Vijftig jaar
succesvol
componist
Niet zomaar
'n boek als
cadeautje
LIEVE ZUSTER URSULA"
Kunstschilders in
rijk der dromerijen
„Fuik" is
te Fries
i
ZATERDAG 4 JULI 1970
(Van onze correspondent)
„JONG AMERIKA" moet een
lange cultuurhistorie ontberen. De
klassieke muziek uit de Verenigde
Staten bijvoorbeeld mist de indruk
wekkende achtergrond, waartegen
het werk van Europese componis
ten kan worden geplaatst. Toch
heeft het land zijn eigen inbreng,
die zeker in de amusementsmuziek
kan worden teruggevonden. Jazz
muziek ademde het eerst in Ameri
ka. Onvervreemdbaar is ook de
„musical-comedy" Dit genre steunt
op een lange rij van „goden", die
het schitterend gestalte gaven.
Puzzel
Alles veranderd
Bang
r<;
Schatrijk
DE LIEVE ROMANTICUS Mijn
heer Prikkebeen durft drastische
besluiten te nemen om aan zijn lot
te ontkomen. Hij zegt tegen zijn
pinnige zus, met wie hij samen
woont: „Lieve Zuster Ursula, ik ga
naar Amerika."
DE FRIESE LITERATUUR be
staat en De Fuik van Rink van der
Velde is er weer een van de bewij
zen van. Het is een oorlogsverhaal
oorspronkelijk in het Fries geschre
ven. Waarom de schrijver die toch
ook Nederlander is, zijn verhaal
niet zelf vertaalt, is een vraag ter
zijde. De eigenlijke vraag die ik wil
stellen en moet proberen te beant
woorden is: Is De Fuik literair wat
waard?
EEN RODGERS HOOR JE ELKE DAG
IN DIE RIJ hoort Richard Rodgers,
nu zevenenzestig en deze maand een
halve eeuw als professioneel componist
werkzaam. De naam van Richard
„Dick" Rodgers kan nooit meer ontkop
peld worden van twee tekstschrijvers:
Lorenz Hart en Oscar Hammerstein 2
(de „2" omdat ook zijn grootvader Oscar
Hammerstein heette en actief als li
bretto-schrijver is geweest). De combi
natie van componist en tekstschrijver
was normaal voor de „musical-comedy".
Weinigen hebben beide taken (compo
neren en schrijven) kunnen verenigen.
Onder hen zijn Cole Porter, Irving Ber
lin en Stephen Foster de bekendsten.
Richard Rodgers is New Yorker en
heeft zijn jeugd doorgebracht in de ge
goede buurt van Mount Morris Park
(ook zijn latere partner Oscar Hammer
stein heeft daar gewoond). Zijn vader
was dokter, zijn muzikale aanleg kreeg
hij duidelijk van zijn moeder mee. Toen
Richard Rodgers zes was, speelde hij
goed tweehandig piano. Twaalf jaar oud
werd hij geplaatst op het Weingart's
Institute en het was daar, dat Richard
Rodgers zijn eerste eigen werk maakte.
Tijdens een schoolvakantie schreef hij
„Dear Old Wigwam" en „Camp Fire
Days". Kinderwerk vergeleken bij „My
Auto Show Girl", dat ook wel wordt
aangemerkt als Rodgers eerste song. Hij
verkeerde toen, als zestigjarige, onder
invloed van Jerome Kvrn. Deze pro
beerde met zijn musical-comedies een
vloedgolf van Europees operettewerk
tegen te houden.
Terwijl Richard Rodgers en zijn broer
Mortimer liedjes voor kleine kring
schreven, vertaalde Lorenz Hart (af
stammeling uit de familie van Heinrich
Heine en zeven jaar ouder dan Rodgers)
vele toneelstukken uit het Duits, schreef
gedichten en ontving met zijn versie
van Molnars „Liliom" erkenning in
brede lagen. Rodgers en Hart ontmoet
ten elkaar als studenten van de Colum
bia University (1918) en met de Varsity-
show „Fly With Me" begon hun licht te
gloren.
Broadway-producer Lew Fields hoor
de „Fly With Me" en gebruikte de song
Any Old Place" voor zijn show „A
Lonely IJomeo". Ook in „Poor Ritzgirl"
kwamen.Rodgers en Hart aan bod.
HART VERSCHILDE op vele punten
van Rodjgers. Hij was moeilijk in een
bepaald schema te drukken, miste be
langrijke afspraken, was opvliegend van
aard en onberekenbaar. Hij werkte als
hij zin had. Dit in tegenstelling tot Ri
chard Rodgers, die plichtsgetrouw zijn
taken afhandelde. Men kon altijd op
hem rekenen en hij werd zelden kwaad.
Deze zeer uiteenlopende karaktertrek
ken van de twee studenten pasten als
puzzelstukken ineen en zij werden
vrienden voor het leven.
Na het bescheiden succes van hun
Fields-bdjdragen kwam de grote stilte.
In overeenstemming met de traditie van
Broadway sloten de deuren voor het
tweetal, omdat zij amateurs waren.
Geen enkele uitgeverij toonde belang
stelling voor het werk.
Rodgers begreep de „hint" en nam
drie jaar les aan het Institute of Musi
cal Art, later bekend geworden onder
de naam Juilliard School of Music. Hij
werd een der beste leerlingen. Lorenz
Hart ging weer vertalen. Na hun her
eniging bleef het succes buiten de deur
en Rodgers besloot uit de muziek te
stappen. Hij wilde in „kinder-onder-
goed" gaan handelen.
ALLES VERANDERDE echter, toen
Richard werd gevraagd enkele songs
(gratis) te schrijven voor een benefiet
uitvoering van het Theatre Guild. De
uitvoering op zondag 8 juni 1925 in het
Garricktheater onder de naam „The
Garrick Gaieties" liep uit in een ovatie.
Ook voor de Rodgers- en Hartsongs
„Manhattan" en „Sentimental Me". De
ene benefietvoorstelling kreeg een ver
volg, dat anderhalf jaar zou duren!
Nu de deur was geopend, kon het
talentrijke tandem een al geschreven
show „Dearest Enemy" makkelijk
plaatsen. Het hield een vol jaar stand.
Een groot aantal theaterprodukten
volgden. „Chee Chee" kan worden ge
zien als een poging van Rodgers en Hart
vernieuwingen aan te brengen in de
mu^icalwereld. Het resultaat was nega
tief. Met „Spring Is Here" werd de pijn
verzacht.
In 1930 verhuisde het tweetal naar
Hollywood, waar de film „The Jazz-
singer" met Al Johnson vele verande
ringen had teweeggebracht. Na een
wankel begin ,The Hot Heiress"
volgde een voltreffer. Dat was „Love
Me Tonight", waarin Maurice Chevalier
schitterde. „The Phantom President" en
„Hallelujah I'm a Bum" (wederom met
Chevalier) rondden hun filmactiviteiten
af.
BANG, dat het publiek hun toneel-
prestarties zou vergeten, keerden Hart
en Rodgers terug naar New York. Het
bleek al gauw, dat niemand op hen zat
te wachten, ondanks hun wijd en zijd
erkende namen. Met „Jumbo", een
mengsel van variété, musical en circus
drukten de twee weer op de juiste knop.
Daarna, van 1936 tot 1940 konden ze
werken onder een wolkenloze lucht.
Het resultaat: „Babes In Arms", „On
Your Toes", „Too Many Girls" en vele
andere musicals.
- •-w I j
Na „Pal Joey", hét- succes van 1941
scheurde de voortreffelijke samenwer
king. Rodgers wilde experimenteren en
Hart niet. Het verschil in leeftijd speel
de daarin mee. „By JUpiter" heette hun
laatste stuk werk. Onverwacht stierf
Lorenz Hart op 22 november 1943.
Rodgers werd benaderd met het ver
zoek een musical te maken van „Green
Grow The Lilacs" en tijdens de onder
handelingen viel de naam Oscar Ham
merstein als librettoschrijver. Tussen
de rustige Hammerstein en de even zo
kalme Rodgers klikte het voortreffelijk.
Het eerste gezamenlijke werkstuk,
waarin de teksten van Hammerstein
even belangrijk waren als de muziek
van Richard Rodgers, was een complete
sensatie. De naam? „Oklahoma". Deze
musical-versie van „Green Grow The
Lilacs" liep onvoorstelbaar lang in de
theaters. Nog beter, geavanceerder in
techniek mag de volgende co-produktie
worden genoemd: „Carrousel". Deze
musical steunde op de Hartbewerking
van „Liliom" (1945).
„ALLEGRO" uit 1947 kreeg verdeelde
critieken. Sommigen spraken van een
uitzonderlijke progressie in de musical
techniek en -opvatting, anderen veroor
deelden het werkstuk. Over „South Pa
cific", „The King and I", „Flower Drum
Song" en „The Sound of Music" (1959)
heerste geen enkele verdeeldheid. Deze
musical-comedies behoren tot het beste,
dat Amerika heeft opgeleverd en bleken
uitstekend geschikt voor verfilming.
Minder bekende werkstukken van Rod
gers en Hammerstein, zoals „Me and
Juliet" en „Cinderella" bezaten toch
het karakter en de schone signatuur van
dit tweetal.
In 1960 overleed Oscar Hammerstein
en kwam ook een einde aan de stroom
ideeën, die Richard Rodgers in de veer
tig jaar daarvoor had losgelaten. Hij
trok zich terug, tientallen keren onder
scheiden, schatrijk, in het bezit van tal
rijke eredoctoraten en functies in het
theater- en muziekleven. Nog enige
keren flikkerde het talent van Rodgers
weer op en herlas het publiek met
smaak zijn naam. Aanleiding daartoe
was bijvoorbeld de muziek voor de tv-
serie „Winston Churchill the valiant
years" en de songs „The Sweetest
Sounds" en „Do I Hear a Waltz". Vijftig
jaar werken van Richard Rodgers heeft
de wereld verrijkt met prachtige melo
dieën, die elk moment van de dag in
alle mogelijke uitvoeringen zijn te
horen.
OUDERS, grootouders, ooms en
tantes die het niet zo hebben op
geld-geven kunnen zich weer het
hoofd breken wat ze het kind moe
ten geven dat overgegaan is. „Te
genwoordig hebben ze immers al
alles?" Dat dacht u maar! Onder
zoeken hebben uitgewezen dat de
Nederlander maar een pover boe
kenbezit heeft. Een boek is voor
hem iets om te lenen, te lezen, en
weer te vergeten. Gelukkig is het
met veel kinderen anders gesteld.
Die kunnen een boek uit de bieb
tien keer lezen en dan blijven za
niken of ze het kopen mogen.
Voor het geval ze de volgende
boeken nog niet in handen hebben
gehad, het zijn stuk voor stuk boe
ken om te hébben.
Met Korilu de griemel rond door:
Thca Beekman. Uitg.: Lemniscaat
8,50).
HOOFDPERSOON Jasper is wel
zo griezelig knap, dat hij zich ver
veelt, maar wijs is hij niet. Volgens
de geheimzinnige Korilu tenminste,
die hem aanraadt ook een Korilu te
worden. Hij gaat met Jasper mee op
een lange voetreis, waarop Jasper
zijn eigen kostje moet verdienen.
Jasper ziet het eerst niet zo zit
ten: klimmen over de Alpen; in de
oceaan ronddobberen. Maar volgens
de Korilu is dit de enige manier van
echt leven.
Tijdens zijn tocht leert Jasper niet
alleen de werelddelen kennen, maar
ook de speciale taal van de Korilu,
waarin een stommeling een kroet
heet; de wereld is de griemel. De
taak van de Korilu's is de mensen
nieuwsgierig te maken en zo de we
reld echt te laten beleven.
In dit uitbundig, geestig geschre
ven boek wordt ook de lezer
nieuwsgierig gemaakt: want ner
gens is er een beschrijving of een
plaatje van de Korilu te vinden. Die
taak wil de uitgeverij overlaten aan
lezers, die op 1 oktober 1970 nog
geen 16 jaar zijn. Op het wedstrijd-
formulier, dat in ieder boek zit,
staat wie de juryleden zijn en wat
de prijzen zijn de eerste is 150,-.
Voor de jeugd leuk, een knotsgek
avonturenboek met kans op een
geldprijs; voor onze literatuur een
pluspunt dat er weer na lange tijd
een nieuw boek van Thea Beekman
aan de markt is.
Een stukje van de wereld door:
Mischa de Vreede. Uitg.: Holland
8,90).
OOK MISCHA de Vreede publi
ceerde in lange tijd geen nieuw
Kinderboek. Dit nieuwe is net als
haar vroegere verrassend modern
in de themakeuze, speels van uit
werking, en zeer indringend waar
het de gedrevenheid van de kinde
ren Maaike en Michel betreft. Ze
leven in een fijn huis, maar in de
stad, zonder tuin. Van hun spaar
geld willen ze 6 m2 van de lap
grond kopen, die in een advertentie
wordt aangeboden. Dan heeft hun
moeder haar tuin en kunnen zij een
hond krijgen. Ze sparen als gekken.
Michel is kwaad dat hij alles met
een weer moet afstaan. Maar Maai
ke merkt wijs op, dat grote mensen
daar ook altijd over klagen! De
makelaar helpt hen uit de droom,
maar tegelijk om toch een stukje
hei buiten te kopen. Zonder risico is
hun actie niet. Schrijfster beschrijft
alledaagse situaties waarin kinderen
van 8-12 verzeild kunnen raken
wanneer ze een plan in hun kop
hebben gezet. Maar dat alledaagse
krijgt iets buitengewoons omdat het
om zo iets .gewoons' gaat als een
eigen plekje grond in ons overvolle
land. Dat is tussen de regels door
dan ook het schrijnende van dit
verhaal.
Verhalen van de spinnende hater
door: Harriet Laurey. Uitg.: Holland
6,90).
EEN INLEIDING hoe de verhalen
ontstaan zijn, draait om de schip
breuk die de scheepskater Peregri-
nus meemaakt. Een grandioze inzet
vol ragfijne humor. Wanneer de ka
ter door de visser Kismet gered is,
vertelt hij zijn redder iedere avond
een verhaal. Het zijn zeven onna
volgbare verhalen geworden, voor
8-10 jarigen, die soms op een voor
de hand liggende maar nooit ge
bruikte vondst gebouwd zijn, zoals:
Een kat in de zak kopen wie
vraagt zich ooit af hoe dat voor die
kat is? De geest en vooral de vaart
van de verhalen, en de sterke ka
rakteristieken zijn terug te vinden
in de uitgekiende illustraties van
Reintje Venema.
De lange wandeling door: Meindert
de Jong. Vert.: H. van Doorn.
Uitg.: West Friesland 4,90)
NEDERLANDER VAN origine,
woonachtig in Amerika, een van de
meest bekroonde auteurs ter wereld
de Fries Meindert de Jong. Ook
dit nieuwe boek werd in 1969 in
Amerika als het beste kinderboek
bekroond. Hoewel De Jong een ver
stilde stijl hanteert, gebeurt er in
zijn verhalen ontzettend veel in de
binnenwereld van zijn hoofdperso
nen. Dat zijn in dit boek Jelle van
zeven en zijn grootvader, die hem
meeneemt op een lange, zelfs nach
telijke wandeling naar Jelle's tante.
Hun gevecht met de honden; groot
vaders ruzie met de molenaar om
zeventien cent; de slaapkamer bij
tante Sjouk met de vreemde water
put middenin; de doofstomme oom
Faber; de wervelstorm over het
moeras waardoor Jelle en zijn tante
onder een neervallend dak bedolven
raken; de geheimzinnige tunnel
waardoor ze in de slaapkamerput te
rechtkomen; het lang gewenste
hondje Vagebond, dat Jelle krijgt
wanneer hij weer thuis is in Wierum
dat zijn alles bij elkaar voldoende
uiterlijk spannende gebeurtenissen,
die kinderen van 8-10 jaar enorm
zullen aanspreken. Maar de fijn
proevers onder hen zullen er veel
meer uithalen: een sfeer die maar
weinig boeken hebben.
MIEP DIEKMAN
^uwwvvwvwwvvvvwvvvvvvvvvwvvwwvvvvvNAA/vvvvvvvvNivvvvwvvvwvwwvwvvvvvvvvvvwvwvv»)
IIIUUIII
De mensen uit Henk Romijn Meyers'
roman „Lieve Zuster Ursula" komen
aan de tweede helft van dit zinnetje niet
toe. Ze blijven halverwege de weg van
idee naar besluit steken en bevinden
zich in het rijk van de dromerijen, de
grootste fantasie en de niet-uitgevoerde
of onuitvoerbare ideeën.
Het is een praatroman, het verhaal
ontwikkelt zich in gesprekken, bij ont
moetingen thuis, bij recepties, openin
gen van tentoonstellingen en feestjes.
De ik-figuur is de kunstcriticus Peter
Roskam: hij is bevriend met twee schil
ders, van wie de één galeriehouder
wordt met tenslotte connecties in Ame
rika, de ander is contractueel aan de
galerie verbonden en nog jong.
Alle thema's worden al vroeg in het
verhaal gestopt en dienen eigenlijk al
leen om de meespelenden steeds gescha-
keerder gestalte te geven: de onbe
trouwbaarheid, het talent, de bizarre
kleding, de nierstenen en het accent van
Gabriel Pieczuro, de galeriehouder; de
satirische blik, de machteloze luiheid,
de woonproblematiek en de intelligentie
van Gijs Slichters. Hun beider vrouwen,
Beer en Eugenietje, respectievelijk heel
druk en heel stil, allebei, maar hoe an
ders, sterk aan hun echtgenoten gebon
den.
Verder doen o.a. mee de galeriehoud
ster Hilda Potvis, op wie vooral de
woorden „wervelwind" en „sherry" van
toepassing zijn, de schilders Kaufmann
en Strovinck en als onderwerp van ge
sprek de criticus Kalkoen.
HET MERKWAARDIGE van de ma
nier van vertellen in deze roman is, dat
er zoveel clichékenmerken aan de per
sonages te ontdekken zijn; zo van wat
men van kunstenaars vindt als noncha
lance, overmatig drankgebruik, bizarre
kleding, slordige sexuele relaties en on
aangepastheid. Dat dit niettemin heel
natuurlijk lijkt, valt te verklaren door
de afwisseling in dosering van die ei
genschappen, door de situaties waarin
ze, .geëtaleerd worden, maar vooral door
de ironisch „vertederde" aandacht,
waarmee een ieder zijn woordje mag
zeggen.
Romijn Meijer heeft een uitgesproken
talent voor parodie en satire, dat in el
ke persoons- en situatiebeschrijving
naar voren springt. Een toevallige be
zoeker van de galerie: „Het kan aan mij
liggen, maar ik vinter niks aan! Die an
dere dingen ook niet, in het minst niet,
in het minst niet! Is dat water? D'r
zwemt toch een vis in? Je kan er een
voudig geen peil op trekken wat daar
zwemt! Wat kost zo'n dingetje? WAT?
Zevenhonderdvijftig! Mijn geld de put
ingooie!" Binnen de entourage van het
verhaal komt deze clichébezoeker weer
in al zijn aanmatigende domheid tot zijn
recht. Gijs over zijn oma: „Vind je het
niet goed dat mijn oma dat portret van
Dirk gekocht heeft, met die das die ein
digt in een lui? Weet je wat ze zei?
„Eigenlijk niet zo geschikt voor een
oude dame." Vind je dat niet goed van
haar." Zijn moeders moeder, 77, kaars
recht ondanks haar rheumatiek, wis
kundige en bergbeklimster, had Gijs,
toen klassikaal onderwijs hem na zijn
Montessorileven dreigde te verbijsteren,
in vijf maanden voor zijn staatsexamen
klaargestoomd. Voor wiskunde haalde
hij de hoogste cijfers. „Bovendien heeft
ze een oude vriendin ook nog een schil
derij aangesmeerd, die kon zelf niet
goed meer zien die is echt niet helemaal
goed meer bij haar hoofd."
Naar aanleiding van de volgende op
merking van Peter over een schilderij:
„Ik vind het schitterend, wanneer heeft
u het eigenlijk geschilderd? Hoewel uw
werk niet werkelijk in perioden uit
eenvalt", reageert de ziekelijk wantrou
wige Kaufmann: „Uiteenvalt?" vroeg
Kaufmann. „Hoe zo? Wie zegt dat mijn
werk uiteenvalt?"
Deze manier van vertellen is erg on
derhoudend en houdt de hele roman
door de aandacht gespannen. Het meest
uitbundig kan de schrijver dit talent
uitleven op de schilderachtige Pieczuro.
die voortdurend aanleiding geeft tot de
beschrijving van komische scène's.
HET MINST KOMT de ik-figuur, Pe
ter Roskam, uit de verf. Niet dat hij en
zijn problematiek niet belangrijk zijn.
Dat zijn ze wel degelijk, want door het
motto van het boek wordt de aanwe
zigheid van de kunstcriticus in een ge
zelschap van schilders ter discussie ge
steld. Die problematiek houdt verband
met de verhouding die de criticus heeft
tot de kunst en zijn waardering ervoor
die hij in woorden moet laten blijken.
Dit probleem nu wordt niet erg duide
lijk omdat het geen onderwerp van ge
sprek is, zoals de problemen van de an
dere personages van het boek, en door
deze exceptionele behandeling krijgt het
bovendien nog extra nadruk, wat de op
lossing ervan binnen het boek voor de
lezer noodzakelijker maakt. Als de ro
man zelf het antwoord moet geven, dan
houdt dit antwoord wellicht in, dat Ro
mijn Meijer alle kunstcritiek tot psycho
logie terugbrengt van schilders en cri
tici, een uitleg waartoe het volgende ci
taat aanleiding geeft:
(Peter heeft een schilderij gekocht
van Pieczuro; l'Arbre en plein Air).
„Wanneer de boom in rust geïsoleerd
hing op zijn kamer zou hij vloeiend
werken aan zijn schrijfsel, essay waar
mee hij een begin gemaakt had, daar
voor was staren naar de boom nood
zakelijk. Essay dat bovenal hemzelf zou
openbaren. Zichzelf ontdekt aan de
hand van een contrast tussen twee
werelden; de rigoreus eenvoudige van
Kaufmann, wereld die voor op de punt
van zijn penseel lag, de ongenaakbare
trots, de onbegrepen artist tegenover
het publiek dat een leven verslingerde
aan weifelen tussen bang ontzag en
keurige afkeer; en die van Gabriel, geen
tweespalt kennend, zonder mensen
voortbestaand, ongrijpbaar! Stel dat hij
vanuit Kaufmanns eenvoud Gabriels
ongrijpbaarheid teniet zou kunnen doen,
de woorden die het deden moesten Pe
ters kern hebben blootgelegd!"
VAN DE SCHILDERS krijg je geen
schilderij te zien, van Peter geen kritiek
te lezen. Omdat alle gesprekken via
Peter verlopen, zodat je als lezer diens
blik op de mensen overneemt, worden
die personages, hun belevenissen en
onderlinge verhoudingen, het belang
rijkste onderwerp van het boek. Waren
Peters kritieken en essays opgenomen
in de roman, dan was door de reacties
van de andere personages erop zijn
problematiek én duidelijk én relevant
geworden voor de roman. Nu is hij als
romanfiguur te vaag gebleven.
De manier waarop in deze roman een
wereld van mensen vorm heeft gekre
gen, doet mij door de gespreks- en ty
peringstechniek, door de wijze waarop
de ik-figuur optreedt onweerstaanbaar
denken aan de Engelse schrijver An
thony Powell. Op zich hooguit een
aardige notitie maar omdat Powell zijn
romans in series schrijft d.w.z. zijn ro
mans steeds bevolkt met dezelfde per
sonages, is bij mij nu ook de verwach
ting gewekt nog meer te zullen horen
over Gijs en Eugenietje, Gabriel en
Beer, Hilda en de anderen en hoe het
verder met hen allemaal is afgelopen.
Dat deze roman als sleutelroman be
schouwd wordt is daarbij een buiten-
litterair gegeven.
A. VAN LUXEMBURG
Natuurlijk oeslaai de neiging bij elk
nieuw Fries boek om er welwillend
tegenover te staan zoals men welwil
lend is tegenover elke uiting van crea
tiviteit die men graag stimuleert zoals
de schilderijen van bejaarden en opstel
len van tieners. Ik dacht dat de enige
norm ten aanzien van literatuur een
hoe dan ook te omschrijven litteraire
norm moest zijn, ongeacht of het boek
in het Frans of het IJslands of het
Fries geschreven is, ongeacht of het
boek door een politicus, een blinde of
zomaar een schrijver is geschreven,
hoewel dat wel aardige nevenaspecten
kunnen zijn.
DE FUIK is een onmiskenbaar vlot
en spannend geschreven oorlogsver
haal; direct en zonder storende omhaal
vertelt, daarom hoort het natuurlijk
nog niet bij de literatuur. Wat mij
stoort in het verhaal, is niet de manier
van vertellen maar is de hoofdpersoon
en de presentatie van de hoofdpersoon.
De man is visser en Fries, vooral dit
laatste. Hij heeft een stug karakter, veel
praten doet hij niet, heeft hij ook niet
geleerd want scholing heeft hij niet
gehad; wat hem gevormd heeft, dat
zijn alleen de Friese mensen en de
Friese natuur. Dat is een dwingende
conclusie en precies die conclusie staat
mij tegen. De heldhaftigheid die deze
man in het verhaal ten toon spreidt, is
niet dit van hem persoonlijk, maar dat
is heldhaftigheid van het soort dat in
Friesland bij Friezen te vinden valt.
Wanneer mensen met typen samenval
len, dan zijn ze snel te parodiëren; het
is dus een gevaar voor een auteur typen
te beschrijven. Het is, lijkt me, een
groot gevaar voor een Fries auteur,
zijn hoofdpersoon als authentieke Fries
te presenteren, daarmee maakt hij
hem, als hij er zelf niet wat ironie tegen
aan gooit, belachelijk.
HET IS BOVENDIEN een uiting van
nationalisme, waarvan ik al verveeld
ben voordat ik ervan gehoord heb, en
waarvan, dacht ik, men in Friesland
toch ook sinds de oorlog zijn bekomst
zou moeten hebben.
Ik vind het jammer dus dat Rink
van der Velde de kwaliteiten van zijn
hoofdpersoon zo aan de Friese elemen
ten ophangt; natuurlijk zijn er in Fries
land-interessante Friezen, laat bij dan
over hen schriiven
ANNEKE VAN LUXEMBURG
f
*4.