Beethoven twee eeuwen geleden geboren
DE MAGISCHE KRACHT VAN
EEN HERDENKINGSCYCLUS
RENARDS
PEENHAAR"
MEESTER VESTDIJK EN
MEESTER ECKHART:
Litteraire
Kanttekeningen
Drie N.Ph.O.
concerten
Roman over een
listig ventje
een verhulde identificatie
ZATERDAG 9 MEI 1970
IN HET „HEIL1GENSTADTER TESTA
MENT" doet Beethoven de bekentenis,
dat hij meermalen van plan is geweest
een einde aan zijn leven te maken „nur sie,
die Kunst, sie hielt mich zurück, ach es dünkte
mir unmöglich, die Welt eher zu verlassen, bis
ich das alles hervorgebracht, wozu ich mich
aufgelegt fühlte" Beethoven was zich vol
komen bewust van de afschuwelijke kwaal die
hem bedreigde, en waarvoor in die tijd nog
geen genezing bestond hij wist dat hij stok
doof zou worden dat was in het najaar
1802 Maar hij bestreed zijn vertwijfeling
met zijn werkkracht, want juist in die tijd zette
hij zijn Tweede Symfonie op papier. Hij schreef
als het ware zijn eigen remedie: een vrolijk,
zonnig werk, tintelend van levensvreugde. In
het voorjaar 1803, werd deze symfonie voor het
eerst uitgevoerd. Het programma van dit con
cert in Wenen vermeldde verder nog: de Eerste
Symfonie, het Derde Pianoconcert en het Ora
torium „Christus am Oelberg"! Van lange pro
gramma's gesproken in 1808 vond in het
Theater an der Wien een concert plaats, dat
begon met de Zesde Symfonie, gevolgd door
een Aria en het Gloria uit de C-Dur Messe,
met als afsluiting voor de pauze: het Vierde
Pianoconcert. Het tweede deel van het concert
bestond uit: de Vijfde Symfonie, het Sanctus
uit de C-Dur Messe, een improvisatie aan het
klavier en de juist voltooide „Chorphantasie"
Om een dergelijk programma uit te voeren
heeft men tegenwoordig drie of vier avonden
nodig.
In plaats van radio en t.v.
VOORDAT IK de bij uitgeverij
Meulenhoff verschenen ver
taling van „Poil de Carotte"
van Jules Renard en vertaald door
Thérèse Corups, onder ogen kreeg,
kende ik van deze schrijver slechts
de bundel „Histoires naturelles"
een boek dat ooit in Nederlandse
vertaling verschenen is onder de
titel „Natuurlijke Historietjes". Dit
boek bevat korte schetsen over
dieren en valt vooral op door het
gemak waarmee Renard er steeds
weer in slaagt deze dieren een
ogenblik tot leven te wekken en
ze als het ware laat overspringen
van werkelijkheid naar verbeel
ding. In het boek „Poil de Carotte"
dat in vertaling „Peenhaar" heet,
gebeuren soortgelijke dingen maar
terwijl de schetsen uit „Histoires
naturelles" bijna gedichten zijn, is
er in „Peenhaar" sprake van een
zekere ontwikkeling die doet den
ken aan die van een roman.
Bewuste stijl
Rancune als inspiratie
Persoonlijke betrokkenheid
Isolement
DE BEETHOVEN-CYCLUS 1970 in
Haarlem door het N. Ph. O. onder lei
ding van Henri Arends, omvat drie
concerten op 13 en 20 mei en op 3
juni. Uitgevoerd zullen worden: onder
'andere de Eerste, de Vijfde, de Zesde
en de Negende Symfonie, het Tweede
Pianoconcert en het Vioolconcert.
Als solisten zullen medewerken: Adri
an Aeschbacher, piano Edith Peine-
mann, viool Erna Spoorenberg, so
praan Aafje Heynis, alt Lode De-
vos, tenor en Guus Hoekman, bas. Het
Toonkunstkoor uit Amsterdam zingt
het slotkoor in de Negende Symfonie.
Zonder voorbehoud kan gezegd wor
den dat deze cyclus in zijn opzet een
waardige herdenking vormt voor de
200ste geboortedag van Ludwig van
Beethoven.
Negenenvijftig jaar geleden echter
zou men met een dergelijke cyclus
geen genoegen genomen hebben! Voor
mij ligt het programma van de Beet-
hovencyclus 1911 in Den Haag. Het is
een lijvig boekwerk, dat is samenge
steld door Wouter Hutschenruyter in
opdracht van de Vereniging „Het
Beethovenhuis". Negentienhonderdelf
was geen herdenkingsjaar, maar niette
min nam de cyclus vijftien avonden in
beslag.
Op 8 april in hét Gebouw voor Kun
sten en Wetenschappen: „Fidelio",
Opera in twee bedrijven.
17 april de „Missa Solemnis" voor
vier solo-stemmen, koor, orkest en or
gel.
18 en 19 april: piano-avonden.
20 april sonates voor cello en piano
solist Pablo Casals
21 april: het trio in Bes Op. 97 en
het trio in Es. no 2, gespeeld door
Cortot, Thibaud en Casals!
22 april, de eerste, de Tweede en de
Derde Symfonie.
23 april, de Vierde en de Vijfde
Symfonie en het Vioolconcert.
24 april, de Zesde en de Zevende
Symfonie en het Vierde Pianoconcert,
25 april sonates voor viool en piano,
Carl Flesch en Conrad Ansorge.
26 april de Achtste en de Negende
Symfonie, met mevrouw Aaltje Noor-
dewier-Reddingius en mevrouw Pauli
ne de Haan-Manifarges ,de heer Josef
Tyssen en de heer Jan Sol en een
koor samengesteld uit 400 dames en
heren uit Den Haag, Leiden en Rot
terdam. Dirigent: Siegmund von Hau-
segger, Hamburg.
27, 28 en 29 april strijkkwartetten
door het Boheemsche Strijkkwartet.
30 april tenslotte kamermuziekmid-
dag met blazers het kwintet en het
septet en het trio voor twee hobo's
en Engelse hoorn, met D. P. W. van
Emmerik, Jaap Stotijn en Ph. Th.
Brinkman. De contrabassist Samuel
Blazer speelde mee in het septet.
De symfonie-concerten stonden on
der leiding van Siegmund von Hauseg-
ger. Fidelio wend gedirigeerd door
Henri Viotta en de Missa Solemnis
door Willem Kes.
DAT WAS EEN andere tijd. Er was
nog geen radio en geen televisie, de
grammofoonplaten-industrie stond nog
in de kinderschoenen. De mensen
moesten naar de concertzaal om Beet
hoven te horen. Wat nu precies de
magische aantrekkingskracht van een
Beethoven-cyclus is, valt moeilijk te
zeggen, maar dit jaarlijkse evenement
herhaalt zich nog steeds. De enige
vergelijkbare muzikale gebeurtenis
die onweerhoudbaar en onverkort
ieder jaar plaats vindt is de Matthaus
Passion. Overigens zal niemand het in
zijn hoofd halen om ieder jaar een
Strawinsky of Bartok-cyclus te orga
niseren.
C.
Henriëtte Sontag èn Karoline Unger, twee zangeressen uit de kring van Beethoven.
Aafie Hevnis (links) en Erna Spoorenberg, zangeressen in de cyclus van het
N.Ph.O.
Dat zal misschien nog wel eens an
ders worden, maar voorlopig zal de
traditie van de Beethoven-cyclus wel
gehandhaafd blijven. Beethoven
spreekt een taal die iedereen begrijpt,
maar het wonderlijke is, dat hij nooit
zijn best deed om begrepen te wor
den. Hij hield zich niet aan normen en
vormen. Hij vocht voor zijn vrijheid
als mens en als kunstenaar. Hij was
een idealist en hij werkte als een be
zetene om zijn muzikale invallen op
het notenpapier vast te leggen.
Op 7 mei van het jaar 1824 vond
in Wenen de eerste uitvoering plaats
van zijn Negende Symfonie. In talloze
concertzalen zal deze symfonie, dit
jaar wederom klinken, in Haarlem op
de laatste avond van de cyclus; op
woensdagavond 3 juni.
Beethovens meesterwerk is een vi
sioen van de bewustwording der mens
heid de verlossing uit de boze
droom der machtswellust en de over
winning van het geloof in de wereld
vrede.
J. H. MOOLENIJZER.
DE EERSTE UITGAVE van „Peen
haar" verscheen in 1894, de definitie
ve versie, die ook de vertaalster heeft
aangehouden verscheen in 1902 en uit
deze uitgave stammen ook de tekenin
gen van Felix Valloton die ook in de
Nederlandse uitgave zijn opgenomen.
Hoewel het weinig zin kan hebben het
verhaal van „Poil de Carotte" na te
vertellen het valt geheel uiteen in
momenten moet men toch weten dat
Peenhaar het jongetje is dat door zijn
moeder, door Renard steevast mada
me Lepic genoemd, meer wordt ge
haat dan liefgehad. Hij ontwikkelt zich
zo tot een wat gemelijk ventje dat
slechts door list en berekening iets van
de liefde probeert te verwerven die an
dere kinderen ontvangen zonder er
enige moeite voor te doen. Het boek
speelt op het platteland en dikwijls
stelt „Poil de Carotte" zich voor, zo
als hij zich voorstelt dat de mensen
iets om hem geven, dat er tussen hem
en het natuurgebeuren bepaalde con
tacten bestaan. Maar zoals ik al
schreef ligt de kracht van het boek
niet in de eerste plaats in het verhaal
maar, integendeel, in de manier waar
op Renard daaruit momentopnamen
geeft en daarmee juist het verhaal
versplintert.
Al dadelijk tekenend voor de sfeer
waarin het gehele boek zich afspeelt
is het verhaaltje waarmee „Poil de
Carotte" opent. Het heet „Het kippen
hok" en begint me de zin: „Ik wed,
zegt madame Lepic, dat Honorine
weer heeft vergeten het kippenhok
dicht te doen." En even verder: „Als
jij het eens ging sluiten, Felix?" Maar
grote broer Felix antwoordt dat het
zijn taak niet is en als het tenslotte
blijkt dat niemand zin heeft het kippen
hok dicht te doen, komt madame Le
pic tenslotte op een idee. „God wat
stom van me!" zegt ze, „dat ik daar
niet eerder aan denk. Peenhaar, ga
het kippenhok afs1 uiten!". Renard
maakt dan een prachtige sarcastische
opmerking en schrijft: „Dat koos
naampje geeft ze haar jongstgeborene
omdat hij rood haar heeft en een ge
spikkeld vel." Hij vervolgt het ver
haal met de zin: „Peenhaar die onder
tafel met niets zit te spelen, komt
overeind en zegt bedeesd: Mama,
maar ik ben ook bang." „Wat, ant
woordt madame Lepic daarop, zo'n
grote kerel? Laat me niet lachen. Op
geschoten alsjeblieft!" Zijn zusje en
zijn broer dragen ook hun steentje bij
om Peenhaar aan te moedigen en zijn
zus blijkt wel bereid hem met een
kaars bij te lichten. Bij het eind van
de gang gekomen, blijft zij daar ech
ter wachten en wanneer een windvlaag
de kaars uitwaait, neemt ze de benen.
Er volgt dan een beschrijving van
Peenhaar in het donker die zo evoca
tief is dat ik niet na kan laten hem
in zijn geheel over te nemen. „Peeen—
haar, met geknepen billen, neerge-
plante hielen, zet het in het donker op
een beven. Het is zc aardeduister dat
hij zich blind waant. Nu en dan slaat
een rukwind om hem heen, als een
ijzig laken, om hem mee te sleuren.
Zijn dat geen vossen, wolven zelfs, die
tussen zijn vingers, tegen zijn wang
ademen? Het beste is op de gis los te
stormen naar het kippenhok, met zijn
hoofd naar voren om in de duisternis
een 'gat te boren. Graaiend krijgt hij
het haakje van de deur beet
Wanneer hij dan trots in de kamer te
rugkeert en op de gezichten van zijn
familieleden zoekt naar tekenen van
de zorg die zij zich over hem hebben
gemaakt, gaat iedereen gewoon door
met wat hij bezig was te doen. Ma
dame Lepic zegt tegen hem: „Peen
haar, voortaan doe jij het elke
avonid."
UIT HET FEIT dat het navertellen
van dit eerste hoofdstuk van „Poil de
Carotte" ongeveer de halve lengte
vraagt van het verhaal zelf, blijkt
vooral dat het bij Renard in de eerste
plaats gaat om details. Zijn stijl is on
gelooflijk bewust en het gaat, dacht
EEN MENS, een veertiende-eeuw se Dominicaner monnik, Nikolaus van Straats
burg genaamd, ziet op gevorderde leeftijd terug op zijn leven. Veel kerkelijke
functies heeft hij bekleed, maar aan één daarvan blijft zijn herinnering onver
mijdelijk haken: hij was het, die enkele tientallen jaren voordien door de toen
malige paus Johannes XXII werd benoemd tot vicaris-generaal voor de Inquisitie
binnen de Dominicaner orde, en wel in de door nieuwlichters als de Bergharden,
Broeder van de Vrije Geest of hoe zij zich noemen mochten in beroering gebrachte
Rijnstreek, voornamelijk de stad Keulen. Nikolaus wist wie zijn tegenspeler was:
Aartsbisschop Heinrich von Virneburg, een volbloedig heerschap, dat zijn gemis
aan politiek succes trachtte te compenseren door een buitensporige ijver in de
kettervervolging. Nog iets was hem niet onbekend gebleven: zijn inquisitoire op
dracht gold eigenlijk één, wiens mystiek geaarde leerstellingen hij weliswaar niet
onvoorwaardelijk onderschreef, maar die hem door zijn onafhankelijkheid van
geest en de diepzinnigheid van zijn godsbeschouwinq oprechte eerbied inboezem
de. Eckhart von Hóehheim was zijn naam, meester Eckhart sinds hij met de
doctorstitel onderscheiden was, en zijn kerkelijke loopbaan zowel als zijn predi
katies en geschriften rechtvaardigden méér nog dan zijn universitaire graad de
erenaam waarbij hij onder zijn aanhangers genoemd werd: lumen mundi, licht der
wereld Desondanks of juist dientengevolge werd een ketterproces tegen hem aan
gespannen, al stond het voor Nikolaus vast dat hij zijn beschermende inquisiteur
zou zijn, die op vrijspraak aanstuurde.
ik, niet te ver een verband te zien tus
sen de manier waarop Renard de re
acties van de lezer voorziet en de wij
ze waarop Peenhaar bij zijn familie
leden gevoelens probeert te wekken en
te voorzien.
Een groot aantal van deze hoofd
stukken uit het boek gaat over het
mislopen van deze berekeningen en
daarin ligt, dacht ik, de essentie van
„Peenhaar". Waar ondanks de lief
deloze houding die Peenhaar steeds
ontmoet en ondanks zijn verweer daar
tegen er soms iets onverwachts ge
beurt, ervaart hij dit als een contact.
Een verhaal dat dit heel duidelijk te
zien geeft is „De bladerenstorm". Dit
verhaal begint met de mijns inziens
prachtige zinnen: „Al een tijdlang
houdt Peenhaar, dromend en suf
fend, het hoogste blad van de popu
lier in het oog. Hij denkt aan niets en
wacht of het beweegt. Het is of het,
los van de boom, in afzondering leeft,
alleen, zonder steel, in vrijheid." „Hij
denkt aan niets en wacht of het be
weegt", schrijft Renard en men zou
denken dat Peenhaar wanneer straks
de wind zal blijken op te steken, te
vreden zal zijn dat zijn verwachtingen
zijn uitgekomen. Dit blijkt echter niet
het geval. Wanneer de wind opsteekt
ontwikkelt deze zich tot een wervel
wind, die zoals Renard schrijft, Peen-
haar's hart opveegt als een stuk pa
pier van de straat.
EEN ANDER THEMA van „Poil de
Carotte" is de intellectuele ontwikke
ling die de held ervan doormaakt.
Vooral vermakelijk zijn de hoofdstuk
jes waarin hij zijn ontluikend litterai
re talent in de huiselijke kring uitpro
beert. Vanzelfsprekend krijgt hij slechts
hoon en achterdocht als antwoord. In
een nawoord schrijft de vertaalster
Thérèse Cornips dat Renard bij het
schrijven van „Poil de Carotte" vooral
door rancune tegen zijn moeder geïn
spireerd is geweest. De moeder van
Peenhaar madame Lepic, zou grote
gelijkenis vertonen met de moeder van
Renard die hem een „inktsehijter"
DIT HISTORISCHE gegeven, pas
klaar gemaakt voor het eigenlijke the
ma, heeft Simon Vestdijk tot onder
werp gekozen van zijn laatst versche
nen publicatie Het proces van Mees
ter Eckhart (Uitgeverij Nijgh Van
Ditmar), geen roman, geen biogra
fie, nauwelijks een „vie romancee
wat dan wel? Een in verhaalvorm ge
goten essay, een zelfgesprek, in zekere
zin een rekening en verantwoording,
afgelegd door een bejaard schrijver, in
de eerste plaats aan zichzelf, via het
werk ook aan zijn lezers, die het aan
misverstanden omtrent het hoofdmo
tief van het onvoorstelbaar veeldelige
en gevarieerde oeuvre wel eens niet
ontbroken zou kunnen hebben. Op het
eerste gezicht ziet het er naar uit dat
Vestdijk als zoveelste proeve van zijn
zogenaamde virtuositeit een stof geko
zen heeft die zich willig leende als ob
ject van zijn onbedwingbare schrijf
drang.
Zo kan men deze niet-roman wel le
zen en plezier beleven aan de spits
vondige theologische formuleringen,
het vernuftige schaakspel tussen
macht en geloof, het suggestief aange
brachte historische koloriet (dat trou
wens uiterst sober gedoseerd werd),
de geleidelijke opvoering van de span
ning naar de climax: de authentieke
preek op de tekst Lucas 10-38, waarin
de grijze verdachte met het indringen
de woord van zijn dichtertaal de kern
van zijn geloofsovertuiging uitspreekt
en aan het slot verklaart „alles te her
roepen wat hij als dwaling verkon
digd zou hebben" zonder daarmee iets
te herroepen.
MAAR VESTDIJKS „verhaal" is
iets anders dan een geschiedkundige
reconstructie. Hij heeft niet alleen bij
wijze van kunstgreep de ik-vorm geko
zen en als verteller de plaats van de
ooggetuige en, meer nog, van een on
middellijk betrokkene ingenomen. Hij is
zeer persoonlijk bij de tragiek van
Meester Eckhart betrokken en diens
levens- en wereldbeschouwing over
een volstrekt ondeelbare Eenheid, een
Naam- en vormloze, een Onkenbare
die zich zelf niet kan kennen, is aan
het centrale thema van Vestdijks
symfonische levenswerk onmisken
baar verwant.
Wie dat grondakkoord van zijn oeu
vre in zijn oorsprong tracht te achter
halen komt door alle transfiguraties
van romans, gedichten, essays, musi
cologische verkenningen heen onver
mijdelijk terecht bij Ina Damman.
„Ina" is, werd, het symbool van het
Absolute, waarin alle tegenstellingen
zijn opgeheven: leven en dood, he-
grensdheid en oneindigheid, tijd en eeu
wigheid. Ina is de jeugdervaring van een
eenheidsbeleving noem het een
godsontmoeting, een gelukzaligheid
waarin de tijd ongedaan is gemaakt:
een „eeuwig Nu", waarvan bij Vest
dijk sprake is in zijn meesterlijke es
say over „Het eeuwige telaat" en dat
men bij Meester Eckhart woordelijk
kan terugvinden. En Ina betekent ook
zoveel als de exodus, de verloren
kans, de onbereikbaarheid van het
volmaakte, het begin van „de wanho
pige worsteling" uit Vestdijks „De
toekomst der religie", de worsteling
namelijk tussen frustratie en een
heidsverlangen, gevallen engel en ma
donna contradicties die in zijn
oeuvre in allerlei varianten, mense
lijk in diverse vermommingen terugke
ren. Men kan ze waarnemen in Het
Vijfde Zegel en Rumeiland, in de Na
dagen van Pilatus en de Slingeland-cy-
cius, in Een moderne Antonius en A.k-
taion onder de Sterren, natuurlijk in
de achtdelige Anton Wachter-roman
en als men goed leest, dat wil zeggen
léést, in alles wat zijn hand schreef.
Als Nol Rieske voor het eerst en
het laatst in „De koperen tuin" zegt
het „paradijs" - met Trix Cuperus sa
men is en in „vervoerd geprevel met
haar spreekt, blijkt ze verdwenen te
zijn, „maar ik liet me niet storen, en
ging voort met haar te spreken als te
gen een aanwezige." Een levenswerk
lang is Vestdijk in gesprek met het
noemde. Er is inderdaad sprake van
wraak in „Peenhaar" maar van een
wraak die op de lachspieren werkt.
De humor van die wraak ligt, dacht
ik, in de kloof die er bestaat tussen
de volledige onmondigheid van het
jongetje Peenhaar en het feit dat men
daarover leest in een voor ieder toe
gankelijk boek. De wraak van Renard
gaat echter verder en geldt ook een
opvatting van de roman. Het in frag
menten uiteengevallen leven van Peen
haar staat wel zeei in tegenstelling
tot de overzichtelijke levensloop die
romanciers uit de tijd waarin „Peen
haar" is geschreven als norm zagen.
In die zin is „Peenhaar" als het ver
haaltje „De bladerenstorm" en roept
veel meer op dan het aanvankelijk
lijkt te beloven.
GERRIT BAKKER.
afwezige-aanwezige, het onbereikbare
en onzegbare, dat zich in de menselijke
afkoeling aan hem voordeed als „glin
stering", als „fonkelende dwaallich
ten", als „ijskristallen", afglanzen in
verschillende aggregatietoestande n
van „het vonkje", meester Eckharts
mystieke kern, waarin de mens de
God in zich verwerkelijkt evenals in
omgekeerde richting God zich in de
mens verwerkelijkt.
MAAR DE TERUGKEER van Vest
dijks tragische kernmotief in deze
Eckhart-compositie is niet alleen het
verrassende. Het is de modulatie, de
verwerking, de geleidelijke ontwikke
ling en dus voorbereiding van het slot
akkoord en dat slotakkoord zelf. Door
de projectie in het verleden, de zoge
naamd historische roman (die Vest
dijk immers vaak ter distanciëring
benutte) eigen, klinkt het onpersoon
lijk genoeg om de autobiografie te kun
nen camoufleren. Tussen de Domini
caanse celmonnik Eckhart, mystisch
denker over het ondoorgrondelijke Eni
ge Ene, en Simon Vestdijk, kluizenaar-
dichter van de sonnettencyclus Madon
na met de valken, mag een tijdsduur
van zes en een halve eeuw liggen, de
stervensbiecht van de een en de een
zaamheidsbelijdenis van de ander zijn
identiek: ze zijn zich van het onzegba
re bewust en de erkenning daarvan
bevestigt de tragiek van het ondoor-
breekbare isolement.
„Ik was verstrikt in de woorden,
daar is alles mee gezegd, de weerleg
gingen, de definities, de rusteloze dia
lectiek der gedachten, waarmee de in
de tijdelijkheid verstrikte mens de
eeuwigheid poogt te vangen". En
de dichter van Madonna met de val
ken besluit een sonnet (en niet daarin
alleen) aldus: „De woorden die gij in
uw kerker preekt, O dichter, blijven
eenzaam als gijzelf Maar hoort de
nagalm, diep in 't steengewelf",
Deze terzine staat in een cyclus van
honderdvijftig sonnetten, die men in zijn
geheel moet lezen om de „nagalm"
ervan te horen in wat er aan werk aan
voorafging en op volgde. Maar deze
machteloze bezetenheid, deze duister-
diepe bron van misverstanden is niet
de voornaamste „zonde".
DE MENS als homo dei, als „kweek
plaats van God" en drager van „de
vonk" heeft en dat is noodlottiger
gezondigd tegen de mensen, tegen „de
genen zegt Eckhart die ik heb
liefgehad, omdat ik de liefde, en niet
ten onrechte, wantrouwde als een al
gemeen aangeprezen weg tot God. God
is niet door liefde te benaderen, want
dat kost geen moeite maar niemand
benadert Hem, die de liefde verraadt,
uit gemakzucht, betweterij, hovaar
dij, de bezigheid van de knappe den
ker, de terughouding van de loyale
ordebroeder, de gevierde scholast."
Dat, zegt hij, is een daad van onverde
digbare onachtzaamheid. En daarom
stelde hij in zijn over „de stad van de
ziel" handelende preek op de tekst
uit Lucas (X.38) de met een kom soep
dienende Martha boven de aanbidden
de Maria.
Twee jaar na zijn dood werden 28
stellingen van Meester Eckhart bij
pauselijk bul voor ketters verklaard,
pauselijke bul voor ketters verklaard.
Nu". En Vestdijk? Steeds weer keer
de hij terug tot Ina Damman, in weer
strevende verbondenheid en werkend
aan zijn Unvollendete. Het is onvoltooi-
baar dat is de tragiek van de
scheppende mens, Meester Eckhart
dan wel Simon Vestdijk.
C. J. E. DINAUX