DRS. JOOP VOOGD (P.v.d.A.)
Begeleiding topsport is een zaak
van overheidsverantwoordelijkheid
Al had Klompé maar
één gulden
r
Topsport en de
consequenties
Kamerlid Ter Woorst (KVP):
SPOR TIEF
BEZIEN
K.
J
Gêne
VRIJDAG 13 MAART 1970
Gegroeid,
Opvang
Goeie wil
Per ongeluk
Staart
Befaamd is de Gründlienkeit waar
mee de Duitsers alles plegen te organi
seren. Ook in de sportwereld is die
eigenschap terug te vinden. Ruim acht
jaar geleden waren de oosterburen die
zich met de sport bezighielden al zo
ver dat zij aan de sociale begeleiding
van hun topsporters konden gaan den
ken, terwijl de overheid niet alleen
het belang van zowel de breedtesport
als de topsport onderkende, maar te
vens de consequenties daarvan aan
vaardde. Nederland zal waarschijnlijk
pas in de jaren '70 in dit stadium ko
men. Wij zijn nu in het algemeen wel
zover dat wij het belang van de sport
beoefening (en daarmee onverbreke
lijk verbonden de topsport) erkennen.
Het wordt nu tijd dat ei niet alleen
meer op de fouten gewezen wordt,
maar dat de critici zich positiever te
genover deze problemen opstellen. Dat
men met ideeën komt hoe het dan wel
moet. Met deze extra-krant beogen wij
slechts een hint in deze richting te ge
ven.
De Duitsers zijn op organisatorisch
gebied verder dan wij, daarom zou
men hier kunnen profiteren van hun
ervaringen. De NSF heeft de mogelijk
heid al aangegrepen. Met de omvor
ming van de Raad voor Maatschappe
lijke Begeleiding in een stichting gaat
men al een flink eind in de richting
van het Duitse voorbeeld. Wij willen
niet zonder meer pleiten voor een vol
ledige overname van het Duitse sys-
teem, maar ongetwijfeld zijn er be
paalde onderdelen (zoals de werkwijze
van de Stiftung Deutsche Sporthilfe)
die op Nederland overgeplant zouden
kunnen worden. De DSB kan als
„oudere broer" van de NSF een lei
draad geven voor de naaste toekomst.
In de komende jaren zal beslist wor
den of het in ons land mogelijk blijft
om amateurtopsport op internatio
naal niveau te blijven beoefenen.
Schermen met cijfers is erg mooi,
maar in de praktijk blijkt overduide
lijk, dat er iets moet gebeuren om in
Nederland topsport ook inderdaad
TOPsport te laten blijven Symptomen
van een naderende crisis doen zich
steeds meer voor. De sportorganisaties
grijpen meer en meer naar allerlei
hulpmiddelen om zich staande te hou
den. Hun vragen zijn niet onredelijk.
Het is niet de bedoeling om topsporters
in de watten te leggen., ze zoveel geld
toe te spelen dat zij op hun dertigste
binnen zijn. Men wil alleen de jon
gens en meisjes die aan de top willen
komen en daar de nodige capaciteiten
voor hebben de gelegenheid geven om
hun doel te bereiken, zonder dat hun
maatschappelijke carrière daardoor in
gevaar wordt gebracht. Net zoals jonge
musici of artiesten dat kunnen. Boven
dien kan de topsport al lang niet meer
gezien worden als een privé-genoegen.
Zelfs minister Klompé erkent dat de
prestaties van de topsporters een gun
stige invloed hebben op de massa. Deze
minimale toegift is voor de sportbe
stuurders slechts één van de redenen
waarmee het belang van de topsport
bewezen wordt. Karaktervorming, be
vordering van de volksgezondheid en
„public relations" voor ons land over
de grenzen zijn argumenten die zij
terecht hanteren. Voor minister Klom
pé is dit echter niet voldoende om de
topsport afdoende te steunen. Zij ziet
het. nog steeds als een zaak waarvoor
de sportlui zelf op moeten draaien, een
opvatting die in sportkringen al jaren
lang geen opgeld meer doet.
Hoewel niet iedereen het daar mee
ees is. heeft de NSF zich in deze kwes
tie, de omstandigheden in acht geno
men, slagvaardig genoeg getoond. Het
heeft in ieder geval bereikt dat er in
de Tweede Kamer nu serieus over de
sport gesproken is, terwijl er in het
algemeen verwacht wordt dat de nota
van de NSF, ook de politici, een stuk
duidelijkheid zal brengen. Bovendien
zijn de plannenmakers in de NSF zich
er degelijk van bewust welke gevaren
er dreigen als het bedrijfsleven (voor
de sociale begeleiding) of de regering
(voor een betere steun aan de bonden)
ingeschakeld worden. Men zal op de
hoede moeten zijn. Het spreekwoord
„Voor niets gaat de zon op" is in beide
gevallen van toepassing. Het zal in de
eerste plaats zaak worden ervoor te
waken dat de overheid of de bedrijfs
directies medezeggenschap vragen m
ruil voor hun bijdragen.
Terecht stelt dr. Van Zijll dat men
eerst overtuigd moet worden van het
algemeen belang. Dat er niet beslist
op korte termijn tastbare resultaten
behaald hoeven worden. Het zal niet
voor mogen komen dat het rijk of een
bedrijf uit gaat maken wat er in de
topsport belangrijk is. Dat zal werkelijk
het begin van het einde zijn van de
topsport zoals die ons voor ogen staat
T. K.
DEN HAAG Drs. Joop Voogd,
Tweede-Kamerlid voor de Partij
van de Arbeid en raadslid in Haar
lem, oordeelt, dat de organisatie in
Duitsland ten opzichte van de top
sport ook voor Nederland geschikt
zou zijn. Voogd kan over sport zeer
zinnige zaken zeggen. Hij is een
man, die zelf lang actief is geweest
als wicketkeeper bij de cricketclub
Haarlem (nu Bloemendaal). Hy is
een uitgesproken voorstander van
steun aan topsport en met name de
sociale begeleiding van topsport
beoefenaars. „Ik vind dat er een
grote en belangrijke taak voor de
politiek op het vlak van de sport
ligt. Er is tot nu toe te weinig aan
gedaan. Gelukkig begint er een
mentaliteitsverandering te ont
staan. Vroeger werd sport en zeker
topsport als een aardig randver
schijnsel van de maatschappij ge
zien. Goed voor hobbyisten. Voor
velen is dat trouwens nog zo.
Topsport heeft altijd geleden
aan maatschappelijke onderwaar
dering. Die remming voor de top
sport is er nog, maar begint toch
duidelijk minder sterk te worden".
Hoe is het in vredesnaam mogelijk,
dat sport nooit een serieuze zaak in
de Nederlandse politiek is geweest?
Joop Voogd, specialist .op het gebied
van de sport voor de P.v.d.A., heeft
er een duidelijke mening over: „Men
heeft altijd internationaal politiek,
EEG-problematiek, loonpolitiek en on
derwijspolitiek alleen maar als échte
politiek gezien. De rest en met na
me de cultuur, de sport en de maat
schappelijke zorg werd als
een zaak beschouwd, die in feite niets
met politiek te maken had. Dat stand
punt heb ik altijd als volstrekt onzin
nig gekwalificeerd. Ik geloof, dat de
onderwaardering voor de sport en dan
zeker de topsport door velen, die niet
op de hoogte zijn met de sport, in de
sfeer van de excessen is getrokken.
Men distantieerde zich daarvan. Maar
er is wel degelijk een duidelijke taak
voor de politieke partijen".
Waarom is de sport niet als be
langrijk gezien als een brug tussen
de massa en de politiek? Men heeft
blijkbaar zelfs in politieke kringen de
invloed van de sport op de massa en
dus van een politieke begeleiding van
de sport volkomen onderschat. Men
heeft er nooit in belangrijke mate een
zwaar punt van gemaakt in de ver
kiezingsprogramma's. Een merkwaar
dige zaak. Joop Voogd is het eens
met de stelling, dat men zich in poli
tieke kringen altijd zo niet te hoog
heeft gevonden om sport op een nor
maal niveau te bespreken dan toch
duidelijk gêne heeft getoond om zich
met sport en topsport bezig te houden.
Ook bij Voogd en zijn partij zijn de
nota van minister Klompé over de
sport en het debat daarover teleur
stellende zaken geweest. „Het was al
lemaal zo vrijblijvend, nietszeggend.
Maar aan de andere kant ben ik blij,
dat de Kamer nu eens zo uitvoerig
over sport heeft gediscussieerd, zo
zelfs, dat men in tijdnood kwam. Ik
vind dat minister Klompé zich teleur
stellend afzijdig houdt van de top
sport. De maatschappelijke begelei
ding zou een probleem moeten zijn,
waarmee de overheid zich bezig zou
moeten houden. Het is gewoon een
zaak van maatschappelijke .zorg. Ik
geloof, dat men bij de niet-regerings-
partijen minder aarzelend staat tegen
over de topsport. Ik geloof zeker ook,
dat als de nu oppositionele partijen
aan het bewind kwamen, de zaken
anders zouden worden aangepakt".
Aldus de politicus Voogd.
Het Kamerlid, dat o.a. zij het
met enige aarzeling („Ik was er wat
huiverig voor, omdat men het in de
excessieve sfeer zou trekken") de
moeilijkheden met de voetbalscheids
rechters en het publiek ter sprake
bracht in de Kamer alsmede het do-
pingvraagstuk, vindt dat je topsport
gewoon op één lijn moet zetten met
alle andere uitingen van cultuur.
„Maar al degenen, die zich met cul
tuur en dus ook met sport bezig hou
den, moeten er voor waken zich te
gen elkaar af te zetten. Zet je toch
niet af tegen je eigen arme broeder,
maar zoek het zo heb ik altijd be
toogd op andere terreinen. Pro
beer elkaar niet gelden afhandig te
maken. Pak dan de middelen aan, die
defensie bijvoorbeeld ter beschikking
staan".
Het is dan ook duidelijk, dat Voogd
de bedragen, die aan de zg. culturele
instellingen worden afgedragen door
de sporttoto ,niet wil afnemen van die
instellingen. „Dat is nu zo eenmaal
gegroeid. Je moet het ze niet afpak
ken. Dat is weer afzetten van de an-
dere kant. Je zou het eerder moeten
zoeken in het aantrekkelijker maken
van de toto, waardoor je de hogere
inkomsten wel aan de sport zou kun
nen laten toevallen. Een onbeperkte
hoofdprijs zou misschien wel stimu-
lerend werken".
Joop Voogd, progressief politicus
van naam, is van oordeel, dat er ook
intern bij de sport-organisaties veel
moet veranderen. „De democratise
ring in de sportbonden zou veel ster
ker moeten worden doorgevoerd. Juist
ten aanzien van de topsporters. Het
is daarmee erbarmelijk gesteld. Top
sporters hebben geen vrijheid van me
ningsuiting om maar iets te noemen.
Kwesties als van Westphal (atletiek)
en Spits (cricket) zijn volkomen on
toelaatbaar. De mensen aan de top
van de sportbonden hebben gewoon te
grote macht. Dat zou een voorwaarde
moeten zijn als je belangrijke steun
aan de topsport zou geven: doorge
voerde democratisering in de bonden".
Joop Voogd (l.) alt wicketkeeper.
1
Er is nog een punt, dat Voogd zeer
belangrijk en ook een vereiste vindt:
„Je zou voorop moeten stellen, dat de
maatschappelijke begeleiding van top
sporters niet afgelopen mag zijn, als
zij geen topprestaties meer leveren.
Het is gewoon een rotstreek als men
de sportmensen, van wie men ook
als volk zoveel eist aan zijn lot
overlaat. Er moet een goede opvang
zijn. Velen mogen zeggen: waarom
moeten die topsporters zo in de wat
ten worden gelegd. Maar die weten
dan niet wat een druk er op die men
sen ligt. Er wordt veel van hen ver
wacht en geëist. Daar mag men ook
wel wat tegenover stellen".
Duidelijk is de mening van Joop
Voogd over topsport en breedtesport.
„Zo langzamerhand zijn velen wel
overtuigd van het belang van topsport
als vorm van passieve recreatie van
honderdduizenden. Ook wel van de sti
mulans, die er van topsport op de
breedtesport uitgaat. Maar men moet
zich dan ook nog durven uitspreken
voor de eigen intrinsieke waarde van
de topsport en de consequenties daar
van". In dit verband noemde Voogd
het interessant om eens uit te zoeken
hoe het op de ambassades gesteld is
met de kennis van sport als een nut
tige vorm van exportpolitiek. „Ik denk
dat de uitkomst ontstellend zal zijn.
Waarom houden we ons wel druk be
zig met de uitvoer van bloembollen,
maar doen we niets aan producing
van topsport".
Voogd vindt de begeleiding van top
sport een zaak van overheidsverant
woordelijkheid. „Daar kan men zich
niet meer aan onttrekken. Er zou ook
een betere coördinatie moeten komen,
zodat de richtlijnen over het beleid
ten aanzien van topsport in militaire
dienst, overheidsdienst, gemeente en
op scholen en universiteiten wat ge
lijk getrokken worden. Kortom, er valt
nog heel veel te doen. Zeker ook in da
politiek".
DEN HAAG/HAARLEM Na
dat Attje Keulen-Deelstra (u weet
wel het schaatsende moedertje uit
Friesland) wereldkampioene werd
in het Amerikaanse West-Allis
feliciteerde bijna heel Nederland
haar. Onder de vele telegrammen
was er één van de minister van
Cultuur, Recreatie en Maatschap
pelijk Werk Marga Klompé, die
voor verzending haar gelukwensen
in het Fries had laten vertalen.
De zelfde minister had enkele weken
geleden echter geen geld over voor
Attje en voor honderden andere top
sporters in Nederland. Bij de behan
deling van de sportnota sprak Marga
Klompé ongeveer de volgende harde
woorden: „topsport is een individuele
zaak. Diegenen, die zich met topsport
bezighouden behoeven v an 's rijks
schatkist geen geld te verwachten."
Het is een uitspraak, die het Twee
de -Kamerlid dr. Ter Woorst (K.V.P.)
en naar zijn zeggen de gehele fractie
van Schmelzer bijzonder verdriet
doet. „Al had ze maar gezegd er is
geen geld voor. Maar om mijn goeie
wil te laten blijken zet ik voor de top
sporters één gulden op de begroting.
Dat had heel anders geklonken. Bo
vendien was er dan een opening ge
weest. Een mogelijkheid om in de toe
komst wèl geld los te praten", aldus
Ter Woorst.
Het Kamerlid is het in het geheel
niet eens met de minister. Hij vindt
dat het de plicht is van de Staat der
Nederlanden om de topsporter(ster) te
begeleiden of beter die begeleiding fi
nancieel mogelijk te maken.
Ter Woorst geeft twee doorslaande
redenen: 1. topsport stimuleert breed
tesport. 2. topsport is belangrijk voor
het imago van het land.
Bovendien is Ter Woorst niet over
tuigd van het feit dat topsport geheel
een individuele zaak is. „Ik heb de
minister het voorbeeld van Ard Schenk
en Attje Keulen gegeven. Al vroeg
wordt bij zulke mensen de aanleg voor
de sport ontdekt. Ze boeken bepaalde
resultaten en hup dam zitten ze in de
molen.Ze draaien mee. Ten dele
voor het plezier van geheel Neder
land." Met andere woorden Ter Woorst
gelooft dat topsporters het slachtoffer
zijn van hun sport en van ons (de
passieve recreanten).
Er is nog een ander facet dat van
belang is. Het Kamerlid vindt dat niet
geloochend mag worden dat sportsuc-
cessen Nederland economische winst
opleveren. „Ik was veertien dagen in
Zweden na de successen van Verkerk.
Als ik de naam Kees Verkerk liet val
len, dan gingen alle deuren voor mij
open. Dat is toch een vingerwijzing!
Helaas bestaan er geen cijfers, die
deze stelling kunnen staven."
Ter Woorst kwam per ongeluk in de
Tweede Kamer terecht; tegen zijn be
doeling in. Hij stemde toe toen het ge
west Overijssel hem vroeg. Omdat hij
in Gelderland woont (in Eist) kwam
zijn naam op de Gelderse K.V.P.-lijst,
na die van onder anderen Klompé en
De Jong op een niet verkiesbare
plaats. Na de „nacht van Schmelzer"
veranderde de situatie op slag. Door
de „putz" van Norbert verdween een
aantal kandidaten van de lijst. Zij wer
den minister.
Voordat hij Kamerlid werd en hij
zich bezig ging houden met onderwijs
zaken studeerde Ter Woorst economie
in Tilburg. Hij werkte daarna in de
Achterhoek, waar hij zich specialiseer
de in landbouwcoöperaties. Vervolgens
werd Ter Woorst lector in Amsterdam
en promoveerde hij in 1967.
Tussen werkzaamheden en studie
door was hij voorzitter van de Arn
hemse vierde klas voetbalclub Arnhe-
mia en hield hij zich bezig met wijk-
werk in de Arnhemse arbeidersbuurt
Zuidwijk.
Hoewel zijn fractiegenoot Kleister-
lee gespecialiseerd is in CRM-zaken
voelt Ter Woorst zich door zijn
verleden als Kamerlid sterk be
trokken bij sport. In het bijzonder
amateur-sport. Hij sprak met topspor
ters (Oudt, Sterk en Slaman) en hij
is van plan de sportnota een forse
staart te geven.
„Er moet een follow up komen. Daar
zal ik voor zorgen. De overheid heeft
een taak. Zij moet onder andere voor
komen dat de topsporters door hun
sport maatschappelijk achterop raken.
Ik heb de minister daarom voorgesteld
deel te nemen aan de Raad voor Maat
schappelijke Begeleiding van de Ne
derlandse Sport Federatie. Zij weiger
de. Toch zal er iets moeten gebeuren.
Ik weet dat mijn fractie net zo denkt
als ik. Hoe de rest van de Kamer zal
reageren kan ik niet voorspellen. Ik
moet zeggen dat de meeste Kamerle
den niet zo sportminnend zijn. Er zit
ten nog al wat(hier nemen we het
Kamerlid even in bescherming). Dat
is niet afhankelijk van de leeftijd,
want er zijn ook jongeren bij, die bij
wijze van spreken door hun knieën
zakken.
Ter Woorst zal dus nog losbranden.
Na de verkiezingen. Dan zal hij ook
verder werken aan een ander zeer
goed idee.
Naast de bestaande gewone leerstoel
aan de VU in Amsterdam en de bui
tengewone leerstoel in Utrecht wil hij
nog een gewone leerstoel voor sport
en lichamelijke opvoeding. Maar dan
één, die geruggesteund wordt door een
wetenschappelijk instituut. Daardoor
moet het aldus dr. Ter Woorst moge
lijk worden de sport (en de lichame
lijke opvoeding) van alle mogelijke
kanten uit te bekijken: zowel van me
dische, sociologische als van juridi
sche zijde etcetera.
„Dit instituut moet topmensen oplei
den (boven MO-niveau). Het is hard
nodig. Onder mijn kennissen tel ik
Fahdronc, die nu nog trainer van Go
Ahead is. Hij heeft een opleiding ge
had zoals ik me voorstel."
„Het instituut kan nog wat anders
doen. Het kan onderzoeken verrichten
op kwalitatief gebied. Niet op kwanti
tatief terrein. Tellen hoeveel sporthal
len er in het noorden van het land
zijn, kan de NSF wel. Maar onderzoe
ken waarom er op een bepaalde plaats
geen sporthal, maar een zwembad
moet verrijzen zou door een dergelijk
instituut kunnen worden bekeken."
Een vraag in die richting werd door
de minister in eerste instantie ver
keerd begrepen. Nadat haar was uit
gelegd wat de vragensteller bedoelde,
beloofde zij dat bad zij overigens
de eerste keer ook al gedaan de
zaak met haar collega van Onderwijs
op te nemen.
„Dat doe ik eveneens", beloofde Ter
Woorst, die zoals gezegd bij zijn
intrede als Kamerlid tot onderwij sspe-
cialist werd gebombardeerd.
Weinig hoop op steun van Klompé
MARGA KLOMPÉ
HAARLEM Een ongetwijfeld
zeer belangrijke beoordeling van
dit Duitse systeem: die van de
rijksoverheid, zullen wij u moeten
onthouden. „Minister Klompé
vindt het beter dat wy in deze pe
riode zo vlak na het debat over de
sportnota niet over deze zaken
spreken", antwoordde de heer
Nieuwenhuyzen Kruseman, hoofd,
van de afdeling sport van het mi
nisterie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk op ons ver
zoek om een onderhoud. Minister
Klompé heeft haar standpunt in
zake de topsport tijdens de open
bare discussie met de vaste Kamer
commissie voor CRM overigens
weer duidelijk genoeg naar voren
gebracht. Zoals zij ook in haar
nota reeds stelde bracht zij vorige
week in de Kamer nogmaals naar
voren dat zij de topsport nog steeds
een zaak voor het particulier initia
tief vindt.
In dit licht bezien kan van de rijks
overheid ook geen zienswijze op dit
Duitse plan verwacht worden. Verder
redenerend op dit uitgangspunt kan
men echter wel komen tot een om
schrijving van een overheidsstandpunt
in deze kwestie, gebaseerd op de tot
nu toe gevolgde beleidslijn op top-
sportgebied. Sociale begeleiding van
de topsporters door een particuliere
stichting wordt dan een onderneming
die Klompé, gezien haar verwijzing
naar het particulier initiatief, toe zal
juichen. In een stichting-a-ïa- SDS zou
juist worden bereikt wat het rijk voor
staat: verantwoording van „Het volk"
voor de topsportzaken.
Moeilijker zou de houding van de
minister worden als men bij het rijk
zou komen met het verzoek om net
als in West- Duitsland de begrotingen
van de sportbonden voor de topsport
te financiëren. Subsidie bij de bouw
van sportaccomodaties en bij de op
leiding van kader zijn de enige pun
ten waarop minister Klompé rege
ringsverantwoording erkent. Dat de
topsporters de massa inspireren; aan
zetten om zelf actief aan sport te gaan
doen geeft Marga Klompé toe. Het be
lang van de topsport voor de naam
van Nederland in het buitenland acht
zij echter niet groot.
In het debat van vorige week be
nadrukte de minister nogmaals dat
haar sportbeleid voornamelijk gericht
is op de bevordering van de breedte
sport, hetgeen voor haar geen steun
aan de topsport, volgens het regerings
standpunt toch ook het middel om de
breedtesport op te stuwen. Een apar
te subsidie voor de topsporters, los
van de bedragen die in de breedte
sport geïnvesteerd worden, kan er
zeker zolang Klompé nog aan het be
wind is niet van de regering verwacht
worden.
Deze week heeft het ministerie van
CRM bekend gemaakt dat er op de
begroting voor 1970 een post f 4.600.000
als totale subsidie voor de Neder
landse sportwereld staat.
In tegenstelling tot de Duitse metho
de wordt hier dus niet van te voren
vastgesteld hoeveel daarvan voor de
topsport en hoeveel voor de breedte
sport bestemd is. Aan de bondsbest
sport bestemd is. Aan de bondsbestu-
ren is de taak om de juiste verhou
ding tussen de uitgaven voor het een
of het andere doel te vinden. Juist in
die besturen is het vaak niet gemak
kelijk om voldoende geld voor de pa-
radepaardjes los te krijgen, omdat er
vaak weerstand bestaat tegen de on
werkelijke verhoudingen. In de bon
den gaat meestal het overgrote deel
van de inkomsten naar een zeer kleine
groep in de organisatie (de topspor
ters).
Tijdens de openbare discussie met
de vaste kamercommissie bleek vorige
week dat de parlementariërs duidelijk
voelden voor meer regeringssteun voor
zowel de breedtesport als de topsport.
„Het is niet juist om de last van de
topsport op de schouders van zo weini
gen te leggen," zei mevrouw Van
Leeuwen bij die gelegenheid. Haar
standpunt werd door verschillende an
dere commissieleden gedeeld. Het valt
echter ten zeerste te betwijfelen of zij
erin zullen slagen om in een tweede
debat over de sportnota (dat wordt ge
houden na de publicatie van de nota
van de NSF) wat meer interesse voor
da topsport bij de minister te kweken.