Over ons wordt op vijf mei niet ge- sproken" i, Ex-gevangenen bitter gestemd S ZATERDAG 25 JULI 1970 ft ffI Kokkki Overplaatsing y „Naar de kerk" Ziekenboeg Overvallen Sumatra Druppel Knipoog Conserveblik lllllllllllllllHllliyilllllllllllHlIlllllüllllillllllHllllillillülllllllH DE EXTRA luister, waarmee de be vrijding dit jaar werd herdacht, heeft een half miljoen Nederlanders, die de oorlog in Azië onder de Japanse be zetting doorbrachten, bitter gestemd. In de officiële herdenkingstoespraken werd met geen woord gerept over de 29.000 doden, die in het voormalig Ne- derlands-Indië en in de dwangarbei derskampen in Birma, China en Japan het leven lieten. Velen werden boven dien diep geschokt door de bezoeken, die prinses Beatrix en haar echtgenoot, en prins Bernhard aan de Japanse keizer Hirohito brachten. Aan dezelfde keizer moesten de uitgemergelde gevangenen in de brandende zon urenlang buigend eerbewijzen brengen, totdat zij er bij neervielen. Men hoopt, dat de regering het door gebrek aan belangstelling goed wil maken door de 15de augustus (de dag waarop het Japanse leger capituleer de) tot een soort nationale feestdag uit te roepen. Afgezien daarvan is men van plan de slachtoffers van de Ja panse bezetting in eigen kring te her denken. Het comité 15 augustus 1970 wil zo veel mogelijk Nederlanders vragen om ter gelegenheid van een nationale do denherdenking de vlag op 14 augustus halfstok te hangen. Voor 15 augustus staat een massale herdenkingsbijeen komst in het Congresgebouw in Den Haag op het programma. Er worden 10.000 reünisten verwacht. Ter herinnering aan de vele vrou wen en kinderen die in de kampen het leven lieten, zal in Den Haag een mo nument verrijzen. Om een indruk te geven hoe de si tuatie in de Japanse vrouwenkampen was had onze verslaggeefster Jos Ha- gers destijds jongste kampkind van Brastagi een gesprek met Rita Wij- mans- Feltzer, één van de overleven den van de Javaanse kampen Tjihapit, Muntilan en Ambawara, en met me vrouw Raphael-Vervloet, kamphoofd van Brastagi en Aik Pamienke die be kend werd als „de moedigste vrouw van Sumatra." .1 IlililllllllllllllllllllllillililllllülUllillllll DE VERGETEN DODEN IN DE JAPANSE KAMPEN Door Jos Hagers) „WAT IK ZO ERG VIND is dat wij worden doodgezwegen. Dat nie mand zich ooit heeft geïnteresseerd voor wat er met ons is gebeurd. Op 5 mei wordt er nooit over ons gesproken, maar wij zijn evengoed in de hel geweest". Vijfentwintig jaar na een bevrijding, die eigenlijk geen bevrijding was, kost het Rita Wijmans-Feltzer (gevangene no. .1649 van de concentratiekampen Tjihapit, Muntilan en Ambawara) veel moeite om haar emoties de haas te blijven. Zjj was een van de Nederlandse vrou wen, die in het voorjaar van 1942 door de Japanners werden geïnterneerd. Eén van de vrouwen, die met hun kinderen door de regering in Londen tot de hel werden veroordeeld omdat men hun verbood tijdig naar Austra lië te evacueren. Nadat gouverneur-generaal jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer in december 1941 de oor log aan Japan had verklaard, was daar bijna vier maanden de tijd voor, maar de regering in Londen wilde de vrouwen en kinderen niet laten gaan omdat men de Japanners de indruk wilde geven dat Nederlands-Indië een onneembare vesting was. Dat laatste probeerde iedereen dan ook maar te geloven. Vandaar dat nieuwjaarsdag in de archipel nooit zo uitbundig werd gevierd als op de 1ste januari van 1942. In Bandoeng vluchtten de gasten tij dens een enorm feest bij ieder lucht alarm in avondkledij de schuilkelder in, waar het orkest onverstoorbaar door bleef spelen en men verder dans te alsof er niets aan de hand was. Het was een macaber voorspel van de dood, want de meeste genodigden over leefden de bezetting niet. RITA WIJMANS, klein, tenger en nerveus als zij in haar Rijswijkse flatje over de oorlog spreekt: ,Je zag het gevaar langzaam op je afkomen, maar wat kon je doen? Onze mannen zaten in het leger, je wist soms niet eens waar. Toen de capitulatie werd getekend trokken de Koreaanse stoot troepen met vlaggen en vaandels de Postweg over. Ik woonde toen op Java even buiten Bandoeng. De eerste Ja panse soldaat die op ons erf kwam, belde aan om water te vragen. Mijn woedende kokki joeg hem met een bezem de straat op. Een week later kregen alle Neder landse vrouwen een oproep. Je moest je met niet meer dan twee koffers binnen 24 uur bij de afgeschermde woonwijk Tjihapit melden. Met onge veer 14.000 vrouwen en kinderen wer den wij in een paar huizen onderge bracht. Het was verschrikkelijk. Wij zaten boven op elkaar. Eerst kon je nog wel eens naar de markt om voedsel te kopen, maar al spoedig ging het kamp hermetisch dicht. Wij konden alleen nog door de riolering kruipen, wanneer je van buiten voed sel of medicijnen nodig had, maar het was levensgevaarlijk. Als de Jap je betrapte werd je half dood geslagen. Ons rantsoen was net genoeg om niet dood te gaan. IN HET REGENSEIZOEN kregen wij plotseling een straf overplaatsing. Onze schamele bagage moesten wij een dag van tevoren buiten zetten, zo dat die kletsnat werd en onder de kak kerlakken kwam te zitten. Wij werden, met onze kinderen, met zwepen de vrachtwagens en even later een ge blindeerde trein ingeranseld. Je zat met kinderen, zieken en bejaarden bo ven op elkaar. Vier dagen en nachten kwamen wij er niet meer uit. De kak kerlakken liepen bij miljoenen over ons heen en wij hadden bijna niets te eten. Er was geen toilet, dus je liet alles maar gaan. Door de stank was het bijna niet uit te houden. Er wer den vrouwen krankzinnig. Een jonge tje van zes, dat naast mij stond, kreeg plotseling een hartaanval. Op een station, waar wij uren stil ston den, smokkelden Indonesische vrou wen een paar thermosflessen met thee naar binnen. Wij kwamen tenslotte in het St. Caniciusklooster in Muntilan aan, waar wij met 5.000 vrouwen en kinderen in een aantal gebouwen ondergebracht werden. Er was hooguit plaats voor 250 personen. Iedereen kreeg niet meer ruimte dan een matraslengte en 45 cm. breedte. De voedelsituatie was hopeloos. Het beste eten dat binnen kwam moesten wij onder het toeziend oog van de Jappen opvoeren aan hun varkens. Wij werden systematisch uitgehon gerd. Wij kregen absoluut geen zout meer, maar wel heel veel peper, waardoor iedereen in een ommezien van tijd ernstige bloedarmoede had. Daarna kregen wij maispap te eten. De onverteerbare korrels scheurden je ingewanden open en maakten je weerloos voor dysenterie. Door de slechte hygiënische toestanden stier ven veel baby's en kleuters aan nek kramp, cholera en gele koorts. ALS JE BIJ het appèl niet diep ge noeg uit eerbied voor de keizer boog werd je voor een behandeling mee Ingang vrouwenkamp kort voor definitieve sluiting. „naar de kerk" genomen. Als je er goed af kwam moest je de hele dag met je knokige knieën roerloos op de marmeren vloer knielen. Maar meest al sloegen ze meteen met elektrici teitsdraad op je ogen, drukten hun sigaretten op je borsten uit en filterden je met elektrische apparaten. Je had nogal wat Jappen, die je uit puur sa disme martelden. Daarom vind ik het zo lachwekkend als er over de Japan se cultuur wordt gepraat. Want 25 jaar geleden hingen zij je nog het liefst aan je haren op. 's Morgens om half acht was er appèl, daarna moes ten wij dwangarbeid verrichten, zoals een enorme vijver leegscheppen met lekke emmers, eeuwenoude bomen omzagen met bot gereedschap en met loodzware houwelen de lavakorst van het land afhakken. Als je even wilde uitrusten werd je met de zweep weer opgejaagd. De kinderen deden ook al lerlei corvee-werk. Wij probeerden met een cabaret het moreel een beetje hoog te houden en voor de rest waren kaartleggerij en para-psyhologie de bronnen van nieuws, waardoor wij bleven hopen op vrede. IK KREEG een zenuwverlamming en kwam in de ziekenboeg terecht. Het had weinig zin want er waren bijna geen medicijnen. Er kwamen steeds meer doden. De doodkisten raakten op. Toen ik hoorde dat je alleen nog maar met een schep zand in je gezicht kon worden begraven wilde ik ineens niet meer dood. Toen werden alle zieken naar Amba wara getransporteerd. In de brandende zon werden wij op brancards neen en weer gezeuld. Pas na de bevrijding hoorde ik, dat de Japanse farmaceu tische industrie met ons wilde expe rimenteren. De bom op Hiroshima was onze redding. Maar erg veel van de verdeelden ons in twee groepen. Ik ging mee met de eerste trein, de twee de kwam nooit aan, want alle zieken werden door de extremisten vermoord. UITEINDELIJK WERD het ook in het ziekenhuis te gevaarlijk, de Ghur- ka's uit India afkomstige soldaten konden ons niet voldoende bescher men, daarom werden wij weer op transport gesteld. Onderweg werden wij door Indonesische extemisten overvallen. Met een spervuur maai den zij tientallen vrouwen neer of hak ten zij ze met hun lange messen in vie ren. Krijsende kleuters gooiden zij de lucht in en vingen zij met hun bajonet ten op. Het was een afgrijselijk bloedbad. Ik kreeg een klap en een paar dagen later kwam ik bij op een brancard op het naderende bevrijding merkten wij niet, want de mannen in een nabijge legen gevangenis werden zo afgrijse lijk gemarteld dat wij een kussen op onze oren drukten om hun gekrijs niet te horen. De Jappen pompten ze eerst helemaal met water op en begonnen dan op hun sterk gezwollen buiken te dansen. Op 29 augustus kwam de zuster ons zaaltje binnen. Ze zei, Rita, het is vre de, kan ik iets voor je doen. Ik vroeg of ze mijn haar kon wassen want dat was bijna een jaar niet gebeurd. Een paar weken na de bevrijding werd ik met een Rode Kruistrein naar het zie kenhuis van Magalan gebracht. Ze station van Semarang. Ik was de enige overlevende, maar hoe het kwam weet ik nu nog niet. Ik kwam opnieuw in een ziekenhuis terecht, maar het lukte mij om er na een paar weken weer uit te komen. In Djakarta vond ik mijn man terug, en met de eerste de beste boot gingen wij naar Holland. Toen wij in Amsterdam aankwamen zei een havenarbeider tegen mij: „Hè, vui le koeliedrijver, ga eens opzij. Op dat moment had ik wel helemaal terug willen zwemmen". ALS ZE TERUGKIJKT op de oorlog zegt mevrouw Raphael-Vervloet, „Het is eigenlijk wonderlijk gegaan. Ik was net dertig en moeder van drie kinde ren toen wij op 16 april 1942 met 939 mannen, vrouwen en kinderen in een school in het bergdorp Brastagi, niet ver van de Sumatraanse hoofdstad Medan, werden geïnterneerd". „De mannen moesten na een week al weg. Toen kwamen wij helemaal op ons zelf te staan. Wij werden door de Jappen bewaakt en aan het werk gezet, maar de interne gang van za ken moesten wij zelf regelen. Ik vond het belangrijk, dat dat goed zou ge beuren. Kort daarop kozen de vrou wen mij als kamphoofd. Het eerste jaar gaven de Jappen geen cent aan ons uit. Wij moesten om aan voedsel te komen kostgeld betalen. Gelukkig was de onderlinge teamgeest geweldig groot. Brastagi was in zekere zin een uniek voorbeeld van het ideale com munisme. Geld, medicijen en al het voedsel dat wij persoonlijk bezaten ging in één grote pot, zodat de armen en rijken evenveel overlevingskansen kregen. Zoiets kwam bijna nergens voor". "OP 24 NOVEMBER 1944 Kwam de commandant ons een lijst brengen met de namen van 29 mannen, die in Vrouwenkamp in Semarang een ander kamp waren overleden. Misschien was het de druppel die de emmer deed overlopen, want de vol gende dag braken 350 vrouwen uit. Het kon omdat de bewaking na de viering van een Japanse feestdag dron ken of afwezig was. Toen ik ze bij drommen het kamp zag uitlopen om voedsel te zoeken was het al te laat. De militaire politie kwam er aan te pas om onze uitgemergelde mensen met zwepen het kamp in te slaan „Mijn assistente Noor Prins en ik werden verantwoordelijk gesteld. De MP nam ons mee naar hun hoofdkwar tier, waar ze met alle geweld de na men van de aanstichtsters wilden we ten. Wij zeiden dat zij zelf voor een betere bewaking hadden moeten zor gen en weigerden verder om ook maar iets te zeggen. Toen namen ze ons mee naar hun martelkamer, een vrij groot vertrek waar een Chinese beul op ons wachtte". „WIJ WERDEN aan onze haren aan een katrol opgetrokken. Hij draai de ons de duimschroeven aan, bond ons vast aan een ronddraaiend rad en pompte ons helemaal op met water. Je begrijpt nu eigenlijk nog niet dat je het hebt overleefd, maar de beul had geen succes en toen werden wij als nog ter dood veroordeeld. Ik maakte mij zorgen over mijn kinderen, want ik wist dat mijn man ook al was over leden, maar een MP'er gaf mij een knipoog. Wij werden een overvalwa gen ingetrapt, die ons naar de execu tieplaats zou brengen, maar inplaats daarvan reden zij ons terug naar het kamp en werden wij weer vrijgelaten" „De voedselvoorziening werd hoe langer hoe slechter. Op 16 juli 1945 moesten wij naar het vernietigings kamp Aek Pamienke verhuizen. Vrou wen en kinderen sleepten als slaven de bagage heen en weer, terwijl de bewakers er met zwepen op los sloe gen. De primitieve houten loodsen waarin wij met 1500 vrouwen en kin deren werden ondergebracht zaten on der de kakkerlakken en de luizen en weldra werden wij door legioenen rat ten bestormd." „WIJ KREGEN bijna niets meer te eten, maar ook het drinkwater werd gerantsoeneerd. Wij kregen per per soon per dag maar één conservenblik water om te wassen en te drinken. Er vielen steeds meer doden, maar wij kregen niet eens een schop om ze te begraven zodat wij met onze han den een kuil moesten graven." „Toen kwam godzijdank de vrede, anders hadden we het geen van allen overleefd. Op nog geen vijf minuten lopen van het kamp ontdekten wij een rivier. De schuren, die wij vanuit het kamp konden zien, zaten vol Rode- Kruis-pakketten met medicijnen. De Jappen die als een blad aan een boom omdraaiden en ons nog een tijd tegen de Indonesische nationalisten wilden beschermen werkten toen opeens tot diep in de nacht om massa's voedsel aan te voeren. Het was er allemaal dus wel A

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 15