Beethoven twee eeuwen geleden geboren DE MAGISCHE KRACHT VAN EEN HERDENKINGSCYCLUS RENARDS PEENHAAR" MEESTER VESTDIJK EN MEESTER ECKHART: Litteraire Kanttekeningen Drie N.Ph.O. concerten Roman over een listig ventje een verhulde identificatie ZATERDAG 9 MEI 1970 IN HET „HEIL1GENSTADTER TESTA MENT" doet Beethoven de bekentenis, dat hij meermalen van plan is geweest een einde aan zijn leven te maken „nur sie, die Kunst, sie hielt mich zurück, ach es dünkte mir unmöglich, die Welt eher zu verlassen, bis ich das alles hervorgebracht, wozu ich mich aufgelegt fühlte" Beethoven was zich vol komen bewust van de afschuwelijke kwaal die hem bedreigde, en waarvoor in die tijd nog geen genezing bestond hij wist dat hij stok doof zou worden dat was in het najaar 1802 Maar hij bestreed zijn vertwijfeling met zijn werkkracht, want juist in die tijd zette hij zijn Tweede Symfonie op papier. Hij schreef als het ware zijn eigen remedie: een vrolijk, zonnig werk, tintelend van levensvreugde. In het voorjaar 1803, werd deze symfonie voor het eerst uitgevoerd. Het programma van dit con cert in Wenen vermeldde verder nog: de Eerste Symfonie, het Derde Pianoconcert en het Ora torium „Christus am Oelberg"! Van lange pro gramma's gesproken in 1808 vond in het Theater an der Wien een concert plaats, dat begon met de Zesde Symfonie, gevolgd door een Aria en het Gloria uit de C-Dur Messe, met als afsluiting voor de pauze: het Vierde Pianoconcert. Het tweede deel van het concert bestond uit: de Vijfde Symfonie, het Sanctus uit de C-Dur Messe, een improvisatie aan het klavier en de juist voltooide „Chorphantasie" Om een dergelijk programma uit te voeren heeft men tegenwoordig drie of vier avonden nodig. In plaats van radio en t.v. VOORDAT IK de bij uitgeverij Meulenhoff verschenen ver taling van „Poil de Carotte" van Jules Renard en vertaald door Thérèse Corups, onder ogen kreeg, kende ik van deze schrijver slechts de bundel „Histoires naturelles" een boek dat ooit in Nederlandse vertaling verschenen is onder de titel „Natuurlijke Historietjes". Dit boek bevat korte schetsen over dieren en valt vooral op door het gemak waarmee Renard er steeds weer in slaagt deze dieren een ogenblik tot leven te wekken en ze als het ware laat overspringen van werkelijkheid naar verbeel ding. In het boek „Poil de Carotte" dat in vertaling „Peenhaar" heet, gebeuren soortgelijke dingen maar terwijl de schetsen uit „Histoires naturelles" bijna gedichten zijn, is er in „Peenhaar" sprake van een zekere ontwikkeling die doet den ken aan die van een roman. Bewuste stijl Rancune als inspiratie Persoonlijke betrokkenheid Isolement DE BEETHOVEN-CYCLUS 1970 in Haarlem door het N. Ph. O. onder lei ding van Henri Arends, omvat drie concerten op 13 en 20 mei en op 3 juni. Uitgevoerd zullen worden: onder 'andere de Eerste, de Vijfde, de Zesde en de Negende Symfonie, het Tweede Pianoconcert en het Vioolconcert. Als solisten zullen medewerken: Adri an Aeschbacher, piano Edith Peine- mann, viool Erna Spoorenberg, so praan Aafje Heynis, alt Lode De- vos, tenor en Guus Hoekman, bas. Het Toonkunstkoor uit Amsterdam zingt het slotkoor in de Negende Symfonie. Zonder voorbehoud kan gezegd wor den dat deze cyclus in zijn opzet een waardige herdenking vormt voor de 200ste geboortedag van Ludwig van Beethoven. Negenenvijftig jaar geleden echter zou men met een dergelijke cyclus geen genoegen genomen hebben! Voor mij ligt het programma van de Beet- hovencyclus 1911 in Den Haag. Het is een lijvig boekwerk, dat is samenge steld door Wouter Hutschenruyter in opdracht van de Vereniging „Het Beethovenhuis". Negentienhonderdelf was geen herdenkingsjaar, maar niette min nam de cyclus vijftien avonden in beslag. Op 8 april in hét Gebouw voor Kun sten en Wetenschappen: „Fidelio", Opera in twee bedrijven. 17 april de „Missa Solemnis" voor vier solo-stemmen, koor, orkest en or gel. 18 en 19 april: piano-avonden. 20 april sonates voor cello en piano solist Pablo Casals 21 april: het trio in Bes Op. 97 en het trio in Es. no 2, gespeeld door Cortot, Thibaud en Casals! 22 april, de eerste, de Tweede en de Derde Symfonie. 23 april, de Vierde en de Vijfde Symfonie en het Vioolconcert. 24 april, de Zesde en de Zevende Symfonie en het Vierde Pianoconcert, 25 april sonates voor viool en piano, Carl Flesch en Conrad Ansorge. 26 april de Achtste en de Negende Symfonie, met mevrouw Aaltje Noor- dewier-Reddingius en mevrouw Pauli ne de Haan-Manifarges ,de heer Josef Tyssen en de heer Jan Sol en een koor samengesteld uit 400 dames en heren uit Den Haag, Leiden en Rot terdam. Dirigent: Siegmund von Hau- segger, Hamburg. 27, 28 en 29 april strijkkwartetten door het Boheemsche Strijkkwartet. 30 april tenslotte kamermuziekmid- dag met blazers het kwintet en het septet en het trio voor twee hobo's en Engelse hoorn, met D. P. W. van Emmerik, Jaap Stotijn en Ph. Th. Brinkman. De contrabassist Samuel Blazer speelde mee in het septet. De symfonie-concerten stonden on der leiding van Siegmund von Hauseg- ger. Fidelio wend gedirigeerd door Henri Viotta en de Missa Solemnis door Willem Kes. DAT WAS EEN andere tijd. Er was nog geen radio en geen televisie, de grammofoonplaten-industrie stond nog in de kinderschoenen. De mensen moesten naar de concertzaal om Beet hoven te horen. Wat nu precies de magische aantrekkingskracht van een Beethoven-cyclus is, valt moeilijk te zeggen, maar dit jaarlijkse evenement herhaalt zich nog steeds. De enige vergelijkbare muzikale gebeurtenis die onweerhoudbaar en onverkort ieder jaar plaats vindt is de Matthaus Passion. Overigens zal niemand het in zijn hoofd halen om ieder jaar een Strawinsky of Bartok-cyclus te orga niseren. C. Henriëtte Sontag èn Karoline Unger, twee zangeressen uit de kring van Beethoven. Aafie Hevnis (links) en Erna Spoorenberg, zangeressen in de cyclus van het N.Ph.O. Dat zal misschien nog wel eens an ders worden, maar voorlopig zal de traditie van de Beethoven-cyclus wel gehandhaafd blijven. Beethoven spreekt een taal die iedereen begrijpt, maar het wonderlijke is, dat hij nooit zijn best deed om begrepen te wor den. Hij hield zich niet aan normen en vormen. Hij vocht voor zijn vrijheid als mens en als kunstenaar. Hij was een idealist en hij werkte als een be zetene om zijn muzikale invallen op het notenpapier vast te leggen. Op 7 mei van het jaar 1824 vond in Wenen de eerste uitvoering plaats van zijn Negende Symfonie. In talloze concertzalen zal deze symfonie, dit jaar wederom klinken, in Haarlem op de laatste avond van de cyclus; op woensdagavond 3 juni. Beethovens meesterwerk is een vi sioen van de bewustwording der mens heid de verlossing uit de boze droom der machtswellust en de over winning van het geloof in de wereld vrede. J. H. MOOLENIJZER. DE EERSTE UITGAVE van „Peen haar" verscheen in 1894, de definitie ve versie, die ook de vertaalster heeft aangehouden verscheen in 1902 en uit deze uitgave stammen ook de tekenin gen van Felix Valloton die ook in de Nederlandse uitgave zijn opgenomen. Hoewel het weinig zin kan hebben het verhaal van „Poil de Carotte" na te vertellen het valt geheel uiteen in momenten moet men toch weten dat Peenhaar het jongetje is dat door zijn moeder, door Renard steevast mada me Lepic genoemd, meer wordt ge haat dan liefgehad. Hij ontwikkelt zich zo tot een wat gemelijk ventje dat slechts door list en berekening iets van de liefde probeert te verwerven die an dere kinderen ontvangen zonder er enige moeite voor te doen. Het boek speelt op het platteland en dikwijls stelt „Poil de Carotte" zich voor, zo als hij zich voorstelt dat de mensen iets om hem geven, dat er tussen hem en het natuurgebeuren bepaalde con tacten bestaan. Maar zoals ik al schreef ligt de kracht van het boek niet in de eerste plaats in het verhaal maar, integendeel, in de manier waar op Renard daaruit momentopnamen geeft en daarmee juist het verhaal versplintert. Al dadelijk tekenend voor de sfeer waarin het gehele boek zich afspeelt is het verhaaltje waarmee „Poil de Carotte" opent. Het heet „Het kippen hok" en begint me de zin: „Ik wed, zegt madame Lepic, dat Honorine weer heeft vergeten het kippenhok dicht te doen." En even verder: „Als jij het eens ging sluiten, Felix?" Maar grote broer Felix antwoordt dat het zijn taak niet is en als het tenslotte blijkt dat niemand zin heeft het kippen hok dicht te doen, komt madame Le pic tenslotte op een idee. „God wat stom van me!" zegt ze, „dat ik daar niet eerder aan denk. Peenhaar, ga het kippenhok afs1 uiten!". Renard maakt dan een prachtige sarcastische opmerking en schrijft: „Dat koos naampje geeft ze haar jongstgeborene omdat hij rood haar heeft en een ge spikkeld vel." Hij vervolgt het ver haal met de zin: „Peenhaar die onder tafel met niets zit te spelen, komt overeind en zegt bedeesd: Mama, maar ik ben ook bang." „Wat, ant woordt madame Lepic daarop, zo'n grote kerel? Laat me niet lachen. Op geschoten alsjeblieft!" Zijn zusje en zijn broer dragen ook hun steentje bij om Peenhaar aan te moedigen en zijn zus blijkt wel bereid hem met een kaars bij te lichten. Bij het eind van de gang gekomen, blijft zij daar ech ter wachten en wanneer een windvlaag de kaars uitwaait, neemt ze de benen. Er volgt dan een beschrijving van Peenhaar in het donker die zo evoca tief is dat ik niet na kan laten hem in zijn geheel over te nemen. „Peeen— haar, met geknepen billen, neerge- plante hielen, zet het in het donker op een beven. Het is zc aardeduister dat hij zich blind waant. Nu en dan slaat een rukwind om hem heen, als een ijzig laken, om hem mee te sleuren. Zijn dat geen vossen, wolven zelfs, die tussen zijn vingers, tegen zijn wang ademen? Het beste is op de gis los te stormen naar het kippenhok, met zijn hoofd naar voren om in de duisternis een 'gat te boren. Graaiend krijgt hij het haakje van de deur beet Wanneer hij dan trots in de kamer te rugkeert en op de gezichten van zijn familieleden zoekt naar tekenen van de zorg die zij zich over hem hebben gemaakt, gaat iedereen gewoon door met wat hij bezig was te doen. Ma dame Lepic zegt tegen hem: „Peen haar, voortaan doe jij het elke avonid." UIT HET FEIT dat het navertellen van dit eerste hoofdstuk van „Poil de Carotte" ongeveer de halve lengte vraagt van het verhaal zelf, blijkt vooral dat het bij Renard in de eerste plaats gaat om details. Zijn stijl is on gelooflijk bewust en het gaat, dacht EEN MENS, een veertiende-eeuw se Dominicaner monnik, Nikolaus van Straats burg genaamd, ziet op gevorderde leeftijd terug op zijn leven. Veel kerkelijke functies heeft hij bekleed, maar aan één daarvan blijft zijn herinnering onver mijdelijk haken: hij was het, die enkele tientallen jaren voordien door de toen malige paus Johannes XXII werd benoemd tot vicaris-generaal voor de Inquisitie binnen de Dominicaner orde, en wel in de door nieuwlichters als de Bergharden, Broeder van de Vrije Geest of hoe zij zich noemen mochten in beroering gebrachte Rijnstreek, voornamelijk de stad Keulen. Nikolaus wist wie zijn tegenspeler was: Aartsbisschop Heinrich von Virneburg, een volbloedig heerschap, dat zijn gemis aan politiek succes trachtte te compenseren door een buitensporige ijver in de kettervervolging. Nog iets was hem niet onbekend gebleven: zijn inquisitoire op dracht gold eigenlijk één, wiens mystiek geaarde leerstellingen hij weliswaar niet onvoorwaardelijk onderschreef, maar die hem door zijn onafhankelijkheid van geest en de diepzinnigheid van zijn godsbeschouwinq oprechte eerbied inboezem de. Eckhart von Hóehheim was zijn naam, meester Eckhart sinds hij met de doctorstitel onderscheiden was, en zijn kerkelijke loopbaan zowel als zijn predi katies en geschriften rechtvaardigden méér nog dan zijn universitaire graad de erenaam waarbij hij onder zijn aanhangers genoemd werd: lumen mundi, licht der wereld Desondanks of juist dientengevolge werd een ketterproces tegen hem aan gespannen, al stond het voor Nikolaus vast dat hij zijn beschermende inquisiteur zou zijn, die op vrijspraak aanstuurde. ik, niet te ver een verband te zien tus sen de manier waarop Renard de re acties van de lezer voorziet en de wij ze waarop Peenhaar bij zijn familie leden gevoelens probeert te wekken en te voorzien. Een groot aantal van deze hoofd stukken uit het boek gaat over het mislopen van deze berekeningen en daarin ligt, dacht ik, de essentie van „Peenhaar". Waar ondanks de lief deloze houding die Peenhaar steeds ontmoet en ondanks zijn verweer daar tegen er soms iets onverwachts ge beurt, ervaart hij dit als een contact. Een verhaal dat dit heel duidelijk te zien geeft is „De bladerenstorm". Dit verhaal begint met de mijns inziens prachtige zinnen: „Al een tijdlang houdt Peenhaar, dromend en suf fend, het hoogste blad van de popu lier in het oog. Hij denkt aan niets en wacht of het beweegt. Het is of het, los van de boom, in afzondering leeft, alleen, zonder steel, in vrijheid." „Hij denkt aan niets en wacht of het be weegt", schrijft Renard en men zou denken dat Peenhaar wanneer straks de wind zal blijken op te steken, te vreden zal zijn dat zijn verwachtingen zijn uitgekomen. Dit blijkt echter niet het geval. Wanneer de wind opsteekt ontwikkelt deze zich tot een wervel wind, die zoals Renard schrijft, Peen- haar's hart opveegt als een stuk pa pier van de straat. EEN ANDER THEMA van „Poil de Carotte" is de intellectuele ontwikke ling die de held ervan doormaakt. Vooral vermakelijk zijn de hoofdstuk jes waarin hij zijn ontluikend litterai re talent in de huiselijke kring uitpro beert. Vanzelfsprekend krijgt hij slechts hoon en achterdocht als antwoord. In een nawoord schrijft de vertaalster Thérèse Cornips dat Renard bij het schrijven van „Poil de Carotte" vooral door rancune tegen zijn moeder geïn spireerd is geweest. De moeder van Peenhaar madame Lepic, zou grote gelijkenis vertonen met de moeder van Renard die hem een „inktsehijter" DIT HISTORISCHE gegeven, pas klaar gemaakt voor het eigenlijke the ma, heeft Simon Vestdijk tot onder werp gekozen van zijn laatst versche nen publicatie Het proces van Mees ter Eckhart (Uitgeverij Nijgh Van Ditmar), geen roman, geen biogra fie, nauwelijks een „vie romancee wat dan wel? Een in verhaalvorm ge goten essay, een zelfgesprek, in zekere zin een rekening en verantwoording, afgelegd door een bejaard schrijver, in de eerste plaats aan zichzelf, via het werk ook aan zijn lezers, die het aan misverstanden omtrent het hoofdmo tief van het onvoorstelbaar veeldelige en gevarieerde oeuvre wel eens niet ontbroken zou kunnen hebben. Op het eerste gezicht ziet het er naar uit dat Vestdijk als zoveelste proeve van zijn zogenaamde virtuositeit een stof geko zen heeft die zich willig leende als ob ject van zijn onbedwingbare schrijf drang. Zo kan men deze niet-roman wel le zen en plezier beleven aan de spits vondige theologische formuleringen, het vernuftige schaakspel tussen macht en geloof, het suggestief aange brachte historische koloriet (dat trou wens uiterst sober gedoseerd werd), de geleidelijke opvoering van de span ning naar de climax: de authentieke preek op de tekst Lucas 10-38, waarin de grijze verdachte met het indringen de woord van zijn dichtertaal de kern van zijn geloofsovertuiging uitspreekt en aan het slot verklaart „alles te her roepen wat hij als dwaling verkon digd zou hebben" zonder daarmee iets te herroepen. MAAR VESTDIJKS „verhaal" is iets anders dan een geschiedkundige reconstructie. Hij heeft niet alleen bij wijze van kunstgreep de ik-vorm geko zen en als verteller de plaats van de ooggetuige en, meer nog, van een on middellijk betrokkene ingenomen. Hij is zeer persoonlijk bij de tragiek van Meester Eckhart betrokken en diens levens- en wereldbeschouwing over een volstrekt ondeelbare Eenheid, een Naam- en vormloze, een Onkenbare die zich zelf niet kan kennen, is aan het centrale thema van Vestdijks symfonische levenswerk onmisken baar verwant. Wie dat grondakkoord van zijn oeu vre in zijn oorsprong tracht te achter halen komt door alle transfiguraties van romans, gedichten, essays, musi cologische verkenningen heen onver mijdelijk terecht bij Ina Damman. „Ina" is, werd, het symbool van het Absolute, waarin alle tegenstellingen zijn opgeheven: leven en dood, he- grensdheid en oneindigheid, tijd en eeu wigheid. Ina is de jeugdervaring van een eenheidsbeleving noem het een godsontmoeting, een gelukzaligheid waarin de tijd ongedaan is gemaakt: een „eeuwig Nu", waarvan bij Vest dijk sprake is in zijn meesterlijke es say over „Het eeuwige telaat" en dat men bij Meester Eckhart woordelijk kan terugvinden. En Ina betekent ook zoveel als de exodus, de verloren kans, de onbereikbaarheid van het volmaakte, het begin van „de wanho pige worsteling" uit Vestdijks „De toekomst der religie", de worsteling namelijk tussen frustratie en een heidsverlangen, gevallen engel en ma donna contradicties die in zijn oeuvre in allerlei varianten, mense lijk in diverse vermommingen terugke ren. Men kan ze waarnemen in Het Vijfde Zegel en Rumeiland, in de Na dagen van Pilatus en de Slingeland-cy- cius, in Een moderne Antonius en A.k- taion onder de Sterren, natuurlijk in de achtdelige Anton Wachter-roman en als men goed leest, dat wil zeggen léést, in alles wat zijn hand schreef. Als Nol Rieske voor het eerst en het laatst in „De koperen tuin" zegt het „paradijs" - met Trix Cuperus sa men is en in „vervoerd geprevel met haar spreekt, blijkt ze verdwenen te zijn, „maar ik liet me niet storen, en ging voort met haar te spreken als te gen een aanwezige." Een levenswerk lang is Vestdijk in gesprek met het noemde. Er is inderdaad sprake van wraak in „Peenhaar" maar van een wraak die op de lachspieren werkt. De humor van die wraak ligt, dacht ik, in de kloof die er bestaat tussen de volledige onmondigheid van het jongetje Peenhaar en het feit dat men daarover leest in een voor ieder toe gankelijk boek. De wraak van Renard gaat echter verder en geldt ook een opvatting van de roman. Het in frag menten uiteengevallen leven van Peen haar staat wel zeei in tegenstelling tot de overzichtelijke levensloop die romanciers uit de tijd waarin „Peen haar" is geschreven als norm zagen. In die zin is „Peenhaar" als het ver haaltje „De bladerenstorm" en roept veel meer op dan het aanvankelijk lijkt te beloven. GERRIT BAKKER. afwezige-aanwezige, het onbereikbare en onzegbare, dat zich in de menselijke afkoeling aan hem voordeed als „glin stering", als „fonkelende dwaallich ten", als „ijskristallen", afglanzen in verschillende aggregatietoestande n van „het vonkje", meester Eckharts mystieke kern, waarin de mens de God in zich verwerkelijkt evenals in omgekeerde richting God zich in de mens verwerkelijkt. MAAR DE TERUGKEER van Vest dijks tragische kernmotief in deze Eckhart-compositie is niet alleen het verrassende. Het is de modulatie, de verwerking, de geleidelijke ontwikke ling en dus voorbereiding van het slot akkoord en dat slotakkoord zelf. Door de projectie in het verleden, de zoge naamd historische roman (die Vest dijk immers vaak ter distanciëring benutte) eigen, klinkt het onpersoon lijk genoeg om de autobiografie te kun nen camoufleren. Tussen de Domini caanse celmonnik Eckhart, mystisch denker over het ondoorgrondelijke Eni ge Ene, en Simon Vestdijk, kluizenaar- dichter van de sonnettencyclus Madon na met de valken, mag een tijdsduur van zes en een halve eeuw liggen, de stervensbiecht van de een en de een zaamheidsbelijdenis van de ander zijn identiek: ze zijn zich van het onzegba re bewust en de erkenning daarvan bevestigt de tragiek van het ondoor- breekbare isolement. „Ik was verstrikt in de woorden, daar is alles mee gezegd, de weerleg gingen, de definities, de rusteloze dia lectiek der gedachten, waarmee de in de tijdelijkheid verstrikte mens de eeuwigheid poogt te vangen". En de dichter van Madonna met de val ken besluit een sonnet (en niet daarin alleen) aldus: „De woorden die gij in uw kerker preekt, O dichter, blijven eenzaam als gijzelf Maar hoort de nagalm, diep in 't steengewelf", Deze terzine staat in een cyclus van honderdvijftig sonnetten, die men in zijn geheel moet lezen om de „nagalm" ervan te horen in wat er aan werk aan voorafging en op volgde. Maar deze machteloze bezetenheid, deze duister- diepe bron van misverstanden is niet de voornaamste „zonde". DE MENS als homo dei, als „kweek plaats van God" en drager van „de vonk" heeft en dat is noodlottiger gezondigd tegen de mensen, tegen „de genen zegt Eckhart die ik heb liefgehad, omdat ik de liefde, en niet ten onrechte, wantrouwde als een al gemeen aangeprezen weg tot God. God is niet door liefde te benaderen, want dat kost geen moeite maar niemand benadert Hem, die de liefde verraadt, uit gemakzucht, betweterij, hovaar dij, de bezigheid van de knappe den ker, de terughouding van de loyale ordebroeder, de gevierde scholast." Dat, zegt hij, is een daad van onverde digbare onachtzaamheid. En daarom stelde hij in zijn over „de stad van de ziel" handelende preek op de tekst uit Lucas (X.38) de met een kom soep dienende Martha boven de aanbidden de Maria. Twee jaar na zijn dood werden 28 stellingen van Meester Eckhart bij pauselijk bul voor ketters verklaard, pauselijke bul voor ketters verklaard. Nu". En Vestdijk? Steeds weer keer de hij terug tot Ina Damman, in weer strevende verbondenheid en werkend aan zijn Unvollendete. Het is onvoltooi- baar dat is de tragiek van de scheppende mens, Meester Eckhart dan wel Simon Vestdijk. C. J. E. DINAUX

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 19