Singer en Nabokov: heimwee
naar jeugd in Oost-Europa
Pseudo-dagboek van een
meisje en romans over
heel bizarre jongetjes
Toneel op de boekenplank
AMERIKAANSE „IMMIGRANTEN-LITTERATUUR"
ETIQUETTE MET
SCHONE
HANDEN
UIT DE ENGELSE
BELLETRIE-SECTOR
VICTORIAANSE AVONTUREN
POLITIEKE PRENTEN
UIT MEI-REVOLTE
DONDERDAG 9 APRIL 1970
21
BOEKENWEEK
km
m. Wki
imxt
BOEKENWEEK
UMMÉÊÊÊÊ&
DE SABBAT THUIS
SPEL MET
WANHOOP
TE VEEL TRUCJES
Boeiende stukken
van Hugo Claus
Vier „abele spelen"
Russisch toneel van
Isaak Babel
„Documentaire"
Spaanse Brabander
Hugo Claus
Pietje Bell op niveau
Eiland zonder moraal
t: '/j
kilt. Dl i
«>*I%«fiI*
3
#N*4*fc U tti.
W W-+-9*
ISAAC BASHEVIS SINGER werd in
1904 in Radzymin, Polen, geboren en
emigreerde in 1953 naar de Verenig
de Staten. Hij is een verte)lei pur
sang en kiest als onderwerp steeds de
orthodox Joodse wereld, de verdwe
nen wereld van Lublin of de verdwij
nende van New York en Miami, -n
daarmee heeft Singer het melancho
lieke van de minnaar van een verlo
ren beschaving, een verlangen naar
vroeger toen in de steden van Polen
en vooral de dorpen rond Lublin nog
sabbat werd gevierd.
In de verhalenbundel Vroege Sab
bat (Engelse titel Short Friday), goed
vertaald door Jet van der Mijn, uit
gegeven door Bruna, komt dit aspect
van Singer's talent duidelijk tot uit
drukking. De weinige verhalen die in
de Nieuwe Wereld spelen (twee van
de zestien) vallen bijna uit de toon.
Alle verhalen worden verteld als door
de verteller op de Oosterse markt;
Singer gebruikt blijmoedig gegevens
uit de Poolse folklore, verweeft bijge
loof met Talmoedische wijsheid en
mystiek uit de Kabbala, geeft zoals
dat behoort, een moraal aan zijn ver
tellingen, en zorgt vóór alles voor een
boel leesgenot.
De selectie (door de auteur zelf, uit
verhalen die hij tussen 1960 en 1965
schreef) is goed, al is „Jachid en Je-
chida" aan de goedkope kant (de vol
gende omzetting: de zielen leven echt,
deze aarde is de plaats waar ze dood
zijn en worden gelouterd door beproe
vingen; is niet erg origineel en wordt
amper uitgewerkt), en bevat het ti
telverhaal mij iets teveel aan senti
mentaliteit. Erg goed vind ik het ver
haal „Niet op de mens vestig ik mijn
vertrouwen" (over de rabbi die bij
het uitspreken van die woorden uit
het „Gezegend zij Uw naam" ineens
beseft dat hij liegt) en .Bloed", een
makaber verhaal over een bezeten
vrouw.
OP EEN GEHEEL ander niveau is
een vrijwel onbekend jeugdwerk van
Vladimir Nabokov. In 1932 in Berlijn
in het Russisch geschreven, oorspron
kelijke titel Otchayanie uitgebracht
door John Long Ltd in 1937 in een En
gelse vertaling, titel Despair, totaal
vergeten (al schreef Sartre een boze
recensie van de Franse vertaling van
1949) en in 1965 in een betere. Engel
se vertaling (van Nabokov zelf) uitge
bracht, vorig jaar door Carla van
Splunteren in het Nederlands vertaald
titel Wanhoop, in de serie Literair
Paspoort. Het is een voorgeschiede
nis die weinig onderdoet voor het
boek zelf.
Ook Nabokov, zoals wij hem kennen
uit romans als Pnin, Lolita, Invitation
to a Beheading, Ada, en vooral de
korte verhalen en de fraaie autobio
grafie Geheugen Spreek! (een Bezige
Bij uitgave), kent het heimwee naar
de jeugd in Oost-Europa, in een we
reld die voorgoed verdwenen is. De
merkwaardige mensheid van na de
zondeval wordt opgeroepen in een ver
beelding die het conventioneel-ratione-
le en het cliché-matige afwijst. Nabo
kov beschouwt (en ook daarin is hij
zeker een laat-romanticus) die ver
beelding als werkelijker dan de ogen
schijnlijke werkelijkheid. De subjecti
viteit van het individu brengt een to
tale scheiding aan tussen de verbeel
ding en de bedrieglijke buitenwereld.
Dit komt ook sterk tot uitdrukking in
een paar bij Nabokov gebruikelijke
motieven: de onzekerheid aangaande
de identiteit van een persoon, de ge-
OVER HET ALGEMEEN zijn de
Van Dishoeckboekjes bijzonder lees
baar en nuttig. Een minder gunstige
uitzondering vormt „Etiquette" van
R. A. Breen-Engelen. Mevrouw Breen
zoekt het toch echt te veel bij Amy
Groskamp-ten Have's „Hoe hoort het
eigenlijk?".
Zo wil zij bijvoorbeeld een jongeman
een jacquet laten aantrekken om de
vader van zijn aanstaande vrouw om
toestemming voor het huwelijk te
vragen. Alle aanwijzigingen rondom
het huwelijk getuigen trouwens van
voorbije tijden.
Dolle Mina's van deze tijd zullen
zich aan het hele boekje dol ergeren,
want vrouwen mogen bijzonder wei
nig en moeten alles aan de mannen
overlaten. Mevrouw Breen staat ons
ook niet toe naar de WC te vragen,
we moeten nog steeds „Kan ik even
mijn handen wassen?" zeggen, en bo
vendien mogen we pas een uur na het
eten van mevrouw Breen dat delicate
plekje opzoeken, „om onze handen te
wassen".
Etiquette door R. A. Breen-Engelen.
C. A. J. van Dishoeck, Bussum).
preoccupeerdheid met zien, met ogen,
blind worden (men denke aan Lolita,
of aan een ander vertaald jeugdwerk,
The Eye), waarneming. in Wan
hoop meent de hoofdpersoon een dub
belganger te zien waar later blijkt dat
er in de verste verte geen overeen
komst tussen de twee mannen is te be
kennen. De onzekerheid, ten slotte,
leidt naar de Nabokoviaanse hoofd
persoon: geïsoleerd, hulpeloós, bang
in wezen, ten gronde gaand.
Wanhoop is een bijzonder boek; zon
der de mystificaties die woordgooche
laar Nabokov in veel van zijn werk
maar al te graag aanbrengt, wordt de
specifieke problematiek van deze be
slist grote (sommige kenners zeggen:
grootste) auteur ontleed; het boek kan
bijna programmatisch worden ge
noemd. Daarnaast vertoont het in nog
geen 250 bladzijden alle vertel-tech-
nische trucjes als grap: steeds weer
overkomt de lezer dat hij beschaamd
„ja" moet zeggen wanneer de schrij
ver grinnikend vraagt „U dacht zeker
dat dit zou gebeuren hè" om het dan
juist niet te laten gebeuren. Het wordt
soms ronduit hinderlijk, die gewoonte
van Nabokov. Bijvoorbeeld, na een
alleszins bevredigende afronding van
zijn roman zegt hij: „Voelt u het
doorntje aan deze epiloog? Ik heb hem
volgens een klassiek recept samenge
steld. Fini. Vaarwel, Turgy! Vaar
wel Dosty!Laten we tot ons ver
haal terugkeren."
En dan, nadat Toergenjev en Dosto-
jevski spottend zijn uitgeluid, begint
de werkelijke epiloog. Die is natuur
lijk ook wel volgens het Nabokoviaan
se: de epiloog van Wanhoop is er een
die aan een voornamelijk ironiseren
de, steeds met de lezer babbelende
geschiedenis, een beschrijving knoopt
van de ineenstorting van Hermann, de
fantast.
Overigens, alleen al om de kostelijke
badinerende Inleiding van 1953) ver
dient Wanhoop te worden gelezen.
Daarin zegt het enfant terrible Nabo
kov ondermeer „dit weerhield een
communistisch boekbespreker (J. P.
Sartre), die in 1939 een opmerkelijk
dom artikeletc", en stelt hij nog
maals nadrukkelijk vast dat hij geïn
teresseerd is in het verhaal, in de
vorm „Het verrijkt de geest van de
mens niet noch toont het de mensheid
waar zij naar toe gaat"; vandaar ook
zijn „ruzie" met Sartre, die wel dia
metraal tegenovergestelde opvattingen
heeft over literatuur. Het moet mij
van het hart dat Nabokov's relative
rende stijl een verademing is temid
den van het gelijkhebberig wereldge-
storm dat ons teistert. Het beste aan
Wanhoop is de vertelling: onderhou
dend, de verteller op de markt, de
unieke Nabokov ten voeten uit.
PETER JAN DE VOOGD
„KUNST EN REVOLTE" heet de
kostelijke bundel over „het politieke
plakkaat en de opstand van de Franse
studenten". Louis F. Peters verzorgde
de tekst bij het boek, waarvan de ver
taling op naam kwam van Ilan de
Vries. De Nederlandse uitgave ver
scheen bij uitgeverij „West-Friesland"
in Hoorn
Veel afbeeldingen van affiches, li
tho's en muurtekeningen: strijdvaar
dig, bijtend, veelal geladen door grim
mige sfeer van de Franse mei-revolte.
Louis Peters zegt daarover: „We gaan
een tijd tegemoet waarin men zowel
individueel als collectief, leeft zonder
filosofie en zonder hoop. Leven bete
kent voortaan niets meer zeker we
ten".
Veel van het beste en meest origi
nele werk is afkomstig van Parijse
„Beaux-Arts" studenten. De bekende
karikaturisten Siné en Sempé leverden
geïnspireerd werk, maar ronduit
prachtig is een lithografie van Luc Si
mon, gelardeerd met een citaat van
Rimbaud: „Onder de straatstenen is
het strand".
Een onmisbaar historisch document
dit stukje Franse geschiedenis in beeld.
ZO'N HONDERD JAAR geleden was
„Tom Browns schooldagen" een popu
lair boek in Engeland. Een van de fi
guren uit dit Victoriaanse verhaal was
Harry Flashman.
Van diezelfde Flashman zijn onlangs
de memoires teruggevonden, en ieder
een die het boek van Thomas Hughes
heeft gelezen spitste onmiddellijk zijn
oren. George MacDonald Fraser be
werkte de Flashman-memoires en
noemde het boek „Lof der lafheid".
Het werd daarna in het Nederlands
vertaald door F. Lancel en uitgegeven
door Bruna in Utrecht.
Voor de liefhebbers van avonturen
verhalen die zich in vervlogen tijden
afspeelden in verre, vreemde landen
(zoals Afghanistan) is hier één citaat
om alvast in de stemming te komen:
„Ik gaf mijn paard de sporen toen ze
achter me aan kwamen stormen, ter
wijl Iqbal op zijn beurt de achtervol
ging inzette. Hij brulde me toe om te
keren en te vechten, de idioot, maar
ik had geen andere gedachte dan uit
de buurt te komen van die helse lans
punten en de wolfachtige gebaarde ge
zichten erachter. Ik reed als de weer
licht toen struikelde de pony.
BIJ DE Arbeiderspers is een curio
sum van weinig letterkundige waarde
verschenen, al kan men er een saaie
dag best plezierig mee vullen. Het
aardigste van Dagboek van een meisje
van stand uit de 18e eeuw is we] de
tekstuele geschiedenis. Immers, in 1925
vertelde een zekere Alexander Black
er Kerr, dat hij in een Noordiers fa
miliearchief het dagboek had gevon
den van Cleone Knox, een jongedame
die het had bijgehouden in 1764-
1765. Een toen vrij bekende historicus.
Lord Derby, riep uit dat het zonder
twijfel een waardevol document hu-
main was, het dagboek werd een best
seller in Engeland en de Verenigde
staten. Al snel vonden sceptische re
censenten echter dat het taaleigen niet
zó laat-achttiende eeuws was. en de
negentienjarige Magdalen King-Ha!l
deelde eerlijk mee, dat zij het boek
geschreven had: in een badplaats, om
de verveling te ontvluchten, aange
moedigd door een zusje, en na raad
pleging van een plaatselijke biblio
theek. De herdruk kwam pas in 1968.
met een pretentieloos en aardig voor
woord van de schrijfster; de Neder
landse vertaling van M. Overmars-
Schrijvers verscheen vorige maand.
Het Dagboek is duidelijk geïnspi
reerd door die veel betere dagboeken
van Frances Burney (die overigens
veel rauwer ook zijn in de beschrij
ving van dé voor ons nu vaak ontstel
lende gewoontes van de „beau monde"
in die dagen), en bevat alle ingre
diënten van de late 18e eeuw: de beau,
Ranelagh, VauxRall, de salon, de hui
chelende braverik en de losbandige
edelman, de Grand Tour inclusief het
bezoek aan Voltaire, de „philosophes"
in Parijs, de verbazing waarmee de
HUGO CLAUS is niet alleen de be
langrijkste hedendaagse toneel
schrijver in de Nederlandse taal,
hij is ook verreweg de produktiefste.
Alleen al in de laatste vier maanden
hebben Noordnederlandse gezelschap
pen twee nieuwe toneelstukken van
bem gespeeld: „Vrijdag" en „De
Spaanse hoer". De teksten van beide
stukken zijn nu in de toneelserie van
De Bezige Bij verschenen.
Het loont de moeite, ze vlak na
elkaar te lezen, want ze laten twee
heel verschillende kanten van het dra
maturgische talent van Claus zien.
„Vrijdag" is in wezen een naturalis
tisch toneelspel in traditionele trant
al heeft de Nederlandse Comedie er in
haar programmacommentaar ritueel
en symboliek bij gehaald en schermt
ook de uitgever in zijn aanprijzing
onnodig met „de doem der goden".
Maar het is wel een bijzonder knap
geschreven stuk, waarin een geval van
incest op geraffineerde, psychologisch
volkomen verantwoorde wijze wordt
onthuld en op zijn consequenties na
gespeurd.
„De Spaanse hoer" daarentegen is
een onstuimige en daardoor nogal
chaotische reconstructie van het mid
deleeuwse Spaanse leesdrama „Celes-
tina" voor het hedendaagse toneel, een
fantastisch spel vol wijsheid en kol
der, half tragedie en half kermisklucht
en bij dat alles overweldigend als tem
peramentvolle lofzang op de aardse
liefde. In boekvorm misschien minder
pakkend dan „Vrijdag" omdat de
kwaliteit van de vertoning er zo be
langrijk bij is maar toch sterk ge
noeg geschreven om ook als leesstof te
boeien door de taalkracht en de
Vlaamse vitaliteit van Hugo Claus.
DE VIER „abele spelen" die het
rijkste deel van onze Middelnederland
se toneellitteratuur vormen „Esmo-
reit", „Gloriant", „Lanseloet" en „Van
den winter ende vanden somer" zijn
in het begin van de vorige eeuw ont
dekt door een Gentse rechter, Charles
van Hulthem, in een groot handschrift
dat hij voor vijfeneenhalve frank op
een veilig had gekocht. Sindsdien heb
ben ze veel stof voor studie en ook
voor speculatie geleverd, het laatste
vooral omdat de spelen, die qua in
houd en sfeer aan ridderromans ver
want schijnen, niet aanknopen bij enig
ander bekend dramatisch genre uit die
tijd. De eerste drie zijn ook nogal
eens opgevoerd; het vierde, een alle
gorie waarin zomer en winter om de
voorrang als liefdesseizoen strijden, is
maar zelden gespeeld. De vier stukken
en de vier kluchten die er als „na-
stukjes" bij hoorden, zijn enige jaren
geleden in één bundel uitgegeven door
Polak Van Gennep te Amsterdam
in de reeks Nederlandse Klassieken.
Het is plezierig dat deze bundel,
waarvoor Louise van Kammen minu
tieuze letterkundige arbeid heeft ver
richt en waaraan ook uiterlijk heel
veel zorg is besteed, nu is herdrukt.
„De abele spelen" is een mooi boekje
en een belangrijke uitgave, niet alleen
voor beginnende litteratuurhistorici
maar voor allen die belang stellen in
het vroegste tijdperk van de Neder
landse toneelgeschiedenis.
BIJ DEZELFDE uitgeverij is in de
Kleine Bellettrie Serie een boekje ver
schenen dat onder de titel „Toneel"
het dramatische werk van de Russi
sche schrijver Isaak Babel (1894-1941)
bevat. Dat werk bestaat maar uit twee
toneelstukken, „Zonsondergang", ge
schreven in 1926-'28, en „Marija", uit
1933. „Marija", dat door toedoen van
de politieke censuur nog nooit in de
Sovjet-Unie is gespeeld, is de laatste
jaren wel in Florence, Praag. Londen,
Berlijn en het vorige seizoen (maar met
weinig succes) door de Haagse Come
die ook in Nederland opgevoerd.
Het geeft een triest beeld van een
overgebleven groep uit de Russische
bourgeoisie die zich vergeefs probeert
aan te passen aan de nieuwe situatie
na de revolutie van 1917. Het stuk
had het eerste deel zullen vormen van
een trilogie, waarvan Babel de andere
delen nooit heeft kunnen schrijven,
doordat hij in 1941 omkwam in een van
Stalins concentratiekampen. In „Zons
ondergang" komt de politiek niet ter
sprake: het is een naturalistisch stuk,
enigszins in de stijl van Gorki en
Dostojevski, over de strijd tussen een
heerszuchtige vader en zijn opstandige
zoons in het joodse milieu van Babels
geboortestad, Odessa. De dramatische
opbouw van het stuk is zwak; de ne
derlaag van de vader wordt nergens
psychologisch verantwoord, alleen ge
motiveerd door een verloren vechtpar
tij. Maar als schildering van het joodse
leven in de Oekraïne vóór de Eerste
Wereldoorlog is „Zonsondergang" wel
interessante lectuur. Charles B. Tim
mer heeft beide stukken in goed Ne
derlands vertaald en het boekje voor
zien van een uitstekende inleiding
EEN HOOGST originele uitgave is
die van Bredero's „Spaanse Braban
der" door Moussault in Amsterdam.
Deze uitgever heeft niet volstaan met
een eenvoudige herdruk van de oor
spronkelijke tekst of met een publica
tie van Guus Rekers' tekstbewerking
voor de nieuwjaarsopvoering 1969 door
de Nederlandse Comedie, maar hij
biedt een combinatie die vergelijking
van beide, regel voor regel, mogelijk
maakt. De coupures die bij de opvoe
ring onder regie van Erik Vos zijn
aangebracht (in totaal bijna vijfhon
derd regels, of rond eenvijfde van
Bredero's tekst) zijn achterin afge
drukt. Verder bevat het boek een korte
geschiedenis van de opvoeringen van
de „Brabander", biografische data om
trent Bredero, een artikel van en een
interview met Erik Vos en tenslotte
een aantal illustraties.
Dat alles maakt dat deze uigave
een belangrijk documentair karakter
heeft gekregen, niet alleen met betrek
king tot Bredero's blijspel maar ook
betreffende de opvoering waarmee
Erik Vos en zijn twee hoofdrolspelers
Bob de Lange en Henk van Ulsen
verleden jaar zoveel succes hebben
geoogst.
SIMON KOSTER
Engelsman de toestanden op het plat
teland bekeek, de afschuw van het de
cadente (en hier goed beschreven!)
Venetië, en het eerste gevoel voor
„het Sublieme" van de Zwitserse Al
pen, Magdalen King-Hall heeft het
nergens uitgediept maar wel vrijwel
compleet geschetst. Daarmee heeft zij
ingelost wat zij in het voorwoord be
looft: amusement en verstrooiing.
EEN ANDER amusementsboek, Bij
volle maan van Eric Malpass, is door
Bruna in fraai gebonden uitgave uit
gebracht. De vertaling is van Mare
Henning, de Engelse uitgave dateert
van 1967. Veel meer dan de inhoud be
schrijven kan ik niet. Een buitenge
woon vroegrijp kereltje van zeven ja
ren, vol grappige opmerkingen en zo,
zet de boel op stelten in de Engelse
provincie, zelfs de plaatselijke veld
wachter maakt hij het moeilijk. Het
ventje heet Gay lord Pentecost en
heeft een schrijvende vader Jocelyn
en een mooie doch bazige moeder May
en zelfs een wijze oude opa die advo
caat geweest is. Tot dusver een aar
dig geschreven jongensboek met een
intelligenter cast dan de Pietje Bells.
Er komen evenwel verwikkelingen
die het boek méér kaliber geven: daar
is de bij volle maan rondzwervende
maniak die kleine jongetjes pleegt te
wurgen, de vriendschap van Gaylord
met de „dorpsgek", een zwerver, en
hiermee wordt de stof toch wel vol
wassen de komst van een drietal
kinderen van een in India omgekomen
broer van moeder May: een akelig
klein meisje dat de spelvrijheid van
Gaylord bruut verstoort, een ongeveer
15-jarige puber met heel grote proble
men (weinig overtuigend opgelost), en
een heel mooi 19-jarig meisje dat ver
liefd wordt op de schrijvende Jocelyn.
Natuurlijk is eind goed al goed. Eric
Malpass moet nóg maar iet# schrij
ven.
TOT SLOT VAN deze reeks boeken
over jonge mensen: de roman waar
mee William Golding in 1954, zoals dat
heet, de wereld schokte. Lord of the
flies, in Jesserun d'Oliveira's verta
ling inderdaad Heer der vliegen, dit
jaar bij de Bezige Bij als Literaire
Reuzenpocket verschenen.
Golding, geboren in 1911. was aan
vankelijk een, niet erg belangrijke,
dichter, maar heeft met deze en daar
op volgende, hier minder bekende, ro
mans (met name Pincher Martin,
1956, en The Spire, 1964) naam ge
maakt als een belangrijk romanschrij
ver in het naoorlogse Engeland. Lord
of the flies speelt in de oorlog: een
vliegtuig stort neer op een weelderig
begroeid maar door mensen onbe
woond eiland in de Stille Oceaan, de
overlevenden zijn kleine jongens (geen
ouder dan dertien jaar). De hoofdper
sonen: Biggie, een dikke bebrilde in
telligente onpractische, Ralph, een
vriendelijke redelijke, en Jack. een
heerszuchtige handige agressieve jon
gen. Direct in het eerste hoofdstuk
worden de thema's aangegeven: een
leider moet worden gekozen, een var
ken wordt bijna gedood door Jack.
Geheel op zichzelf teruggeworpen
maken de jongens hun eigen maat
schappij, en onontkoombaar komt uit
het eerste, te korte, moment van
vrijheid voort het maken van vuur, het
jagen naar voedsel, het doden van het
dier, de strijd om de macht, het con
flict tussen agressief anarchistische
driften en moeizaam verwoordend re
gelend verstand; het laatste delft het
onderspit; het kan immers niet bieden
wat Jack biedt: direct vermaak in ac
tie.
De beschaafde Britse jongetje# ver
anderen in primitieve mensen, ang
stig, bijgelovig, bezwerend, met ri
tueel rondom het doden van het var
ken of bij de Heer der vliegen. Big
gie wordt vermoord, in een woeste ri
tuele jacht-dans wordt een jongetje
geofferd, Ralph, uitgestoten door de
groep, opgejaagd door de Jagers on
der leiding van Jack, aan het einde
van zijn krachten, bijna gedood, over
leeft, door de komst van een marine
schip.
Een volwassene, op het strand, brengt
hen terug tot proporties die volle
dig verdwenen waren: de angstaanja
gende doders zijn kleine jongetjes „hun
lijfjes besmeurd met gekleurde klei,
en met puntstokken in hun handen".
Uit het einde blijkt de verbluffende
overtuigingskracht van Goldings stijl,
vanuit het „verhaal" ontstaat een ver
schrikkelijk portret van een mensheid
die zo'n dun vernisje beschaving zo
snel prijs geeft. Het eiland ligt temid
den van een wereldoorlog, de micro
kosmos van de jongetjes op Koraal
eiland is de macrokosmos van d#
waanzin van die oorlog, toen de rede
werd vermoord. Nog steeds een heel
bijzonder boek.
PETER JAN DE VOOGD