Vijftig jaar succesvol componist Niet zomaar 'n boek als cadeautje LIEVE ZUSTER URSULA" Kunstschilders in rijk der dromerijen „Fuik" is te Fries i ZATERDAG 4 JULI 1970 (Van onze correspondent) „JONG AMERIKA" moet een lange cultuurhistorie ontberen. De klassieke muziek uit de Verenigde Staten bijvoorbeeld mist de indruk wekkende achtergrond, waartegen het werk van Europese componis ten kan worden geplaatst. Toch heeft het land zijn eigen inbreng, die zeker in de amusementsmuziek kan worden teruggevonden. Jazz muziek ademde het eerst in Ameri ka. Onvervreemdbaar is ook de „musical-comedy" Dit genre steunt op een lange rij van „goden", die het schitterend gestalte gaven. Puzzel Alles veranderd Bang r<; Schatrijk DE LIEVE ROMANTICUS Mijn heer Prikkebeen durft drastische besluiten te nemen om aan zijn lot te ontkomen. Hij zegt tegen zijn pinnige zus, met wie hij samen woont: „Lieve Zuster Ursula, ik ga naar Amerika." DE FRIESE LITERATUUR be staat en De Fuik van Rink van der Velde is er weer een van de bewij zen van. Het is een oorlogsverhaal oorspronkelijk in het Fries geschre ven. Waarom de schrijver die toch ook Nederlander is, zijn verhaal niet zelf vertaalt, is een vraag ter zijde. De eigenlijke vraag die ik wil stellen en moet proberen te beant woorden is: Is De Fuik literair wat waard? EEN RODGERS HOOR JE ELKE DAG IN DIE RIJ hoort Richard Rodgers, nu zevenenzestig en deze maand een halve eeuw als professioneel componist werkzaam. De naam van Richard „Dick" Rodgers kan nooit meer ontkop peld worden van twee tekstschrijvers: Lorenz Hart en Oscar Hammerstein 2 (de „2" omdat ook zijn grootvader Oscar Hammerstein heette en actief als li bretto-schrijver is geweest). De combi natie van componist en tekstschrijver was normaal voor de „musical-comedy". Weinigen hebben beide taken (compo neren en schrijven) kunnen verenigen. Onder hen zijn Cole Porter, Irving Ber lin en Stephen Foster de bekendsten. Richard Rodgers is New Yorker en heeft zijn jeugd doorgebracht in de ge goede buurt van Mount Morris Park (ook zijn latere partner Oscar Hammer stein heeft daar gewoond). Zijn vader was dokter, zijn muzikale aanleg kreeg hij duidelijk van zijn moeder mee. Toen Richard Rodgers zes was, speelde hij goed tweehandig piano. Twaalf jaar oud werd hij geplaatst op het Weingart's Institute en het was daar, dat Richard Rodgers zijn eerste eigen werk maakte. Tijdens een schoolvakantie schreef hij „Dear Old Wigwam" en „Camp Fire Days". Kinderwerk vergeleken bij „My Auto Show Girl", dat ook wel wordt aangemerkt als Rodgers eerste song. Hij verkeerde toen, als zestigjarige, onder invloed van Jerome Kvrn. Deze pro beerde met zijn musical-comedies een vloedgolf van Europees operettewerk tegen te houden. Terwijl Richard Rodgers en zijn broer Mortimer liedjes voor kleine kring schreven, vertaalde Lorenz Hart (af stammeling uit de familie van Heinrich Heine en zeven jaar ouder dan Rodgers) vele toneelstukken uit het Duits, schreef gedichten en ontving met zijn versie van Molnars „Liliom" erkenning in brede lagen. Rodgers en Hart ontmoet ten elkaar als studenten van de Colum bia University (1918) en met de Varsity- show „Fly With Me" begon hun licht te gloren. Broadway-producer Lew Fields hoor de „Fly With Me" en gebruikte de song Any Old Place" voor zijn show „A Lonely IJomeo". Ook in „Poor Ritzgirl" kwamen.Rodgers en Hart aan bod. HART VERSCHILDE op vele punten van Rodjgers. Hij was moeilijk in een bepaald schema te drukken, miste be langrijke afspraken, was opvliegend van aard en onberekenbaar. Hij werkte als hij zin had. Dit in tegenstelling tot Ri chard Rodgers, die plichtsgetrouw zijn taken afhandelde. Men kon altijd op hem rekenen en hij werd zelden kwaad. Deze zeer uiteenlopende karaktertrek ken van de twee studenten pasten als puzzelstukken ineen en zij werden vrienden voor het leven. Na het bescheiden succes van hun Fields-bdjdragen kwam de grote stilte. In overeenstemming met de traditie van Broadway sloten de deuren voor het tweetal, omdat zij amateurs waren. Geen enkele uitgeverij toonde belang stelling voor het werk. Rodgers begreep de „hint" en nam drie jaar les aan het Institute of Musi cal Art, later bekend geworden onder de naam Juilliard School of Music. Hij werd een der beste leerlingen. Lorenz Hart ging weer vertalen. Na hun her eniging bleef het succes buiten de deur en Rodgers besloot uit de muziek te stappen. Hij wilde in „kinder-onder- goed" gaan handelen. ALLES VERANDERDE echter, toen Richard werd gevraagd enkele songs (gratis) te schrijven voor een benefiet uitvoering van het Theatre Guild. De uitvoering op zondag 8 juni 1925 in het Garricktheater onder de naam „The Garrick Gaieties" liep uit in een ovatie. Ook voor de Rodgers- en Hartsongs „Manhattan" en „Sentimental Me". De ene benefietvoorstelling kreeg een ver volg, dat anderhalf jaar zou duren! Nu de deur was geopend, kon het talentrijke tandem een al geschreven show „Dearest Enemy" makkelijk plaatsen. Het hield een vol jaar stand. Een groot aantal theaterprodukten volgden. „Chee Chee" kan worden ge zien als een poging van Rodgers en Hart vernieuwingen aan te brengen in de mu^icalwereld. Het resultaat was nega tief. Met „Spring Is Here" werd de pijn verzacht. In 1930 verhuisde het tweetal naar Hollywood, waar de film „The Jazz- singer" met Al Johnson vele verande ringen had teweeggebracht. Na een wankel begin ,The Hot Heiress" volgde een voltreffer. Dat was „Love Me Tonight", waarin Maurice Chevalier schitterde. „The Phantom President" en „Hallelujah I'm a Bum" (wederom met Chevalier) rondden hun filmactiviteiten af. BANG, dat het publiek hun toneel- prestarties zou vergeten, keerden Hart en Rodgers terug naar New York. Het bleek al gauw, dat niemand op hen zat te wachten, ondanks hun wijd en zijd erkende namen. Met „Jumbo", een mengsel van variété, musical en circus drukten de twee weer op de juiste knop. Daarna, van 1936 tot 1940 konden ze werken onder een wolkenloze lucht. Het resultaat: „Babes In Arms", „On Your Toes", „Too Many Girls" en vele andere musicals. - •-w I j Na „Pal Joey", hét- succes van 1941 scheurde de voortreffelijke samenwer king. Rodgers wilde experimenteren en Hart niet. Het verschil in leeftijd speel de daarin mee. „By JUpiter" heette hun laatste stuk werk. Onverwacht stierf Lorenz Hart op 22 november 1943. Rodgers werd benaderd met het ver zoek een musical te maken van „Green Grow The Lilacs" en tijdens de onder handelingen viel de naam Oscar Ham merstein als librettoschrijver. Tussen de rustige Hammerstein en de even zo kalme Rodgers klikte het voortreffelijk. Het eerste gezamenlijke werkstuk, waarin de teksten van Hammerstein even belangrijk waren als de muziek van Richard Rodgers, was een complete sensatie. De naam? „Oklahoma". Deze musical-versie van „Green Grow The Lilacs" liep onvoorstelbaar lang in de theaters. Nog beter, geavanceerder in techniek mag de volgende co-produktie worden genoemd: „Carrousel". Deze musical steunde op de Hartbewerking van „Liliom" (1945). „ALLEGRO" uit 1947 kreeg verdeelde critieken. Sommigen spraken van een uitzonderlijke progressie in de musical techniek en -opvatting, anderen veroor deelden het werkstuk. Over „South Pa cific", „The King and I", „Flower Drum Song" en „The Sound of Music" (1959) heerste geen enkele verdeeldheid. Deze musical-comedies behoren tot het beste, dat Amerika heeft opgeleverd en bleken uitstekend geschikt voor verfilming. Minder bekende werkstukken van Rod gers en Hammerstein, zoals „Me and Juliet" en „Cinderella" bezaten toch het karakter en de schone signatuur van dit tweetal. In 1960 overleed Oscar Hammerstein en kwam ook een einde aan de stroom ideeën, die Richard Rodgers in de veer tig jaar daarvoor had losgelaten. Hij trok zich terug, tientallen keren onder scheiden, schatrijk, in het bezit van tal rijke eredoctoraten en functies in het theater- en muziekleven. Nog enige keren flikkerde het talent van Rodgers weer op en herlas het publiek met smaak zijn naam. Aanleiding daartoe was bijvoorbeld de muziek voor de tv- serie „Winston Churchill the valiant years" en de songs „The Sweetest Sounds" en „Do I Hear a Waltz". Vijftig jaar werken van Richard Rodgers heeft de wereld verrijkt met prachtige melo dieën, die elk moment van de dag in alle mogelijke uitvoeringen zijn te horen. OUDERS, grootouders, ooms en tantes die het niet zo hebben op geld-geven kunnen zich weer het hoofd breken wat ze het kind moe ten geven dat overgegaan is. „Te genwoordig hebben ze immers al alles?" Dat dacht u maar! Onder zoeken hebben uitgewezen dat de Nederlander maar een pover boe kenbezit heeft. Een boek is voor hem iets om te lenen, te lezen, en weer te vergeten. Gelukkig is het met veel kinderen anders gesteld. Die kunnen een boek uit de bieb tien keer lezen en dan blijven za niken of ze het kopen mogen. Voor het geval ze de volgende boeken nog niet in handen hebben gehad, het zijn stuk voor stuk boe ken om te hébben. Met Korilu de griemel rond door: Thca Beekman. Uitg.: Lemniscaat 8,50). HOOFDPERSOON Jasper is wel zo griezelig knap, dat hij zich ver veelt, maar wijs is hij niet. Volgens de geheimzinnige Korilu tenminste, die hem aanraadt ook een Korilu te worden. Hij gaat met Jasper mee op een lange voetreis, waarop Jasper zijn eigen kostje moet verdienen. Jasper ziet het eerst niet zo zit ten: klimmen over de Alpen; in de oceaan ronddobberen. Maar volgens de Korilu is dit de enige manier van echt leven. Tijdens zijn tocht leert Jasper niet alleen de werelddelen kennen, maar ook de speciale taal van de Korilu, waarin een stommeling een kroet heet; de wereld is de griemel. De taak van de Korilu's is de mensen nieuwsgierig te maken en zo de we reld echt te laten beleven. In dit uitbundig, geestig geschre ven boek wordt ook de lezer nieuwsgierig gemaakt: want ner gens is er een beschrijving of een plaatje van de Korilu te vinden. Die taak wil de uitgeverij overlaten aan lezers, die op 1 oktober 1970 nog geen 16 jaar zijn. Op het wedstrijd- formulier, dat in ieder boek zit, staat wie de juryleden zijn en wat de prijzen zijn de eerste is 150,-. Voor de jeugd leuk, een knotsgek avonturenboek met kans op een geldprijs; voor onze literatuur een pluspunt dat er weer na lange tijd een nieuw boek van Thea Beekman aan de markt is. Een stukje van de wereld door: Mischa de Vreede. Uitg.: Holland 8,90). OOK MISCHA de Vreede publi ceerde in lange tijd geen nieuw Kinderboek. Dit nieuwe is net als haar vroegere verrassend modern in de themakeuze, speels van uit werking, en zeer indringend waar het de gedrevenheid van de kinde ren Maaike en Michel betreft. Ze leven in een fijn huis, maar in de stad, zonder tuin. Van hun spaar geld willen ze 6 m2 van de lap grond kopen, die in een advertentie wordt aangeboden. Dan heeft hun moeder haar tuin en kunnen zij een hond krijgen. Ze sparen als gekken. Michel is kwaad dat hij alles met een weer moet afstaan. Maar Maai ke merkt wijs op, dat grote mensen daar ook altijd over klagen! De makelaar helpt hen uit de droom, maar tegelijk om toch een stukje hei buiten te kopen. Zonder risico is hun actie niet. Schrijfster beschrijft alledaagse situaties waarin kinderen van 8-12 verzeild kunnen raken wanneer ze een plan in hun kop hebben gezet. Maar dat alledaagse krijgt iets buitengewoons omdat het om zo iets .gewoons' gaat als een eigen plekje grond in ons overvolle land. Dat is tussen de regels door dan ook het schrijnende van dit verhaal. Verhalen van de spinnende hater door: Harriet Laurey. Uitg.: Holland 6,90). EEN INLEIDING hoe de verhalen ontstaan zijn, draait om de schip breuk die de scheepskater Peregri- nus meemaakt. Een grandioze inzet vol ragfijne humor. Wanneer de ka ter door de visser Kismet gered is, vertelt hij zijn redder iedere avond een verhaal. Het zijn zeven onna volgbare verhalen geworden, voor 8-10 jarigen, die soms op een voor de hand liggende maar nooit ge bruikte vondst gebouwd zijn, zoals: Een kat in de zak kopen wie vraagt zich ooit af hoe dat voor die kat is? De geest en vooral de vaart van de verhalen, en de sterke ka rakteristieken zijn terug te vinden in de uitgekiende illustraties van Reintje Venema. De lange wandeling door: Meindert de Jong. Vert.: H. van Doorn. Uitg.: West Friesland 4,90) NEDERLANDER VAN origine, woonachtig in Amerika, een van de meest bekroonde auteurs ter wereld de Fries Meindert de Jong. Ook dit nieuwe boek werd in 1969 in Amerika als het beste kinderboek bekroond. Hoewel De Jong een ver stilde stijl hanteert, gebeurt er in zijn verhalen ontzettend veel in de binnenwereld van zijn hoofdperso nen. Dat zijn in dit boek Jelle van zeven en zijn grootvader, die hem meeneemt op een lange, zelfs nach telijke wandeling naar Jelle's tante. Hun gevecht met de honden; groot vaders ruzie met de molenaar om zeventien cent; de slaapkamer bij tante Sjouk met de vreemde water put middenin; de doofstomme oom Faber; de wervelstorm over het moeras waardoor Jelle en zijn tante onder een neervallend dak bedolven raken; de geheimzinnige tunnel waardoor ze in de slaapkamerput te rechtkomen; het lang gewenste hondje Vagebond, dat Jelle krijgt wanneer hij weer thuis is in Wierum dat zijn alles bij elkaar voldoende uiterlijk spannende gebeurtenissen, die kinderen van 8-10 jaar enorm zullen aanspreken. Maar de fijn proevers onder hen zullen er veel meer uithalen: een sfeer die maar weinig boeken hebben. MIEP DIEKMAN ^uwwvvwvwwvvvvwvvvvvvvvvwvvwwvvvvvNAA/vvvvvvvvNivvvvwvvvwvwwvwvvvvvvvvvvwvwvv») IIIUUIII De mensen uit Henk Romijn Meyers' roman „Lieve Zuster Ursula" komen aan de tweede helft van dit zinnetje niet toe. Ze blijven halverwege de weg van idee naar besluit steken en bevinden zich in het rijk van de dromerijen, de grootste fantasie en de niet-uitgevoerde of onuitvoerbare ideeën. Het is een praatroman, het verhaal ontwikkelt zich in gesprekken, bij ont moetingen thuis, bij recepties, openin gen van tentoonstellingen en feestjes. De ik-figuur is de kunstcriticus Peter Roskam: hij is bevriend met twee schil ders, van wie de één galeriehouder wordt met tenslotte connecties in Ame rika, de ander is contractueel aan de galerie verbonden en nog jong. Alle thema's worden al vroeg in het verhaal gestopt en dienen eigenlijk al leen om de meespelenden steeds gescha- keerder gestalte te geven: de onbe trouwbaarheid, het talent, de bizarre kleding, de nierstenen en het accent van Gabriel Pieczuro, de galeriehouder; de satirische blik, de machteloze luiheid, de woonproblematiek en de intelligentie van Gijs Slichters. Hun beider vrouwen, Beer en Eugenietje, respectievelijk heel druk en heel stil, allebei, maar hoe an ders, sterk aan hun echtgenoten gebon den. Verder doen o.a. mee de galeriehoud ster Hilda Potvis, op wie vooral de woorden „wervelwind" en „sherry" van toepassing zijn, de schilders Kaufmann en Strovinck en als onderwerp van ge sprek de criticus Kalkoen. HET MERKWAARDIGE van de ma nier van vertellen in deze roman is, dat er zoveel clichékenmerken aan de per sonages te ontdekken zijn; zo van wat men van kunstenaars vindt als noncha lance, overmatig drankgebruik, bizarre kleding, slordige sexuele relaties en on aangepastheid. Dat dit niettemin heel natuurlijk lijkt, valt te verklaren door de afwisseling in dosering van die ei genschappen, door de situaties waarin ze, .geëtaleerd worden, maar vooral door de ironisch „vertederde" aandacht, waarmee een ieder zijn woordje mag zeggen. Romijn Meijer heeft een uitgesproken talent voor parodie en satire, dat in el ke persoons- en situatiebeschrijving naar voren springt. Een toevallige be zoeker van de galerie: „Het kan aan mij liggen, maar ik vinter niks aan! Die an dere dingen ook niet, in het minst niet, in het minst niet! Is dat water? D'r zwemt toch een vis in? Je kan er een voudig geen peil op trekken wat daar zwemt! Wat kost zo'n dingetje? WAT? Zevenhonderdvijftig! Mijn geld de put ingooie!" Binnen de entourage van het verhaal komt deze clichébezoeker weer in al zijn aanmatigende domheid tot zijn recht. Gijs over zijn oma: „Vind je het niet goed dat mijn oma dat portret van Dirk gekocht heeft, met die das die ein digt in een lui? Weet je wat ze zei? „Eigenlijk niet zo geschikt voor een oude dame." Vind je dat niet goed van haar." Zijn moeders moeder, 77, kaars recht ondanks haar rheumatiek, wis kundige en bergbeklimster, had Gijs, toen klassikaal onderwijs hem na zijn Montessorileven dreigde te verbijsteren, in vijf maanden voor zijn staatsexamen klaargestoomd. Voor wiskunde haalde hij de hoogste cijfers. „Bovendien heeft ze een oude vriendin ook nog een schil derij aangesmeerd, die kon zelf niet goed meer zien die is echt niet helemaal goed meer bij haar hoofd." Naar aanleiding van de volgende op merking van Peter over een schilderij: „Ik vind het schitterend, wanneer heeft u het eigenlijk geschilderd? Hoewel uw werk niet werkelijk in perioden uit eenvalt", reageert de ziekelijk wantrou wige Kaufmann: „Uiteenvalt?" vroeg Kaufmann. „Hoe zo? Wie zegt dat mijn werk uiteenvalt?" Deze manier van vertellen is erg on derhoudend en houdt de hele roman door de aandacht gespannen. Het meest uitbundig kan de schrijver dit talent uitleven op de schilderachtige Pieczuro. die voortdurend aanleiding geeft tot de beschrijving van komische scène's. HET MINST KOMT de ik-figuur, Pe ter Roskam, uit de verf. Niet dat hij en zijn problematiek niet belangrijk zijn. Dat zijn ze wel degelijk, want door het motto van het boek wordt de aanwe zigheid van de kunstcriticus in een ge zelschap van schilders ter discussie ge steld. Die problematiek houdt verband met de verhouding die de criticus heeft tot de kunst en zijn waardering ervoor die hij in woorden moet laten blijken. Dit probleem nu wordt niet erg duide lijk omdat het geen onderwerp van ge sprek is, zoals de problemen van de an dere personages van het boek, en door deze exceptionele behandeling krijgt het bovendien nog extra nadruk, wat de op lossing ervan binnen het boek voor de lezer noodzakelijker maakt. Als de ro man zelf het antwoord moet geven, dan houdt dit antwoord wellicht in, dat Ro mijn Meijer alle kunstcritiek tot psycho logie terugbrengt van schilders en cri tici, een uitleg waartoe het volgende ci taat aanleiding geeft: (Peter heeft een schilderij gekocht van Pieczuro; l'Arbre en plein Air). „Wanneer de boom in rust geïsoleerd hing op zijn kamer zou hij vloeiend werken aan zijn schrijfsel, essay waar mee hij een begin gemaakt had, daar voor was staren naar de boom nood zakelijk. Essay dat bovenal hemzelf zou openbaren. Zichzelf ontdekt aan de hand van een contrast tussen twee werelden; de rigoreus eenvoudige van Kaufmann, wereld die voor op de punt van zijn penseel lag, de ongenaakbare trots, de onbegrepen artist tegenover het publiek dat een leven verslingerde aan weifelen tussen bang ontzag en keurige afkeer; en die van Gabriel, geen tweespalt kennend, zonder mensen voortbestaand, ongrijpbaar! Stel dat hij vanuit Kaufmanns eenvoud Gabriels ongrijpbaarheid teniet zou kunnen doen, de woorden die het deden moesten Pe ters kern hebben blootgelegd!" VAN DE SCHILDERS krijg je geen schilderij te zien, van Peter geen kritiek te lezen. Omdat alle gesprekken via Peter verlopen, zodat je als lezer diens blik op de mensen overneemt, worden die personages, hun belevenissen en onderlinge verhoudingen, het belang rijkste onderwerp van het boek. Waren Peters kritieken en essays opgenomen in de roman, dan was door de reacties van de andere personages erop zijn problematiek én duidelijk én relevant geworden voor de roman. Nu is hij als romanfiguur te vaag gebleven. De manier waarop in deze roman een wereld van mensen vorm heeft gekre gen, doet mij door de gespreks- en ty peringstechniek, door de wijze waarop de ik-figuur optreedt onweerstaanbaar denken aan de Engelse schrijver An thony Powell. Op zich hooguit een aardige notitie maar omdat Powell zijn romans in series schrijft d.w.z. zijn ro mans steeds bevolkt met dezelfde per sonages, is bij mij nu ook de verwach ting gewekt nog meer te zullen horen over Gijs en Eugenietje, Gabriel en Beer, Hilda en de anderen en hoe het verder met hen allemaal is afgelopen. Dat deze roman als sleutelroman be schouwd wordt is daarbij een buiten- litterair gegeven. A. VAN LUXEMBURG Natuurlijk oeslaai de neiging bij elk nieuw Fries boek om er welwillend tegenover te staan zoals men welwil lend is tegenover elke uiting van crea tiviteit die men graag stimuleert zoals de schilderijen van bejaarden en opstel len van tieners. Ik dacht dat de enige norm ten aanzien van literatuur een hoe dan ook te omschrijven litteraire norm moest zijn, ongeacht of het boek in het Frans of het IJslands of het Fries geschreven is, ongeacht of het boek door een politicus, een blinde of zomaar een schrijver is geschreven, hoewel dat wel aardige nevenaspecten kunnen zijn. DE FUIK is een onmiskenbaar vlot en spannend geschreven oorlogsver haal; direct en zonder storende omhaal vertelt, daarom hoort het natuurlijk nog niet bij de literatuur. Wat mij stoort in het verhaal, is niet de manier van vertellen maar is de hoofdpersoon en de presentatie van de hoofdpersoon. De man is visser en Fries, vooral dit laatste. Hij heeft een stug karakter, veel praten doet hij niet, heeft hij ook niet geleerd want scholing heeft hij niet gehad; wat hem gevormd heeft, dat zijn alleen de Friese mensen en de Friese natuur. Dat is een dwingende conclusie en precies die conclusie staat mij tegen. De heldhaftigheid die deze man in het verhaal ten toon spreidt, is niet dit van hem persoonlijk, maar dat is heldhaftigheid van het soort dat in Friesland bij Friezen te vinden valt. Wanneer mensen met typen samenval len, dan zijn ze snel te parodiëren; het is dus een gevaar voor een auteur typen te beschrijven. Het is, lijkt me, een groot gevaar voor een Fries auteur, zijn hoofdpersoon als authentieke Fries te presenteren, daarmee maakt hij hem, als hij er zelf niet wat ironie tegen aan gooit, belachelijk. HET IS BOVENDIEN een uiting van nationalisme, waarvan ik al verveeld ben voordat ik ervan gehoord heb, en waarvan, dacht ik, men in Friesland toch ook sinds de oorlog zijn bekomst zou moeten hebben. Ik vind het jammer dus dat Rink van der Velde de kwaliteiten van zijn hoofdpersoon zo aan de Friese elemen ten ophangt; natuurlijk zijn er in Fries land-interessante Friezen, laat bij dan over hen schriiven ANNEKE VAN LUXEMBURG f *4.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 19