer. „Ik heb wel een vermoeden wie Basje is. Het is een
man, die ik uit mijn loopbaan ken", zegt het hoofd van de B.B. in Bunnik
en oud-politieman J. van Dam.
Oplossing
Oude inwoners
■PK,.,r«-- rtnA
e.ü
Eén van de vele groeten van de onbekende Basje.
Examens
(Van onze correspondent)
WASHINGTON De omslag van
het Amerikaanse boek „The Selling
of the President 1968" vertoont een
typische reclamefoto van een ge
opend pakje sigaretten met vier die
er trapsgewijs uitsteken. Men ver
wacht er een slagzin bij, zoiets als
„een sigaret voor mannen". In plaats
daarvan staart men in het gezicht
van Richard Nixon die op het om
hulsel van het pakje staat afgebeeld
in een poging om een warme glimlach
te produceren. De foto is bekend, het
was de verkiezings-poster die in de
afgelopen presidentiële campagne
werd gebruikt. Maar wat doet Nixon
op het omhulsel van een pakje siga
retten?
Joe McGinniss, een jonge journalist die
er geen geheim van maakt dat zijn voor
keur uitgaat naar de democratische par
tij, beantwoordt die vraag in zijn „The
Selling of the president 1968" dat nu al
ruim elf weken op de bestsellerlijsten in
de V.S. voorkomt. Het is een boek dat tot
verhitte gesprekken op de televisie heeft
geleid, want waar McGinniss' reportage
op neerkomt, is dat de Amerikaanse kie
zers niet Nixon de man hebben gekozen,
maar het beeld van Nixon. Een zorgvul
dig door televisie-experts uitgekiende
projectie van een Nixon zoals hij zou
moeten zijn.
McGinniss documenteert deze waarne
ming met talloze uit de mond opgetekende
citaten van Nixons reclame- en televisie
experts en met uitvoerig gekopieerde me
moranda die deze deskundigen aan elkaar
en aan Nixon schreven over het onder
werp: Hoe maakt de republikeinse kandi
daat voor het presidentschap zich geliefd
bij de Amerikaanse kiezers?
Geen wonder dat Nixons adviseurs zich
pittig in de kuif gepikt voelen. Herbert
Klein, Nixons voormalige perschef die nu
de weidse titel heeft gekregen van „mana
ger voor communicatie", zei onlangs in
een snibbige opmerking over McGinniss:
„Zijn boek is onvolledig. Je moet hem
vergelijken met een korporaal die even in
de stafkamer van de generaal is geweest,
en nu meent dat hij weet hoe de oorlog
wordt gevoerd." Afgezien van deze inte
ressante op het militaire vlak gebrachte
vergelijking, blijft het opmerkelijk dat
geen van de talrijke door McGinniss ge
citeerde experts hun weergegeven opmer
kingen heeft ontkend.
De dag voordat Richard Nixon tijdens
de verkiezingscampagne in Philadelphia
een van zijn zogenoemde „open" televisie-
vraaggesprekken zou houden, zei een van
zijn „communicatie-experts" die belast
was met de voorbereidingen voor het pro
gramma: „Laten we er niet omheen
draaien: een massa mensen vinden Nixon
dodelijk saai. Ze vinden hem een verve
lende zeur. Koppijn voor iedereen. Ze be
schouwen hem als het jongetje dat altijd
keurig zijn schooltas bij zich heeft.
Iemand die 42 jaar oud was toen hij ge
boren werd."
„Andere jongens kregen een voetbal
voor Kerstmis, maar Nixon kreeg een
aktentas en hij vond het nog prachtig ook.
Het soort jongetje dat altijd zijn huis
werk deed en niemand de kans gaf om te
spieken. Zet diezelfde man nu op de tele
visie en je zit meteen in de problemen.
Hij ziet er een beetje gek uit. Hij ziet er
uit alsof iemand hem een nacht lang in
een kast heeft opgehangen, om er de vol
gende morgen met een gekreukeld kos
tuum uit te springen, rond te rennen en te
zeggen: ik wil president worden. Dit is
het beeld dat sommigen van hem hebben.
En dat is de reden waarom deze program
ma's belangrijk zijn. Ze doen de mensen
deze dingen vergeten."
Dat was, in wezen, de ongeschreven
opdracht van deze experts: om de kiezers
te doen vergeten welk beeld zij zich in
de afgelopen jaren van Nixon hadden ge
vormd. De experts die afkomstig waren
van onder andere bekende reclamebu
reaus in New York en van wie er een aan
tal later hun weg vond naar min of meer
belangrijke posities in de regering, waren
niet alleen kien op de belichting en make
up die Nixon het voordeligst zouden doen
uitkomen, maar ook op de indruk die hij
moest wekken. Voor het eerder genoemde
zogenaamde „open" vraaggesprek in Phi
ladelphia werd bijvoorbeeld naarstig ge
zocht naar een neger, niet meer dan één,
die door zijn aanwezigheid bij de onder
vragers zou moeten bevestigen dat Nixon
ook het lot van de zwarte bevolking ter
harte ging. McGinniss tekende toen het
volgende gesprek op tussen twee advi
seurs:
„Ik weet er een in Philadelphia, zei
de man uit deze stad. Hij is het dyna
mische type, en hij is zwart."
„Wat bedoel je, zwart?"
„Ik bedoel, hij is donker. Het zal
op de televisie duidelijk zijn dat hij
geen blanke is."
„Je bedoelt dat we hem geen bord
hoeven om te hangen waarop staat:
dit is onze neger?"
„Beslist niet."
„Uitstekend. Bel hem op."
Bij een andere gelegenheid, tegen het
eind van de verkiezingscampagne, zou
Nixon tijdens een spectaculaire mara
thonuitzending van de televisie telefoni
sche vragen beantwoorden van luiste
raars. Honderdvijfentwintig meisjes oe-
traden de studio die de telefoons zouden
bedienen. Frank Shakespeare, nu nog
steeds een van Nixons belangrijkste raad
gevers in televisiezaken, bedekte zijn
ogen.
„Dit is verschrikkelijk, riep hij, dit is
vreselijk. Waar zijn de zwarte gezichten?
Waar zijn de zwarte gezichten?"
Het probleem was dat twintig neger
meisjes zich hadden aangeboden, maar
zich unaniem hadden teruggetrokken. Het
enige donkergekleurde meisje werd ver
volgens prominent op de voorste rij van
de telefonistes geëtaleerd. McGinniss is
vaak een wrede waarnemer. Hij be
schrijft het pijnlijke ogenblik waarop
mevrouw Nixon, gewend om met het pu
bliek mee te applaudiseren tijdens een
toespraak van haar man, tijdens deze
marathonuitzending ook weer mee klapte
om tot de ontdekking te komen dat
het publiek applaudiseerde voor iets dat
zij zelf had gezegd.
Hij beschrijft hoe Nixon in een studio
in New York als de volleerde reclame
acteur in korte tijd een aantal politieke
„boodschapjes" laat opnemen die tijdens
de campagne zullen worden uitgezonden,
en hoe deze annonces worden aangepast
aan de plaats waar ze zullen worden uit
gezonden, ook al blijken ze elkaar dan
min of meer tegen te spreken. Tussen
de opnamen door zegt Nixon: „Het gaat
uiteindelijk om orde en rust, en die ver
domde groepen van negers en Portorica-
nen daar. Het kan me niets schelen of ze
blank of wat dan ook zijn, maar wanneer
ze leraren molesteren, godverdomme, dan
hebben ze geen recht om een school te
leiden. Dat is waar het om gaat. Oké,
nu maken we dat reclametje van vijf
minuten".
Kritici van McGinniss' boek hebben er
op gewezen dat zijn reportage uiteinde
lijk meer zegt over de mentaliteit van
de voorlichtings- en reclamemannen die
deze programma's voorbereiden, dan over
Nixon zelf.
Zij hebben er ook op gewezen dat
McGinniss net zo goed een even indrin
gend boek had kunnen schrijven over
wat zich in Hubert Humphrey's cam
pagne achter de schermen afspeelde
(maar Humprey's reclamejongens waren
slimmer: zij gaven McGinniss geen toe
stemming om in hun potten te kijken).
Dat kan zo zijn, maar de vraag blijft
of de elektronische kandidaat, dus de
politieke kandidaat die zich bedient van
een kunstmatig geschapen televisie-ima
ge, een reële bedreiging is voor de poli
tiek zoals men die tot nog toe heeft
gekend.
In de Verenigde Staten zijn presiden
tiële kandidaten al sinds 1952 per televi
sie aan de man gebracht, toen Dwight
Eisenhower zijn intree deed in de natio
nale politiek. Het gevaar van misleiding
schuilt misschien minder in het beeld,
dan in de bereidheid van de televisie
kijker om te geloven wat hij ziet. Mc
Ginniss schrijft: „Amerikanen hebben het
medium van de televisie nooit helemaal
verteerd. Het mystieke element dat steeds
minder zou moeten worden, wordt steeds
sterkef. Wij maken beroemdheden niet
alleen van de mensen die gebeurtenissen
veroorzaken, maar van de mannen die
de berichten daarover hardop voorlezen".
McGinniss, kortom, heeft het hier over
de fictieve televisiepersoonlijkheid. Of
zoals Daniel Boorstin in zijn boek „The
Image" het zegt, over „de menselijke
pseudo-gebeurtenis. met opzet gefabri
ceerd om onze overdreven verwachtingen
over menselijke grootheid tevreden t,e
stellen".
Met andere woorden, de nieuwslezer
op de televisie is in de ogen van de
televisiekijkers een even grote persoon
lijkheid als zij die het nieuws maken en
vergaren. Dit is vooral in Amerika op te
merken, waar de kwaliteit van de nieuws
diensten van de belangrijke netwerken
vaak wordt afgemeten aan de hand van
hen die dat nieuws brengen Nieuwsle
zers als Walter Cronkite, Chet Huntley
en David Brinkley, zijn in de ogen van
de apotheker in Jackson, minstens even
belangrijk als Willy Brandt (als deze
apotheker al ooit van zijn bestaan heeft
gehoord).
Het Nixon-fiasco in 1960, toen hij te
genover John Kennedy stond wordt door
de kenners zonder meer toegeschreven
aan de televisiedebatten waarin Kenne
dy zich liet zien als iemand die zich op
zijn gemak voelde, terwijl Nixon de in
druk maakte van een in het nauw ge
drevene. Richard Nixon neeft, vermoe
delijk met die ervaring in zijn verleden,
in zijn laatste campagne geweigerd met
Humphrey te debatteren, of zelfs maar
met hem in hetzelfde televisiebeeld te
verschijnen.
Als er reden tot ongerustheid is over
de manier waarop de televisie de indruk
die mensen maken, kan manipuleren, dan
zou men wellicht eerder ongerust moeten
zijn over het recht van een politieke
kandidaat om de kiezers een directe conT
frontatie te onthouden met zijn opponent.
Want het is op zulke ogenblikken dat de
grootste kans bestaat om redelijke ver
gelijkingen te treffen, en beide preten
denten van hun opsmuk of make-up te
ontdoen.
McGinniss eindigt zijn boek met een op
merking van Richard Nixon: „Ik heb
het advies van de public relations experts
in de wind geslagen, die zeggen dat ik
mezelf urenlang op de televisie zou moe
ten bestuderen. Het is mogelijk dat het
Amerikaanse volk mijn gezicht niet mag,
maar ze zullen luisteren naar wat ik te
zeggen heb".
De pertinente onjuistheid van deze uit
spraak daar gelaten, is het duidelijk dat
Nixon deze uitspraak nooit gedaan zou
kunnen hebben, als hij het had aange
durfd om met Hubert Humphrey in debat
te treden. Want dan had hij één kant
van zichzelf moeten laten zien die niet
vastgelegd had kunnen worden in het
gedragsrecept van zijn televisie- public
relations- en communicatie-experts. Dan
had hij zichzelf moeten zijn. En dat was
waar zijn „televisiebeeld", zoals uitge
dacht door zijn adviseurs, niet in voorzag.
AMSTERDAM. Een 37-jarige inwo
ner van Amsterdam is door de recher
che aangehouden verdacht van poging
tot doodslag op c.q. zware mishandeling
van zijn 22-jarige echtgenote. De vrouw
zou dinsdagmiddag in hun woning vier uur
lang met enige onderbrekingen zijn mis
handeld nadat zij haar man, die door
de politie een „beroepswerkloze" wordt
genoemd, gevraagd had te gaan werken.
Gisterochtend zou hij haar opnieuw
hebben geslagen, waarna de vrouw met
hun tweejarig kind de straat opvluchtte
en een taxi nam om naar haar zuster te
gaan.
Zij zou in de anderhalf jaar van haar
huwelijk reeds meermalen door haar man
zijn mishandeld. Uit angst durfde zij nooit
naar de politie te lopen. Het jongste drie
maanden oude kind van het echtpaar is
onlangs ernstig ondervoed in een zieken
huis opgenomen.
(Van een onzer verslaggevers)
ZANDVOORT. De uitreiking van de
Prix de Joke 1970 op 1 april hangt aan
een zijden draadje en gaat naar alle
waarschijnlijkheid niet door.
De man achter de Prix, de Zandvoor-
ter Ed van Tetterode, deelde ons van
morgen mee dat er het afgelopen jaar
weinig gebeurd is op humoristisch ge
bied. „en wat er gebeurd is, heeft wei
nig niveau". Van Tetterode zegt van me
ning te zijn dat wanneer een dergelijke
prjjs bestaat je er niet „coüte que coüte"
aan moet vasthouden dat hij ook uitge
reikt wordt.
Nu er geen lijst van humoristische ge
beurtenissen door het Prix de Joke-secre-
tariaat aan een jury zal worden voorge
legd, wordt nog gedacht aan een alter
natieve mogelijkheid.
Van Tetterode: „Het is ook mogelijk
iemand een prijs te geven als waarde
ring voor de humor die hij in het alge
meen in praktijk brengt". „Maar", zo
zegt hij, „dat is iets wat we niet eer
der hebben gedaan".
De eerste Prix de Joke werd in 1963
uitgereikt.
De prijs bestaat uit een bronzen beeld
op marmeren voetstuk, een verkleind mo
del van het in 1962 in Zantvoort „aan
gespoelde" beeld van Paaseiland.
„Het is een extraverte figuur, die goed met mensen kan omgaan. Hjj heeft een vlotte
mensenbehandeling. Zijn leeftfld schat Ik tussen de 45 en 55 jaar", zo meent de
Utrechtse grafoloog H. van Wfjk.
Al tien jaar lang, vanaf zijn benoeming
tot burgemeester van Bunnik ontvangt de
heer Meltzer prentbriefkaarten. Deze zijn
gericht aan Herr Bürgermeister von Bun
nik am Rhein, bei Rhijnauwen, Theehaus
bei Utrecht, Holland of mr. Le maire de
Bunnik. Het merendeel der kaarten is af
komstig uit het buitenland. Parijs, Brus
sel en Wenen blijken de lievelingssteden
van Basje te zijn. Hij schrijft de adressen
in het Duits of Frans, maar zelden in
het Nederlands.
Burgemeester Meltzer vertelt dat oud-
burgemeester E. de Weyer in zijn ambts
periode ook enkele ansichten heeft ont
vangen. Grafoloog Van Wijk concludeert
hieruit: „dat de opvolger kaarten ont
vangt, duidt niet op een persoonlijke
band. Uit niets kan ik aflezen of hij van
de burgemeesterswisseling op de hoogte
is." De Utrechtse handschriftkundige vat
het geval-Basje op als een practical-joke,
hij is ook uiterst nieuwsgierig welke man
(of vrouw?) in de huid van Basje steekt.
In dit verband herinnert de heer Van
Wijk aan een dergelijk geval in Oudewa
ter, waar een public-relationman van een
groot bedrijf uit alle delen van de wereld
prentbriefkaarten naar de burgemeester
stuurde. Het heeft ongeveer 15 jaar ge
duurd voordat de raadselen rond de af
zender „pater Jansen" voor de televisie
werden opgelost. Er is zelfs een beeldje
onthuld van de pater (die geen pater was)
bij de Oudewaterse Markt. „Voor een der
gelijk practical-joke-achtig geval wil ik
wel een karakteristiek geven. Zoiets in
trigeert mij, aldus de grafoloog.
Het mysterie rond Basje loopt nu ook
al weer een jaar of 12, 13, maar er zijn
nog geen tekenen die op een oplossing
wijzen. Of zit de oud-politieman Van Dam
uit Bunnik er dichtbij? Van Dam: „De-
geen die ik op het oog heb is een beetje
in Bunnik bekend, maar hij komt niet
uit de gemeente. Ik heb via kennissen
geprobeerd zijn handschrift te pakken te
krijgen om dat te vergelijken met het
schrift op de ansichtkaarten, maar dat is
me helaas niet gelukt." „Zijn naam kan
ik daarom onmogelijk zeggen. Het is al
leen maar een sterk vermoeden."
„Bunnik en Rhijnauwen juist gespeld op
de kaarten duiden erop dat hij deze streek
kent. Mensen uit het noorden of zuiden
van het land zijn van deze specifieke
plaatsaanduiding en spelwijze niet op de
hoogte," mijmert grafoloog Van Wijk.
„Je moet niet keihard op de naam zit
ten. Ik denk dat Basje een kryptomatisch
grapje is." Basje inplaats van Bas wijst
volgens mij niet op zijn lengte. Ik geloof
niet dat het associaties met de naam
heeft."
Gevraagd aan enkele oude Bunnikse in
gezetenen of de naam Basje hen iets
zegt. De mannen schudden het hoofd. Nog
nooit van gehoord.
Grafoloog Van Wijk: „Deze man is der
mate een persoonlijkheid dat hij moet op
vallen. Het kringetje in Bunnik is dermate
klein dat iemand die zo vaak op reis gaat
in de gaten moét lopen. Het open hand
schrift duidt op vrolijkheid. Karakteris
tiek van het handschrift is de letter u
waarvan de tweede poot een stuk verder
naar beneden loopt dan de eerste. Dat
iemand veel op reis is kan er op wijzen
dat hij in het commerciële vlak zit. Een
vertegenwoordiger, relatiebezoeker, inko
per, of zo lijkt mij aannemelijk, wel in
belangrijke zaken." Ook de letter b is
naar de mening /an de grafoloog Van
Wijk karakteristiek geschreven. Hij leidt
dit af uit de routine, en ook uit de zwier
waarmee zijn naam maar ook burge
meester en de plaatsnaam zijn geschreven.
De echte vóór- en/of achternaam zou
ook met een b kunnen beginnen. De tal
rijke namen op sommigen kaarten wijzen
erop dat Basje snel in een gezelschap is
opgenomen." Een naam die steeds weer
opduikt achterop de ansichten is Odette.
De ene keer op „bastiaanse" wijze ge
schreven fors in blokletter, de andere
keer in sierlijk schuinschrift.
De heer Van Wijk: „Er staan handteke
ningen op die bepaald niet van hem zijn.
Het is leuk dat Basje ook niet smadelijk
is, hij is in ieder geval geen dwangneu
roticus, anders zouden er wel andere tek
sten op de kaarten staan."
Uit de kaartenverzameling blijkt dat
hij veel in Brussel komt. De grafoloog:
Wellicht bij een zakenrelatie van hem."
Ër komen veel namen van restaurants op
de kaarten voor, ook veel interieurs.
„Het zijn allemaal dure tentjes waar
hij komt." „Basje doet graag alsof. De
kaarten worden in een wat „opgepomp
te" stemming geschreven, niet aange
schoten hoor, maar hij heeft dan wel wat
gedronken," aldus de handschriftkundige.
De burgemeester krijgt Basjes kaarten
niet bij speciale gelegenheden. Van Wijk:
„hij gaat niet in bepaalde perioden van net
jaar op reis. Het beroep vertegenwoordi
ger zit er daarom echt wel in. Hij moet
volgens mij op behoorlijk niveau zaken
doen."
Als we aan de grafoloog vragen hoe
Basje te herkennen is antwoordt hij dat
de indicatie voor de kennissenkring een
luxueuze liefhebberij kan zijn. „Als hij
bijvoorbeeld verzamelt zou hij het willen
laten zien." „Bas komt te voorschijn als
uiterlijk een joviale man, die anderen ook
mee laat genieten. Hij is in ieder geval
opvallend."
Het mysterie rond Basje wil Van Wijk
graag ontrafelen. Daarover heeft hij wel
een hint van Basj es kennissen nodig, „ik
zal graag een volledig karakteristiek wil
len schrijven met zijn toestemming. Dat
is het punt. Of is Basje bang dat zijn
vrouw van zijn escapades op de hoog+e
komt? Dan wordt het tijd dat Basje Bas
wordt."
Grafoloog Van Wijk wil dat gesprek
graag met Basje voeren onder strikte ge
heimhouding. Het moest goed tafelen met
hem zijn. Zou Basje dit sportief aandur
ven?
De heer Van Dam zoekt, zoals een goed
politieman betaamt, nog steeds door. Hij
heeft een vermoeden, maar geen bewij
zen. Grafoloog Van Wijk heeft een be
scheiden (noodgedwongen) karakterbe
schrijving gegeven. Wacht Basje op het
moment dat er een beeldje van hem wordt
onthuld precies als voor „pater Jansen"
in Oudewater?
V'
(Van een onzer verslaggevers)
BOLLENSTREEK. Zondag 1 maart
zal het veertig jaar geleden zijn dat het
pensioenfonds voor het bloembollenbe-
drijf werd gesticht. De oprichting kwam
tot stand in een tijd dat het economisch
gezien goed ging in deze bedrijfstak. Het
fonds keerde gedurende zijn bestaan
elf miljoen gulden uit aan ouderdoms-
weduwen- en wezenpensioen uit. Het
aantal aangesloten werkgevers bedraagt
ongeveer elfhonderd; en het aantal werk
nemers dat nog in het fonds stort rond
de vijfduizend.
Veertig jaar geleden bij de invoering
van het pensioenfonds waren de werk
gevers, mede door de economische bloei
in hun branche, bereid het loon van 26
tot 30 te verhogen. De georganiseerde
werknemers zagen echter het gevaar
van loonsverlagingen in geval dat het
economisch getij in het vak zou om
slaan. Zij voelden meer voor verbete
ring van de secundaire arbeidsvoorwaar
den. Men vond elkaar en besloot een
fonds op te richten, dat uitkeringen zou
doen bij invaliditeit en ouderdom.
De werkgevers zouden op vrijwillige
basis twee percent van het uitgekeerde
loon bijdragen. Na 1931 volgde een eco
nomische inzinking die zijn invloed had
op de inkomsten van het fonds. In de
korte periode van zijn bestaan had men
nog geen grote reserve kunnen vormen.
De eerste ouderdoms uitkeringen be
droegen 12 per week. Per kalender
jaar werden gedurende 26 weken uitke
ringen gedaan. Bij invaliditeit werd
eveneens 12 per week uitbetaald, maar
dan gedurende het hele jaar.
Onder de namen van de bestuursleden
uit de eerste tijd komen vooral die van
de heren A. J. Loerakker en T. van Wa-
veren naar voren. Beiden hebben de voor
zittershamer gehanteerd. Tot en met
1945 keerde het fonds totaal 500.000
aan ouderdoms- en invaliditeitspensioen
uit.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het
fonds in een nieuw jasje gestoken. Er
werd een regeling voor weduwen en we
zen getroffen. In de loop der jaren wer
den door gunstige ontwikkelingen van
het fonds, alsmede door veranderingen
in de sociale verzekeringswetten, er-
schillende verbeteringen en veranderin
gen in de reglementen aangebracht.
AMSTERDAM. Geslaagd voor doc
toraal rechten H. M. J. van Mens, Haar
lem.
AMSTERDAM (V.U.) Geslaagd voor
doctoraal examen economische weten
schappen P. A. Karsdorp, Haarlem; H. W.
van der Steeg, Heemstede.