CONFECTIEKONINGEN C. EN A.
BEGONNEN ALS LOONMAAIERS
Berglandexpress werd in
twintig jaar een begrip
7i
Duitse textielfamilies
veroverden ons land
Emigratie naar Australië neemt weer toe
m
„HEIMWEE" MOET MISLUKKING CAMOUFLEREN
Groei
ZATERDAG
1970
Erbij
25
De boer op
Geheimtaal
-
Bedstee
STOOMLOC 051604/7 van de
Deutsche Bundesbahn met op de
Deutsche Bundesbahn met op
de „plaat" „lokbetriebsinspektor"
Schneck en „Lokführer" Osher
trok dezer dagen een bejaard res
tauratierijtuig plus een paar even
„antieke" personenrijtuigen van
Eindhoven via Venlo naar Mön-
chen Gladbach: kleine reprise van
de eerste Bergland-express die
„Katholieke welvaart"
voorjaar 1950 van Den Haag SS
naar Innsbruck reed onder aus
piciën van een groep samen
werkende reisbureaus, en die daar
mee de baanbreker werd voor een
uitgebreid net van toeristische
treinen.
(Van een onzer verslaggevers)
ALS MEVROUW mr. E. P. Broekman-Vriesman, ex-
landelijk vice-voorzitster van de Nederlandse Vereni
ging van Plattelandsvrouwen het voor het zeggen had
den zouden de Nederlandse emigrantenvrouwen in
Australië en Nieuw-Zeeland een stoomcursus Engels
krijgen en werk moeten zoeken om zich sneller en
beter te kunnen aanpassen in de nieuwe gemeenschap.
Na een oriëntatiereis van een maand door beide landen
als bestuurslid van de Algemene Emigratie Centrale
in Den Haag concludeert ze, dat teveel problemen ver
van huis „het kaartje heimwee krijgen opgeplakt".
Zondebok
Taalkennis
Verbetering,
Hulp bij de brand
(Van een onzer verslaggevers)
DE CONFECTIE-KLEINHANDEL in Nederland ts al lang geen „kleinhandel"
meer. Hij wordt beheerst door een aantal grootwinkelbedrijven, waarvan C en A
de machtigste is. Dat bedrijf, dat door het gezaghebbende Amerikaanse financiële
weekblad Business Week de op drie na grootste onderneming van Nederland ge
noemd wordt, zou een jaaromzet van ruim 3,5 miljard gulden hebben. Of dat
astronomische omzetcijfer alleen betrekking heeft op de verkopen in ons land, of
ook op de vestigingen elders (C en A heeft filialen in vele Europese landen en
zelfs buiten dit werelddeel)wordt niet uit de doeken gedaan. De Brenninkmeyers,
nazaten van de oprichters van C en A, voelen er namelijk niets voor, hun bedrijfs-
uitkomsten aan de grote klok te hangen. En daar het bedrijf als familie-n.v. niet
verplicht is om zijn cijfers of jaarverslagen te publiceren, blijft heel het financiële
reilen en zeilen van dit machtige concern voor de buitenwacht een gesloten boek,
in de letterlijke zin van dat woord. En om dezelfde reden was het onmogelijk, een
onderhoud met een der leden van de familie te versieren.
SLECHTS ééN DING Is algemeen
bekend. Het aanvangskapitaal van C.
en A. bedroeg 3301,16. Dat was na
melijk het bedrag dat de gebroeders
Clement en August (C en A) Brennink-
meyer op 1 januari 1841 bij elkaar leg
den om een textielhandeltje te begin
nen. En toen zij een dag na Kerstmis
van datzelfde jaar hun balans opmaak
ten, beseften ze dat zij raak gescho
ten hadden. Na veel gecijfer en ge
schrijf met ganzeveren keken de
broers elkaar voldaan glimlachend
aan. Want in dat eerste boekjaar had
den ze een winst gemaakt van 1000
gulden en 71 cent, ofwel bijna dertig
percent van hun werkkapitaal
DE BRENNINKMEYERS stamden
uit het Westduitse Westfalen, waar
overigens ook de families Voss, Lam-
pe, Kreymborg, Straeter, Hollenkamp,
de Peeks en de Cloppenburgs nu al
lemaal bekende namen in de Neder
landse confectiehandel vandaan
kwamen. De geschiedenis van hun
textielsuccessen was reeds in de der
tigjarige oorlog (1618-1648) begonnen.
Grote delen van Duitsland waren in
die jaren verwoest of platgebrand. Ge
dreven door armoede trokken iedere
zomer duizenden Duitsers de grenzen
van ons toen zeer welvarende landje
over, om in Holland bij de oogst te
helpen. Zij verhuurden zich als maai
ers van gras en koren, tegen beloning
van kost en inwoning. Zij kregen hier
al gauw de bijnaam van „hanneke-
maaiers", maar noemden zichzelf
„tjütten". In de herfst trokken ze
te voet! weer naar hun gezinnen
in Duitsland terug.
DE „TJÜTTEN" waren welkome,
want goedkope arbeidskrachten voor
de Hollandse boeren. De vrouwen van
die boeren, die ook de was voor de
h annekemaaiers deden, bemerkten al
gauw dat de kwaliteit van hun kleren
beter was dan die van de boeren
of hun Hollandse knechten. En het lag
voor de hand dat zij hun „gastarbei
ders" vroegen, een volgend jaar wat
van deze mooie, sterke stoffen uit
Duitsland voor hen mee te brengen.
DAT BRACHT enkele van deze
oogsthelpers op een idee. Zij lieten
zeis en wetsteen in het vervolg thuis in
Duitsland en trokken de Hollandse
grens over met een leren zak op hun
rug, waarin zij zo'n 60 tot 70 pond
staaltjes kledingstoffen meetorsten.
Daarmee gingen zij als marskramers
in ons land de boer op. Ze sliepen in
vaste herbergen, waar zij hun textiel
in bewaring gaven, en deden van meet
af aan goede zaken. De „fijndoekspoe-
pen", zoals de Friezen hen noemden,
waren na een paar jaar al zo thuis in
de herbergen, dat hun pijpen en pan
toffels er altijd klaar stonden.
NATUURLIJK hadden zij nooit zo
veel succes kunnen hebben als er op
het platteland in Nederland voldoende
aanbod aan textiel geweest was.
Maar het tegendeel was het geval. De
„manufacturenwinkeltjes" waren dun
gezaaid en mager bevoorraad. Onze
textielnijverheid was weinig omvang
rijk en voerde een klein assortiment.
Van invoer uit het buitenland was
nauwelijks sprake. En de betere kwa
liteiten kledingstoffen kwamen dan
ook niet verder dan de grote steden.
Zij zouden trouwens voor de gewone
man toch onbetaalbaar geweest zijn.
ZO ONTSTOND de Westfaalse „in
vasie". De hannekemaaiers rolden
met hun neuzen in de boter, maar zij
xagen verder dan die neuzen lang wa
ren. Zij begrepen dat hun rechtspositie
als buitenlandse handelaars in Hol
land nogal wankel zou zijn en daar
om sloten zij zich aaneen. Inplaats
van elkaar te beconcurreren hielpen
zij elkaar zoveel mogelijk en spron
gen vaak ook financieel bij. Onderling
spraken zij een soort geheimtaaltje
dat zij „hüppisch" noemden. Daarmee
waarschuwden zij, of gaven ze elkaar
advies wanneer er buitenstaanders bij
waren. Het was een taal waarvan
zelfs hun vrouwen die hun mannen
overigens slechts twee weken per
jaar, met Kerstmis, zagen geen
jota begrepen.
TOEN DE ZAKEN steeds beter gin
gen, huurden verschillende tjütten in
dorpen en stadjes een kast of een bed
stede, die zij als opslagplaats gebruik
ten en waarvan ieder familielid-deel
genoot een sleutel had. Later werden
inplaats van kasten kamertjes ge
huurd, en enkelen huurden een win
keltje.
BERNARD VOSS was de eerste tjüt.
die zo'n piepklein zaakje begon. Op 1
mei 1828 opende hij in Leeuwarden
een textielzaakje. De net twintig jaar
oude broers Clement en August Bren-
ninkmeyer zouden dertien jaar later
hetzelfde doen in Sneek. Het begin van
een wereldconcern!
De broers, die het nu wereldbekende
handelsmerk C en A kozen, kwamen
uit het Westfaalse dorpje Mettingen,
waar de vrouwen als knappe spinsters
bekend stonden. Deze spinsters kon
den een draad van 23 mijl uit één pond
vlas spinnen, gelijk de textielhandela
ren elkaar vertelden.
HET KOSTTE enige jaren om die
nietige zaakjes te consolideren. Maar
omstreeks 1880 waagden verschillende
Westfaalse textielfamilies de sprong
naar Holland, die uit drie delen be-
C en A (Clement en August) Bren-
ninkmeyer zoals zij als twintig
jarigen in Holland de boer opgingen.
De leren plunjezak herbergde hun
stalencollectie.
stond, een soort hink-stap-sprong dus.
Zij lieten zich tot Nederlanders natu
raliseren, waarbij één van hen hierbij
tot een verbijsterende ontdekking
kwam. Hij had vergeten zijn huwelijk
waaruit reeds tien kinderen waren
geboren bij de Nederlandse consul
in Westfalen te laten registreren,
waardoor hij voor onze wet als niet-
gehuwd gold. Een koninklijk besluit
legaliseerde zijn huwelijk en zijn tien
„onwettige" kinderen echter alsnog,
want zonder zo'n „boterbriefje" zou hij
in calvinistisch Holland geen voet aan
de grond gekregen hebben.
De meesten vestigden zich al gauw
in het dichtbevolkte Westen. Zij sticht
ten filialen in Amsterdam, Rotterdam
en Utrecht. En tenslotte de derde
stap, die zakelijk de allerbelangrijkste
zou blijken: zij gingen van kleding
stoffen over op confectiekleding.
ZIJ DEDEN dit niet als eersten
in Nederland. Voor hen hadden enke
le zakenlieden zich reeds aan de han
del in kant-en-klare kleding gewaagd,
maar steeds zonder succes. De gegoe
de Nederlander wilde niet aan de con
fectie, hij haalde er de neus voor op
en liet bij maatkleermaker, coupeur
of naaister zijn kleding maken, terwijl
de armen al lang blij waren wanneer
zij eens een afdankertje van de rijken
kregen.
Men startte met herenconfectiekle-
ding, die zich door haar eenvormigheid
het beste voor massaproduktie leende.
Pas later waagde men ook de stap
naar de damesconfectie.
De confectionairs wonnen de slag.
Al spoedig overvleugelden zij de Hol
landse winkeliers die 's avonds hun
centjes in rolletjes grauw papier pak
ten en minachtend, maar ook met
angst in het hart keken naar de op
komst van de rooms-katholieke „in
dringers" uit Westfalen.
„DE INTUSSEN onder de Katholie
ken merkbaar toenemende welvaart,
die zij aan hun bijzondere geschikt
heid tot het drijven van sommige in
dustrieën waarbij een zekere plooi
baarheid van manieren en karakter
een hoofdvereiste is te danken had
den, wakkerde de naijver der protes
tanten des te feller aan. Want bijna
alle manufacturen-, mode-, galanterie-
en daarmee verwante zaken werden
bijna uitsluitend door katholieken met
goed succes gedreven", schreef dr. G.
J. Merg! in 1875 in de „Nederlander
of Ultramontaan".
DE RONDTREKKENDE „fijn-
doekspoepen" die vijftig van de 52
weken onderweg waren en met luttele
bedragjes een piepklein „aakje op
bouwden, waren op weg „koningen
van de confectie" te worden. De na
komelingen van Clement en August
Brenninkmeyer werkten zich op tot
de ongekroonde keizers in de wereld
van de kledingindustrie.
In die 20 jaar is de Bergland-express
een begrip geworden voor toerisme
per trein tegen 'n tarief dat redukties
kent tot 52 percent op de treinreis, ge
koppeld aan reis-arrangementen. To
taal vervoerde de Bergland in 20 jaar
740.000 toeristen, van wie 2000 in het
eerste jaar en 43.000 in het afgelopen
jaar (28000 in de zomer, 15000 in de
winter). De laatste drie jaar is de ont
wikkeling in het Bergland vervoer, die
vooral in het begin van de jaren'60
sterk geweest is, afgeremd door de
vlucht van het charterverkeer per
vliegtuig. Ook de toeneming van
het autobezit is van invloed geweest,
maar tegenover die twee invloeden
staat een toeneming van het verkeer
met de wintertreinen.
De organisatoren van de Bergland
express met aan het hoofd de geeste
lijke vader van deze toeristentrein, de
heer C. van Zwijndregt, directeur van
de Nederlandse Reis Vereniging, zijn
er niet alleen op uit de gevestigde po
sities te handhaven. Zij denken ook
aan nieuwe wegen. Zo wil men volgend
jaar ook het autoslaaptreinvervoer bij
het forfaitaire toeristenverkeer ingang
doen vinden. Gedacht wordt, los
van de bestaande autoslaaptreinen een
nieuwe verbinding te leggen tussen
Nederland en het Bodenmeer, waar
door zowel Zwitserland als Vorarlberg
gemakkelijk bereikbaar wordt voor
mensen die hun auto op de trein wil
len zetten en die in de genoemde va
kantiestreken de keus krijgen uit een
aantal verblijfsmogelijkheden met een
minimum van zes dagen. Overwogen
wordt daarbij ook voor kamperende
toeristen mogelijkheden te scheppen.
In de afgelopen 20 jaar is het Berg
land-express materieel tweemaal ver
vangen door moderne rijtuigen. De
restauratierijtuigen zijn een jaar ge
leden volledig gemoderniseerd. In het
hoogseizoen zijn er circa 38 rijtuigen
in omloop, grotendeels ligrijtuigen. In
de winter lopen bovendien slaaprijtui-
gen van het modernste type mee,
eveneens tegen gereduceerde tarieven.
DE VOLLEDIGE electrificatie heeft
geleid tot snellere verbindingen. Op
vele trajecten zijn treinen ingelegd
met snelheden tot 140 km per uur, wat
voor de vertrek- en aankomsttijden
wel problemen heeft opgeleverd. Met
het oog op de beschikbaarstelling van
de hotelkamers mogen de aankomst
tijden namelijk niet te vroeg in de
ochtend liggen.
Het Bergland-zomernet (twee extra
treinen per week) omvat de bestem
mingen: Innsbruck-Bolzano, Salzburg-
Villach, Lindau-Landeck (Oosten
rijk), Bazel-Chur, Bazel-Chiasso. ,*3a-
zel-Interlaken, (Zwitserland). Daar
naast is er vooral de laatste jaren een
sterk toenemend verkeer naar Zwit
serland met de Loreley-dagexpress,
die daartoe op bepaalde dagen wordt
versterkt met een of twee rijtuigen.
De winterbestemmingen van de
Bergland-express zijn: Innsbruck, See-
feld en Landeck (Oostenrijk) en Chur
en Brig (Zwitserland).
THUIS in het Noordhollandse Ber
gen moet zij haar indrukken nog in
een rapport samenvatten: Vooral de
emigrantenvrouw moet sterk in de
schoenen staan; samenklitten van
emigranten belemmert de integratie;
er moeten meer mogelijkheden ko
men voor part-time werk voor vrou
wen; een maatschappelijk werkster
zou vanuit Nederland goed werk kun
nen verrichten. „En dan zegt zo'n
vrouw, ik mis het Rembrandtplein
zo en ze huilt bijna. Dan denk ik:
lariekoek ik zou eens willen weten
hoe vaak je daar geweest bent. Alles
wordt heimwee genoemd, het is een
gemakkelijk woord. Je kunt 't alle
maal netjes op die rekening afschui
ven".
„ELLENDE is er als gezinnen te
rugkomen die zo'n vijftien of twintig
jaar in Australië of Nieuw-Zeeland
hebben gezeten. De vrouw heeft geen
bezigheden meer in huis, de kinderen
zijn groot en wat dan? Het komt voor
dat ze hier ook niet meer kunnen
wennen en uiteindelijk wéér weg
gaan.» Die vrouw had er eerder voor
moeten zorgen dat ze wat om handen
had; er zijn banen genoeg".
„Ik sluit heimwee natuurlijk niet
uit, er zijn zelfs veel mensen die er
echt last van hebben. Maar als de
man heeft gefaald in zijn werk of er
zijn andere problemen, dan heeft de
vrouw zogenaamd heimwee! Zij is
dan de zondebok. De emigranten-
vrouw zit gewoon met dezelfde pro
blemen ais de Nederlandse huisvrouw,
met vaak te weinig interessen buiten
het gezin. Problemen worden door
emigratie toegespitst, bij ons worden
ze verdoezeld. Hier weten de vrou
wen hun tijd wel stuk te slaan, al is
het met visites afleggen en dergelij
ke."
„De emigrantenvrouw krijgt daar
geen kans voor, ze kan niet omgaan
met de Australische en Nieuwzee-
landse vrouwen omdat die vreselijk
actief zijn en geen tijd hebben om he
le dagen koffie te leuten."
DE DIEPERE oorzaak van deze
terughoudendheid en van het zich niet
geaccepteerd voelen in de nieuwe om
geving, is volgens mevrouw Broek
man het gebrek aan taalbeheersing.
De emigratie naar Australië en in
mindere mate naar Nieuw-Zeeland
neemt nog steeds toe. Nieuw-Zeeland
is minder in trek, hoewel of misschien
juist daardoor het woningprobleem in
dat land kleiner is dan in Australië
(meer dan 50.000 Nederlandse emi
granten in de afgelopen twintig jaar).
Toch neemt slechts tien percent van
de emigranten deel aan de talencur
sussen, die hier voor hen speciaal
worden gegeven.
„Velen denxen er te komen met
hun schoolengels en dan zien ze wel.
Eenmaal daar, schrikt de vrouw er
niet voor terug om met haar man bij
voorbeeld kranten rond te brengen,
melk te bezorgen of een huisje te bou
wen, noem maar op. Soms krijg je
het idee dat er onvermoede krachten
gestimuleerd worden. De sociale con
trole is niet zo strak, je kunt er meer
beginnen dan hier. Pas als ze een
beetje goed zitten, komen de moei
lijkheden. De man gaat z'n gang wel.
Hij moet dagelijks Engels praten door
zijn werk. De vrouw zit thuis te knie
zen, heeft geen contacten."
MEVROUW Broekman, ook nog ge
meenteraadslid (onafhankelijk, trad
uit de V.V.D.) en secretaresse van de
Volkshogeschool in Bergen, heeft ze
ven jaar geleden ook een bezoek ge
bracht aan Australië in het kader van
het werk in de Vereniging van Platte
landsvrouwen. Sindsdien is de positie
van de emigrantenvrouw daarginds
er een stuk beter op geworden, vindt
ze. De werkende vrouw kan nu veelal
haar kind naar een crèche brengen;
kinderen van alleenstaande vrouwen
hebben voorrang.
Huisvrouwen die geen hele dagen
weg kunnen, beginnen vaak een kleine
crèche aan huis. Ook is het mevrouw
Broekman opgevallen dat nogal wat
Nederlandse vrouwen „zich in de
kunst hebben gestort." „Ik heb veel
weefwerk gezien op tentoonstellingen
van Hollandse vrouwen. Ze maken
van alles, zelfs met schelpen. Dat
klinkt kitscherig, maar dat was het
bepaald niet!"
DAT EEN emigrantenvrouw bij de
pakken zou moeten gaan neerzitten,
is een onjuist beeld. „Als ze een baan
zoeken of ze zitten met problemen
kunnen ze terecht bij de Nederlandse
emigratieambtenaren die in de grote
re centra ter plaatse aanwezig zijn.
Wij zijn het enige land met zulke
ambtenaren in Australië en Nieuw-
Zeeland. Ook de Verenigingen van
Plattelandsvrouwen zijn er vóór om
de vrouwen aldus op te vangen.
HET IS NIET bekend hoeveel
emigranten jaarlijks terugkeren
naar Nederland. De Algemene Emi
gratie Centrale noch de Nederland
se Emigratiedienst in Den Haag be
schikt over cijfers. Een woordvoer
der van de Nederlandse emigratie-
dienst: „Van ai de mensen die te
rugkomen is het moeilijk te zeggen
of ze zich weer blijvend willen ves
tigen in Nederland. Velen brengen
hier alleen hun vakantie door, an
deren zijn vast van plan om hier te
blijven, maar gaan toch later weer
naar Australië, Canada of Nieuw-
Zeeland terug. Dat de emigratie na
enige tijd van terugloop nu weer
toeneemt, blijkt uit de volgende cij
fers: in 1968 vertrokken 3039 Neder
landers naar Australië en 405 naar
Nieuw-Zeeland. In 1969 3.253 naar
Australië en 413 naar Nieuw-Zee
land.
„Je kunt je nauwelijks voorstellen
dat wij ondanks alles relatief gezien
het beste integreren, beter dan d«
Engelse immigranten zelfs, die doen
te veel „uit de hoogte". Van de En
gelsen gaat een groter percentage te
rug dan bij ons. Ze vertellen wel hon
derd keer per dag hoe goed en mooi
hun Engeland is. Dan kunnen ze be
ter teruggaan, vindt men, zeer te
recht, in Australië en Nieuw-Zeeland.
„Wij vallen overigens best in de
smaak daar; maar ook de Nederlan
ders moeten ervoor oppassen dat zij
niet neerbuigend gaan doen tegen de
bevolking van het land waarheen zij
emigreren".