Laatste beul was al 10 jaar werkloos
Courant
iJmuider
EEN EEUW GELEDEN SCHAFTE
ONS LAND DE DOODSTRAF AF
Haarlem was zijn
tijd ver vooruit
HET STAD-HUYS
„Moed, mijn zoon
Angst voor „rooien"
Overwinning
Obstakel
„Ziekelijk"
Lincoln
Hemelse Rechter
U itgemarteld
Bijbelteksten
Beul in tuintje
Laatste job
Drie neutjes
Een terechtstelling voor het Amsterdamse
Waaggebouwde eerste maal dat de guillo
tine in de hoofdstad werd gebruikt. Hester
Rebecca Netting, Adriana van Rijswijk en
Gerrit Verkerk werden op 15 juni 1812 met
de valbijl ter dood gebracht.
DE STERKSTE argumenten vqor in
voering van de wet voerde, op de
tweede dag van het debat, de heer
Lenting aan: „De doodstraf zou af
schrikwekkend zijn", zei hij, „maar
ik zal het tegendeel aantonen. De ge
neesheer Pritchard vergiftigde in 1865
zijn vrouw, niettegenstaande zijn col
lega's Palmer en Pommerais reeds
voor dergelijke misdaden hadden
terechtgestaan. Kan men zeggen dat
de doodstraf afschrikwekkend werkt,
wanneer men leest over een in Enge
land terechtgestelde, wiens vader,
grootvader en bloedverwant eveneens
wegens misdaden op het schavot de
dood hadden gevonden, en wiens moe
der aan de voet van het schavot haar
zoon aanmaande, evenveel moed te to
nen als wijlen zijn vader?"
DE ANGST voor revolutionaire woe
lingen sprak ook in het debat mee.
Afgevaardigde Van Nispen tot Seve-
naer zei daarover: „Bij mij en bij
vele anderen heeft dit wetsontwerp
een weinig aangename indruk ge
maakt en ook ongerustheid voor vei
ligheid en bezittingen gewekt. Want
mag men wel uit het oog verliezen,
dat er een vereniging bestgat (hij be
doelde de socialisten), een vereniging
die haar leden bij duizenden telt en
in alle landen vertakkingen heeft, wel
ke lieden slechts op gegeven orders
wachten om „greves (stakingen) en
oproer te ontketenen en wanneer er
nu zulke verenigingen bestaan, die een
gehele sociale omkeer of revolutie be
ogen en daarbij voor uiterste midde
len niet terugdeinzen dan is het toch
noodzakelijk, dat de maatschappij het
zwaard in de hand houdt, om het als
dat nodig is te gebruiken".
Minister Van Lilaar's verdediging
was kort maar krachtig. Hij zei dat
de voorstanders van de wet geen „zie
kelijke filantropen" waren, zoals Was-
senaer van Catwijck ze had genoemd.
„Wie dit beweert, zo zei Van Lilaar,
„die moet hetzelfde verwijt ook toepas
sen op diegenen die reeds eerder de
pijnbank, het radbraken, het vierende
len en verbranden uit de wet hebben
geschrapt. Al deze gruwelijkheden zijn
verdwenen", vervolgde de minister,
„en zie: de orde en veiligheid in ons
land zijn sindsdien toegenomen, zoals
de cijfers uitwijzen. Men mag daar
tegenover stellen dat mensonterende
straffen de misdadigheid niet vermin
deren, maar veeleer doen toenemen"
Van Lilaar won uiteindelijk de slag
in de Tweede Kamer. Zijn wetsont
werp tot afschaffing van de doodstraf
werd met 40 stemmen voor en 28 te
gen aangenomen.
DE MINIATUUR-republiek San Ma
rino had reeds in 1848 de doodstraf af
geschaft. Haar voorbeeld was gevolgd
door Portugal in 1861 en door Roeme
nië in 1864. In die landen was het ini
tiatief echter van het parlement uitge
gaan. In ons land kwam de regering
zelf met het voorstel om de doodstraf
(in vredestijd) uit te bannen. En daar
mee was Nederland het eerste land in
West-Europa dat schavot en galg aan
kant wilde doen.
Slot zie pag. 15 10
IN HAARLEM werden de laatste
doodstraffen voltrokken ln 1829.
Slachtoffers waren ene Jan Zuider
vaart en Hendrik Dirk Borgholtz,
die anderhalf jaar tevoren met twee
anderen hadden ingebroken in het
buitengoed Bleek-en-Hoven bij
Santpoort. Drie bewoners van het
huis waren door de inbrekers ge
bonden en met messen bedreigd en
de gehele buit bestond uit twee
gouden „horologiën", een beugel
tas, enige ringen, een „snaphaan"
(jachtgeweer) en 140 in baar. Die
„snaphaan", door de dieven bij
Zandvoort in zee gegooid, maar bfj
laag water weer op het strand ge
spoeld, leidde tot de arrestatie van
Zuidervaart en Borgholtz (hun
beide „diefjesmaats" ontkwamen en
werden nooit opgespoord) en tot
hun veroordeling door het Amster
damse Assizenhof.
doodstraf aanleiding zal geven tot ver
menigvuldiging van moord en dood
slag." Men verzocht derhalve dat de
Kamer „zoolang de hooge regering,
niet bij magte zal zijn den doodslag
te kunnen weren (gelijk zij dit immers
niet is) hare goedkeuring moge ont
houden aan een wetsontwerp tot af
schaffing van de doodstraf."
Afgevaardigde Van Wassenaar van
Catwijck opende als eerste het vuur
op het wetsontwerp van Van Lilaar.
Hij noemde de voorstanders van het
ontwerp „ziekelijke humanitaire man
nen" en vroeg schamper „of de voor
standers van de wet, na aanneming,
wellicht ook het leger wilden afschaf
fen?"
Nadat Saaymans Vader het nog eens
dunnetjes had overgedaan, trad
Heemskerk Azn naar voren. Hij was
het zwaarste geschut onder de tegen
standers van de minister. Hij hamer
de steeds maar op andere staten die
in een opwelling de doodstraf hadden
afgeschaft, maar haar weer daarna
„schielijk hadden ingevoerd." Hij be
kritiseerde onbarmhartig de Memorie
van Toelichting en zei tenslotte:
„Twee gevaren ontstaan: minachting
van het gezag en vermindering van
afschuw voor moord, als dit onzalige
ontwerp wet zou worden.
NA HEEMSKERK sprak Oldenhuis
Gratama, een vurig voorstander van
de wet „Het leven beschouw ik als on
schendbaar" zei hij. „Een mens heeft
niet het recht zijn evenmens het le
ven te ontnemen". Hij zag de dood
straf juist als een aansporing voor
moordenaars: „Booth, de moordenaar
van Abraham Lincoln, de president
van de Verenigde Staten, had tevoren
bij een schavot gestaan", merkte hij
zeer ter snede op.
Het ter dood brengen van een mens,
„hoe zondig ook", vond deze afge
vaardigde een mensonwaardig gezicht
Hij herinnerde eraan dat in Frankrijk
ene Verger, de moordenaar van een
zekere Sibour, op het schavot tien mi
nuten met de beul worstelde, waarbij
het er zelfs een ogenblik naar uitzag,
dat hij de beul de baas zou worden.
„En wat zult gij doen wanneer er
iemand ter dood veroordeeld is, wiens
physiek zich niet leent om of opge
hangen of geguillotineerd te worden,
zoals onlangs in Engeland het geval
was?" vroeg hij de bewindsman.
Na Oldenhuis Gratama kwam 's Ka
mers langdradigste spreker aan het
woord. Dat was de afgevaardigde Van
Loon, die zich beriep op de bijbel en
stelde dat, wanneer de aardse rech
ters een fout maken door een on
schuldige ter dobd te veroordelen de
„hemelse rechter" dit wel zou corri
geren als het vonnis voltrokken was.
„Na een rechterlijke dwaling is het
bestaan van de terechtgestelde nog
niet opgeheven" sprak hij. „En of
men nu op deze, of op een andere
door de Heer gewilde wijze van het
aardse leven in de eeuwigheid over
gaat, dan is er altijd nog een ander be
staan, dat niet afhangt van een rechter
lijke dwaling op deze wereld".
(Van een onzer verslaggevers)
DEN HAAG, 16 MEI 1870, 'S MIDDAGS KWART OVER TWEE. In de Tweede
Kamer is een debat aan de orde over de afschaffing van de doodstraf. Het ont
werp-wetsvoorstel daartoe heeft al heel wat gemoederen in heftige beweging
gebracht in de politieke partijen, in de pers en bij het publiek. Bij de Kamer is al
weken achtereen een grote stroom van verzoekschriften binnengekomen, waar
in in alle toonaarden wordt aangedrongen op handhaving van de doodstraf. „Het
volk is er nog niet rijp voor", concluderen de tegenstanders, die blij zijn met deze
buitenparlementaire steun. En dan: de man die het wetsontwerp verdedigen moet,
is de niet al te sterke figuur van minister Van Lilaar, aan wiens bekwaamheden
door velen in en buiten het parlement getwijfeld wordt.
gen reeds als assistent-scherprechter
begonnen") was het beroep van beul
in ons land een kalm baantje.
VAN 1820 tot 1870 was 422 maal
de doodstraf uitgesproken, maar in
322 gevallen had de koning gebruik ge
maakt van zijn recht om een ter dood
veroordeelde gratie te verlenen. En
terwijl de Kamer dagenlang de han
delingen der Tweede Kamer beslaan
193 pagina's redevoeringen over dit
wetsvoorstel debatteerde over het
wel of niet afschaffen van de dood
straf, zaten er in de gevangenis in
Leeuwarden 65 ex-terdoodveroordeel-
den, die allen reeds van koning Wil
lem III gratie hadden gekregen.
DIRK JANSEN, een bijzonder vrien
delijk man, was dus in feite reeds
vanaf 1861 zonder werk, want ook zijn
bijbaantjes gelijk de geseling waren
hem reeds een paar jaar ontvallen na
dat men in 1854 de lijfstraffen in ons
land had afgeschaft.
Nu dient gezegd dat Dirk Jansen
aan brandmerken, geselen en te
pronk stellen altijd een grondige he
kel gehad had. Het vele geld dat hij
extra verdiende „verzoette" zei hij
altijd „beslist niet dit soort arbeid."
Al lag Dirk er nu ook niet wakker van
wanneer hij iemand een gloeiend stem
pel op het voorhoofd moest drukken.
Hij sliep even lekker als hij iemand
had gegeseld als.wanneer hij zijn bloe
men water had gegeven. Een beul be
hoorde nu eenmaal bij het maatschap
pelijke leven van die tijd, evenals de
kinderarbeid, de „vliegende tering" en
de plaggenhutten van de Drentse veen
arbeiders.
MINISTER Van Lilaar had het dus
heel moeilijk tijdens het debat over de
doodstraf. Verschillende afgevaardig
den lieten wel degelijk de stroom van
verzoeken om handhaving van de
doodstraf zwaar wegen bij hun me
ningsvorming. Van Lilaar kon slechts
steunen op twee bijvalsbetuigingen:
van het provinciaal Utrechts genoot
schap van kunsten en wetenschappen
en een brief, ondertekend door J. Per
sant Stoep. P. A. A. Fransen van de
Putte, J. C. Dominicus van den Bus-
sche en acht andere prominenten. Bij
de tegenstanders van afschaffing van
de doodstraf waren veel kerkeraden
van gereformeerde en hervormde ge
meenten, die met bijbelteksten hun
motieven ondersteunden.
ER WAS onder anderen een adres
van ene Wesselknoop en 51 andere
kerkeraadsleden der Nederlandsch
Hervormde Gemeente in Amsterdam,
dat luidde: „Wij beschouwen het wets
ontwerp „als vrucht van den driesten
geest des tijds, die geene wijsheid er
kent dan de zijne" en „zich daarom
dan ook hooghartig verheft boven de
duidelijke uitspraken van het Godde
lijk woord, gelijk Genesis 9: 6 en Ro
meinen 13: 4, dat de Schepper „ter
regtvaardige vergelding" voor 't
moorddadig of moedwillig vergieten
van menschenbloed „aan de overhe
den niet alleen de boeyen of de ban
den, maar zelfs het zwaard heeft in
handen gegeven," en „leggen de vrees
aan den dag, dat de afschaffing der
OP 25 NOVEMBER 1829 zou
het vonnis voltrokken worden door
ophanging op het schavot voor het
Haarlemse stadhuis (balkon onder
het torentje op bovenstaande af
beelding uit 1630), dat al sinds de
15de eeuw voor openbare execu
ties gebruikt werd. Maar toen de
„gevaarlijke booswichten reeds de
vertroostingen van de godsdienst
hadden genoten", bleek dat aan de
galg het windrad ontbrak, „het
welk alsdan met den meesten spoed
door toedoen van den Stadsarchi
tect werd aangebracht". Daarna
werden de executies „zonder ver
deren tegenspoed" voltrokken.
HET SCHAVOT werd in 1855
(vijftien jaar voor de afschaffing
van de doodstraf) afgebroken. De
fraaie 17de eeuwse eiken „uur
wijzer des doods", waarop ten ge
rieve van de burgerij eeuwenlang
het tijdstip van elke executie werd
aangegeven, heeft thins een plaats
gevonden in het Frans Hals
museum
De Tweede-Kamer débatten in mei
1870 werden tijdens de behandeling
van het wetsontwerp tot afschaffing
van de doodstraf in de koffiekamer
voortgezet. (Tekening P. de Josse-
lin de Jong).
ALS HET DEBAT begint winden
de Kamerleden die anti zijn, daar
geen doekjes om. Vooral de wel
bespraakte afgevaardigde mr.
Heemskerk Azn., die snijdende op
merkingen aan het adres van de
verlegen bewindsman maakte en
die zelfs openlijk in twijfel trok of
de Memorie van Toelichting wel
Van Lilaar1 zelf was. Heemskerk
meende zeker te weten dat referen
daris A. de Pinto dit goed door
wrochte werkstuk had gemaakt.
Lilaar wreef steeds vaker zenuw
achtig zijn goudomrande bril en
streek telkens door zijn zware gol
vende baard toen men zijn wets
voorstel onder vuur nam.
SPREKEN WAS niet zijn sterkste
kant en daarom keek hij steeds hulpe-
lozer naar de afgevaardigden. Hij
wist alleen zeker dat de liberalen en
de mannen van het midden voor zijn
ontwerp zouden stemmen. Vooral aan
Van Akerlaken had Van Lilaar grote
steun. Deze liberaal bezwoer met zijn
luide kraakstem zijn medeleden, zich
niet de eer om het wetsontwerp tot
stand te brengen te laten ontgaan.
Nu was het niet zo, dat de enige beul,
die anno 1870 officieel in rijksdienst
was nog handen vol werk had en van de
ene op de andere dag werkeloos zou
worden.
Het tegendeel was het geval. Beul
Dirk Jansen leefde reeds bijna tien
jaar rustig in de omgeving van Arn
hem, waar men hem dagelijks in zijn
tuintje kon zien werken of zijn ko
nijntjes voeren.
Dirk Jansen, die bij zijn buurtgeno
ten erg gezien was, leek meer op een
achtenswaardige grutter, dan op ie
mand die reeds tientallen misdadigers
ter dood had gebracht. Hij was de
laatste maai in 1861 in Maastricht in
actie moeten komen.
ZEVEN JAAR eerder had Amster
dam, de stad die hem op 35-jarige
leeftijd als „stadsscherprechter" had
aangesteld, voor de laatste maal een
beroep op hem gedaan. Toen opende
hij daar nog eenmaal het valluik on
der het schavot en maakte zo een ein
de aan het leven van de 22-jarige
Duitser Johann Heinrich Kemper, die
de vrouw en twee kinderen van zijn
baas, groenteman Prikwinkel aan de
Ringdijk, had vermoord en een kind
en de dienstbo-de levensgevaarlijk ver
wond.
Deze terechtstelling gebeurde met m
het openbaar, zoals tot 1837 gebruike
lijk was, maar voor de ringmuur van
de cellulaire gevangenis op de Schans
bij de Leidsepoort.
MAAR OOK tot 1861 had beul Dirk
Jansen niet vaak de drie glaasjes je
never extra geleegd waarmee hij zich
moed indronk als hij een terechtstel
ling had uit te voeren.
Bij zijn sollicitatie in 1837 (Dirk
schreef daarin: „ik heb achtmaal een
kapitale executie meegemaakt en er
één zelf voltrokken. Ik ben als jon-
I I NU
t