Daniël Wayenberg over uitvoeren hedendaagse composities:
TIJDGEBREK DWINGT CONCERT
PRAKTIJK TOT COMPROMISSEN
LEOPOLD IN SCHRIJVERS PRENTENBOEK
Levensloop en dichterschap aan het licht gebracht
ir Erbij
ZATERDAG 14 MAART 1970
(Van onze correspondent)
THEORETISCH zou ieder mo
dern werk minstens één keer
uitgevoerd moeten worden.
Maar hoe je het ook wendt of keert
of organiseert, in de praktijk zal
blijken dat een zeker aantal mo
derne composities niet wordt ge
speeld. Zelfs de meest radicale ver
andering zou het probleem iets ver
lichten, maar in geen geval op
lossen". Daniël Wayenberg, vol
komen thuis in de internationale
concertpraktijk, komt tot deze nog
al sombere uitspraak nadat hij een
staaltje hoofdrekenen heeft wegge
geven over de moeilijkheden die
hijzelf al heeft om zijn repertoire
bij te houden en te vernieuwen.
Niet hij te houden
Dramatische situatie
Moeilijkheden blijven
Wel waardering
Verhuld leven
MET DEZE AFLEVERING van „Dichterbij" vervolgen wij een
gedichtenrubriek voor jongeren tussen ongeveer veertien en drieën
twintig jaar.
Een redaktie, bestaande uit Hein Steehouwer en Bas Baan, zal
een keuze doen uit het ingezonden werk.
Het niet plaatsen van een gedicht houdt niet in, dat de redaktie
de waarde ervan voor de maker persoonlijk in twijfel trekt. Aan
elke publikatie zal een korte inleiding voorafgaan, waarin de
redaktie zijn keuzen motiveert.
Redaktie-adres: *Haarlems Dagblad, Kunstredaktie Grote Hout
straat 93, Haarlem.
Gedichten voor de volgende aflevering moeten uiterlijk 28 maart
in ons bezit zijn vergezeld van naam, adres en leeftijd.
GEMIS
LAMME VLEUGELS
KIND
ANDEREN ZIEN
EEN STRAAT
HIJ GEEFT zeventig tot honderd
concerten per jaar. Met inbegrip van
vakantie en de tijd die aan reizen be
steed moet worden, komt dat neer op
één concert per vier a vijf dagen. Wan
neer hij een programma of een piano
concert een maand niet heeft gespeeld
is hij twee tot drie dagen bezig om het
weer bij te werken. „Het betekent dat
je aan de gang blijft om de program
ma's die je al ik weet niet hoe vaak
hebt gespeeld, op peil te houden. Dat
geeft je de grootst mogelijke moeilijk
heden om er nieuwe werken in te zet
ten".
DESONDANKS stelt hij zich voor in
mei en juni tijd te kunnen vrijhouden
om een pianoconcert van de gematigd
moderne Fransman Charles Chaynes
in te studeren en op het ogenblik
werkt hij aan de Klavierstücke 7 en 8
van Stockhausen.
„Op het moment dat je met een
volgens volkomen nieuwe principes ge
schreven werk op het podium komt, is
er al weer wat anders. Daardoor is dat
eerste al helemaal niet meer nieuw. Ik
stel het een beetje scherp, maar in
theorie zijn er dan al weer twintig
nieuwe composities geschreven. Je
bent verplicht je af te vragen wat mu
zikale waarde heeft en dan komt er
een subjectieve kwestie bij. Als je bij
wilt blijven, moet je elke week een
nieuw werk instuderen. Volkomen on
doenbaar".
GESPECIALISEERDE orkesten ko
men volgens Daniel Wayenberg met
acht in plaats van tien repetities no
dig, omdat de musici een aantal ont
dekkingen hebben gedaan die ze kun
nen gebruiken. Dan wordt er misschien
één stuk minder gecomponeerd in de
tijd dat ze het klaar kunnen krijgen.
Ze zitten dan met dezelfde noodzaak om
er over heen te springen en een keuze
precies hetzelfde probleem te zitten.
De routine zal maken dat het instude
ren iets minder tijd vergt, maar hij
schat dat als alle tijd aan repetitie
kan worden besteed, voor een werk van
een kwartier toch zo'n drie weken no
dig zijn. Ook voor specialisten is er
niet zo veel verschil in repetitietijd die
een Bach en een Xenakis eisen.
„Een orkest dat is gespecialiseerd
in moderne werken heeft misschien
te maken. De componisten zullen zich
Daniël Wayenberg
altijd tevreden moeten stellen met een
compromis, in de beste betekenis van
het woord".
„En dan heb ik het nog niet eens over
de waarschijnlijkheid dat een groot
aantal uren, energie, vakkennis en geld
zou moeten worden besteed aan wer
ken die het niet waard zijn. Theoretisch
zou ieder werk minstens één maal
moeten worden uitgevoerd, want wie
maakt uit of het een meesterwerk: is
of niet. Een componist die zijn vak ver
staat, moet het recht hebben zijn werk
minstens één keer te horen. Goed,
maar zelfs datVan wie kun je
het eisen Altijd zullen er compo
nisten zijn die achteruit worden ge
schoven. Gewoon vanwege tijdgebrek"
HIJ GAAT ZELFS zover dat hij het
niet uitvoeren van werk van een com
ponist met talent een „dramatische con
flictsituatie" noemt. Hij maakt weer
een rekensommetje: een componist
schrijft een uiterst klein oeuvre van
vijftien werken. Het uitvoeren is niet
zo moeilijk en elke compositie zit er in
een week in. Dan is er voor die ene man
al vijftien weken repetitietijd nodig.
Op die manier kun je hoogstens twee
tot drie componisten per jaar recht
doen met aanvaardbare uitvoeringen.
„Er minder tijd aan besteden is on
verantwoord. Stel dat een componist
bij een orkest aankomt en hij krijgt
te horen, ja maar we hebben werk van
meneer X en van die en dat op ons
repertoire, we kunnen u hooguit drie
repetities geven. Dan zegt hij: „dat
moet dan maar. doe maar wat. Ik
weet het ook niet." Dan krijg je een
uitvoering waarmee de componist niet
erg gelukkig zal zijn, omdat het beter
kan en het orkest niet omdat de musici
weten dat ze het beter kunnen. Dat
is natuurlijk altijd nog beter dan hele
maal geen uitvoering, maar je ziet
waar de eisen naar toe gaan, als de
componisten er mee aankomen."
„IK ZEG DIT niet om te bepleiten
dat we bij de oude tradities moeten
blijven. Men zal de enorme moeilijk
heden onder ogen moeten zien die er
komen als we ons gaan concentreren
op de hedendaagse compositiekunst.
Je zult toch het geval krijgen, dat
sommige werken worden voorgetrok
ken. Omdat het succes heeft, omdat
de componist bekend is. Om welke re
denen dan ook. En dat zal altijd ten
koste van andere dingen gaan. Dat
heeft niets te maken met vriendjespo
litiek, maar een kwestie van tijdge
brek. De jongens die niet worden ge
speeld, vinden dat spijtig, en terecht.
Er zou een wereldorganisatie aan te
pas moeten komen om de hedendaagse
muziek zo in te delen dat niemand
meer reden tot klagen heeft. Dat is
bijna ondenkbaar."
www»»Wnlin..lim»»lnnnnnnnni«miiini«mMHimHu..uvaam
-AT WEET in Nederland het gros van belangstellende
lezers eigenlijk over onze auteurs? Wat kan het er
zonder te moeten gaan speuren naar afzonderlijk ver
schenen en meestal omvangrijke studies over aan de weet
komen? In Frankrijk, Duitsland en Engeland, om maar dicht
bij huis te blijven, zijn de litteraire monografieën in verschil
lende reeksen en tegen redelijk lage prijzen verkrijgbaar en
ze worden gekocht, bij duizenden. Ik doe maar een wille
keurige greep: de serie Ecrivains de toujours (Editions du
Seuil), Classiques du XXe siècle (onder redactie van Pierre
de Boisdeffre), Rowohlts Monographien in Selbstzeugnissen,
de reeks Writers and Critics en de spot-goedkope Columbia
Essays on modern writers (onder leiding van William York
Tindall), enzovoort tot in de vierde -of vijfde macht. En
Nederland? Nu moet men niet komen aandragen met de
dooddoener dat we maar zo'n klein taalgebied hebben. Daar
op is maar één antwoord: kletskoek. Het Belgisch ministerie
van Openbaar Onderwijs heeft de publikatie van de veel-
delige reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde, uit
gegeven door n.v. Manteau, op gang gebracht en voorlopig
loffelijk voltooid. Dat maakt de vraag „en Nederland?" nog
klemmender en beschamender.
KORT NA de Tweede Wereldoorlog
is onder auspiciën van de Maatschap
pij der Nederlandse Letterkunde met
dé serie schrijvers van heden een
ernstige poging gedaan om de heden
daagse Nederlandse litteratuur verge
zeld te doen gaan van kundige en be
langstelling wekkende informatie over
het leven en het werk van onze
auteurs. Het liep jammerlijk mis: na
de verschijning van drie delen (over
Antoon Coolen, Albert Helman en F.
Bordewijk) werd de uitgave gestaakt.
Sindsdien heeft de uitgever Desclée
de Brouwer (Brugge) in de interna-
tioneel opgezette reeks Ontmoetingen
wel een aantal aan Nederlandse schrij
vers gewijde deeltje (die niet alle
maal even gelukkig uitvielen) opge
nomen en een begin gemaakt met
Open Kaart, zijnde een serie „autobio
grafieën van Nederlandse en Vlaamse
auteurs", maar daarmee is het dan,
afgezien van de voornamelijk voor
studiegebruik bedoelde deeltjes Kort
en Goed (uitgegeven door Wolters-
Noordhoff, in samenwerking met Que-
rido N.V.) bekeken voor zover het de
vrije uitgeverswereld betreft. Waar
wij op aan kunnen zijn de publicaties
van het Letterkundig Museum, waar
over zo dadelijk.
VANWAAR die achterstand? Lauw
heid van het lezend publiek? Gebrek
aan stimulerend initiatief bij uitge
vers? Een ernstig tekort aan steun van
overheidswege, aan begrotingsbeleid in
het algemeen dus, waarbij de cultuur
en in het bijzonder de litteratuur het
stiefkind is, dat maar liefst het bos
wordt ingestuurd als wijlen Klein
Duimpje? Het ministerie van CRM
mag dan voor de kiezelsteentjes zor
gen, omdat het zoals eens gezegd is
met een volk dat z'n schrijvers niet
eert niet zo best is.
DAT HET de voortreffelijke Schrij
vers Prentenboeken, uitgegeven door
het Nederlands Letterkundig Museum
en in de handel gebracht door Uitge
verij De Bezige Bij, ondanks de veel
te geringe aandacht die er aan hun
publicatie wordt gegeven, niet aan
waardering ontbreekt blijkt uit de her
drukken. Twee van de 15 verschenen
delen (over A. Roland Holst en S. Vest
dijk) beleefden een derde druk, vijf
ervan (over J. Greshoff, H. Marsman.
J. Slauerhoff, Anna Blaman en Louis
Couperus) een tweede. Natuurlijk, het
zijn geen geschreven biografieën, het
zijn kijkboeken, waarin de teksten ka
rakteristiek leven en werk in hun wis
selwerking verbinden. Maar ze heb
ben als visuele documentaire een on
gemeen verlevendigend effect door de
functionele relatie tussen beeld en
woord.
HET ZOJUIST verschenen vijftiende
deel, dat aan de dichter J. H. Leopold
is gewijd, heeft mij op dit alles nog
eens doen bezinnen. Geen schrijvers
leven in onze moderne litteratuur is
zo diep schuil gegaan échter en op
gegaan in het werk als dat van Leo
pold. Wat weet men van zijn levens
loop meer dan wat hij in zijn jeugd
gedicht „Sbherzo" al de „buitenschijn"
noemde? Hij studeerde klassieke talen,
hij werd leraar en was voor velen een.
voor enkelen de mentor: voor de dich
ter van „De poort van Ishtar" F.
Schmidt Degener; voor Nico Donker
sloot (Anthonie Donker); voor Ida
Gerhardt en de als essayist al te zeer
in de schaduw gebleven dr. R. Jacob-
sen; voor Jan Romein en J. C .Ka
merbeek. En verder? Zijn toenemende
doofheid sloot hem en dit in over
eenstemming met zijn wijsgerige le
vensbeschouwing der latere jaren
meer en meer puiten het oppervlakkig
verkeer met de buitenwereld. En zo,
ingekeerd tot het diepste en wezen
lijkste en stilste van zichzelf, stierf
hij, kort nadat hij als docent met pen
sioen was gegaan, zestig jaar oud. Wat
weet men meer van hem? Enkele van
zijn leerlingen, die hem min of meer
„van nabij" hebben gekend, stelden
hun herinneringen aan hem te boek:
onder anderen Schmidt Degener in zijn
bundel Phoenix en, zoals Shake
speare schreef: „The rest is silence".
Terecht. Het staat in de poëzie en 'n
de prozastukken van dit levenswerk,
het onvoltooide en onvoltooibare.
waarin alles wat in dichtvorm en in
critische beschouwing, in vertaling en
in verbeelding gezegd wordt aan het
onzegbare, aan het uiterste van het
geen in taal mededeelbaar is, grenst.
BIJ ZOVEEL verzwegenheden die
alleen in de poëzie als poëzie verneem
baar zijn, bij zoveel verhulling van
het persoonlijke in het bovenpersoon
lijke van deze dichtertaal, is elke bio
grafische bijzonderheid een afleidend
bijgeluid. Hulsker, wiens stimulerende
Gids-artikel (oktober 1935) over de
bronnen van Leopolds „oosterse" ver
zen nog altijd onvoldoende beant-
J. H. Leopold
woord is, heeft zich bij de samenstel
ling van het Schrijvers Prentenboek
terdege rekenschap gegeven van de
noodzaak, Leopolds uiterlijk onopval
lende levensloop te scheiden van het
dichterschap. In het eerste hoofdstuk
gaat een mens voorbij in de tijd en
met hem een jeugdliefde plaats hier
een gedachtenstreep; een denker rijpt
door de wijsheid der eeuwen: dichters,
filosofen, Spinoza en de Stoa, maar
ook Epicurus en ook Omar Khayyam;
al vertalend puurt hij er geest uit van
zijn eigen geest, maar ook bloed van
zijn eigen bloed, want deze gepassio
neerde bergbeklimmer, schaatsenrijder
en wandelaar was in niet mindere mate
een man van het lichaam. En dan:
een laatste portret, het laatste Omar
Khayyam-kwatrijn uit „Oostersch
III": „elk stamelde een verhaal en
ging ter ruste."
HET TWEEDE hoofdstuk is gewijd
aan het werk, dat gebundeld zo moei
zaam in de openbaarheid kwam: de
eerste, door P. C. Boutens verzorgde
uitgave van de met soms lange tussen
pozen in De Nieuwe Gids verschenen
gedichten, die zonder instemming van
Leopold verscheen (1912), de in het
daarop volgende jaar door de dichter-
zelf samengestelde bundel, vervolgens
de typografisch-monumentale druk
van „Cheops" als eerste deel van de
door mr. J. F. van Royen met de
handpers gedrukte serie „De Zilver
distel" (1916), gevolgd door „Oos
tersch", waarmee Van Royen de zeld
zame reeks bandjes van de Kunerapers
opende (1924). een jaar na Leopolds
dood de onverantwoorde uitgave van
(Slot ile volgende pagina).
IN DE GEDICHTEN van Marjoleine Braun waardeerden wij vooral, dat
de stijl ervan konsekwent is doorgevoerd. Bovendien heeft zij veel originele
mogelijkheden benut om een thema uit te werken. In deze opzichten vormen
haar gedichten een gaaf geheel.
de hele middag schilderijen
schilderijen
schilderijen
wat ik miste was een goed gedicht
en mondharmonikamuziek
de hele middag schilderijen
het mooiste was het oneindige raam
met daarin
met daarachter
de bovenste helft van twee amsterdamse huizen
blauwe lucht
werkelijkheid wit
daarvan werd ikzelf de schilder
ik heb er een uur naar staan bidden
omringd door zonnebloemen van van gogh
ik heb van mijn ogen een schilder gemaakt
en ben daarna naar huis gegaan
met weer een nieuw gebed
meer.
Ik schrijf mijn zoveelste zelfmoord op papier
papieren zelfmoord
aloude vlucht met lamme vleugels
de wegwijzers staan verkeerd naar mezelf gekeerd
en
de kamer spreekt duizenden woorden duister
ga niet weg van mij zegt de kast in het bruin
blijf bij mij zegt het stille liefdesgeluid
het zijn de mensen niet die spreken.
Van der Molen!
Ina heet het kind dat
niet weet van drie maal
drie is negen
dat niet weet van genade
is goed voor je ziel en
je hebt god zo nodig
ogengroen kijken naar het bord
lippen weten niet vanwaar
die glimlach komt
inakind van gele zonnen
handjes voetjes liefdevol
vogelsblij
Eruit!
dom zijn en nog lachen ook!
jezus aan het kruis in je ogen
jezus aan het kruis in je hart.
MARJOLEINE BRAUN
IN EEN AANTAL kompakte beelden geeft Pjotr van der Reep iets we«
van de relatie tussen zichzelf en „de anderen".
mijn hand
is het vizier
voor andere ogen
mijn geest
is het bewustzijn
voor onderbewustzijnen
mijn rots
is het geweten
van anderen
mijn duizelingwekkende hoogte
is de angst
van hun onwetendheid
want
ik ben
het kabaal
in de stilte
PJOTR VAN DER REEP
„EEN STRAAT" leek ons een simpel gedicht in de goede zin van het woord,
omdat het tegelijk helder geschreven is.
Een straat
zonder bomen
grauw in de morgen.
Huizen even grauw, deuren,
meer deuren, dan
een hoek.
Uit de verte nadert een oud vrouwtje.
Haar haar ligt als een dun spinrag om haar hoofd.
Heldere, blauwe ogen kijken zacht
op de vuil rode klinkers.
Tussen de stenen woekert mos,
ze ziet 't en denkt aan zichzelf
Nu slaat ze af,
de hoge zwarte laarsjes
componeren een aarzelend ritme,
dan verflauwt het langzaam,
houdt 't op.
De magere handen
zoeken tussen de plooien
van de zware lange jas.
Het stukje staal
glijdt koud in haar vingers.
Ze steekt de sleutel in het gat.
De deur gaat moeizaam open,
valt daarna weer dicht.
Het gordijntje beweegt nog wat na.
Een straat,
zonder bomen
in de grauwe morgen.
Die ene deur.
MARIJKE AVELINO
•x